In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige veroordeelde, geboren in 2005, die momenteel verblijft in een Rijks Justitiële Jeugdinrichting. De PIJ-maatregel was oorspronkelijk opgelegd ter zake van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel met 24 maanden toegewezen, op basis van het advies van de inrichting en de standpunten van de officier van justitie en de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de verlenging noodzakelijk is voor de verdere behandeling en ontwikkeling van de veroordeelde, die in het verleden moeite had met de behandeling maar recent positieve stappen heeft gezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor verlenging is voldaan, en dat de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de veroordeelde in het geding zijn. De rechtbank heeft de termijn van de PIJ-maatregel verlengd tot 11 april 2027, waarna deze voorwaardelijk eindigt, en op 11 april 2028 onvoorwaardelijk eindigt.