ECLI:NL:RBROT:2025:5772

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/698269 / KG ZA 25-353 (voorlopige voorziening) en C/10/698275 / FA RK 25-3098 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging huisverbod en verzoek om voorlopige voorziening afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een verlengingsbesluit van een huisverbod. De verzoeker had op 29 maart 2025 een huisverbod opgelegd gekregen door de burgemeester van Vlaardingen, dat op 7 april 2025 werd verlengd. De verzoeker stelde dat hij zich aan de voorwaarden had gehouden en dat er geen gevaar meer bestond, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er nog geen partnergesprek had plaatsgevonden en er geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. Dit betekende dat het gevaar voor de veiligheid van de achterblijfster nog steeds aanwezig was. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de omstandigheden niet waren veranderd en het huisverbod noodzakelijk bleef om escalatie te voorkomen. De rechter benadrukte dat het doel van het huisverbod is om hulpverlening op gang te brengen en dat dit doel nog niet was bereikt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen verlengen en dat er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/698269 / KG ZA 25-353 (voorlopige voorziening)
C/10/698275 / FA RK 25-3098 (beroep)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
volgens de Basisregistratie Personen wonende te [woonplaats] ,
volgens zijn verzoekschrift wonende te [plaats] ,
en
de burgemeester van de gemeente Vlaardingen, verweerder,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam achterblijfster], achterblijfster,
wonende te [plaats] .

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 29 maart 2025 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker (hierna: het opleggingsbesluit).
1.2.
Bij besluit van 7 april 2025 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 26 april 2025 om 11.09 uur (hierna: het verlengingsbesluit).
1.3.
Bij brief van 10 april 2025 (binnengekomen op 21 april 2025) heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2025. Aanwezig was verweerder, vertegenwoordigd door [persoon A] van de Politie.
Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen op beide adressen in Alphen aan den Rijn (de penitentiaire inrichting) en Vlaardingen (het adres van zijn moeder), zonder kennisgeving niet verschenen.

2.Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

3. Overwegingen

3.1.
Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
3.1.1.
Bij het opleggingsbesluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.1.2.
Bij het verlengingsbesluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.1.3.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het verlengingsbesluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe het verlengingsbesluit te vernietigen.
3.2.
Spoedeisend belang
3.2.1.
Verzoeker heeft door het verlengingsbesluit geen toegang tot de woning en geen contact met achterblijfster. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
3.3.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
3.3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.3.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, als het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan als beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.4.
Beoordeling gronden
3.4.1.
Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd was om het huisverbod te verlengen, omdat verzoeker tijdens het opleggingsbesluit op geen enkele manier contact heeft opgezocht met achterblijfster, zich aan alle voorwaarden heeft gehouden en geen andere aanleiding heeft gegeven voor het verlengingsbesluit. Hiermee stelt verzoeker zich naar de voorzieningenrechter begrijpt op het standpunt dat het gevaar niet meer bestond ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit en verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen.
3.4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
3.4.3.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
3.4.4.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.4.5.
Omdat verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het opleggingsbesluit van 29 maart 2025, staat vast dat bij die oplegging sprake was van feiten en omstandigheden waaruit (het vermoeden) blijkt dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijver. Verweerder was dus bevoegd om het opleggingsbesluit te nemen.
3.4.6.
De voorzieningenrechter moet beoordelen of (het vermoeden van) dit gevaar ten tijde van het verlengingsbesluit van 7 april 2025 zich voortzette of was geweken. Uit het verlengingsbesluit blijkt dat op dat moment nog geen partnergesprek had plaatsgevonden en nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. De omstandigheid dat verzoeker het huis- en contactverbod niet heeft overtreden, betekent niet dat daardoor het gevaar is geweken. Het doel van het huisverbod is het voorkomen van escalatie en het op gang brengen van hulpverlening. Dit laatstgenoemde doel was tijdens het verlengingsbesluit dus nog niet bereikt, terwijl het risico op escalatie voortduurde. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Uit het opleggingsbesluit blijkt dat er geen belang is om verzoeker in de woning te laten blijven, omdat hij op meerdere locaties verblijft, waaronder bij zijn moeder. De voorzieningenrechter acht dit begrijpelijk. Niet is gesteld of gebleken dat deze belangenafweging ten tijde van het verlengingsbesluit anders had moeten uitgevallen.
3.4.7.
De voorzieningenrechter moet daarna beoordelen of het gevaar ook nog bestond na het verlengingsbesluit en of verweerder in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te laten voorduren na het verlengingsbesluit. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er op dit moment nog geen enkel begin met hulpverlening is gemaakt en ook geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Daarom is er nog steeds sprake van gevaar, en luidt het antwoord op de vraag of verweerder bevoegd was het huisverbod te laten voortduren en in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid, bevestigend. De voorzieningenrechter ziet dus geen aanleiding om het huisverbod op te heffen.
3.5.
Het betoog faalt.
Aldus gedaan door mr. E.M. Moerman, voorzieningenrechter, en door deze en mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: