ECLI:NL:RBROT:2025:5875

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/4581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwijzing stichting als briefadresgever op basis van artikel 2.42, aanhef en onder b, Wet BRP

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om haar kantooradres aan te wijzen als adres waarop personen zich met een briefadres kunnen inschrijven in de basisadministratie persoonsgegevens (brp). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag met het besluit van 28 maart 2023 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het college niet op goede gronden de aanvraag van eiseres om op grond van artikel 2.42, aanhef en onder b, van de Wet BRP te worden aangewezen als briefadresgever heeft afgewezen. Eiseres heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat zij een andere doelgroep beoogt te helpen dan de instellingen die het college heeft aangewezen als briefadresgever. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid en het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen, omdat de aanvraag opnieuw beoordeeld zal moeten worden met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en geeft het college hiervoor twaalf weken de tijd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. P.J. de Bruin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om haar kantooradres aan te wijzen als adres waarop personen zich met een briefadres kunnen inschrijven in de basisadministratie persoonsgegevens (brp).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 28 maart 2023 afgewezen (het primaire besluit). Met het besluit van 21 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en [naam] verschenen; namens het college is zijn gemachtigde verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om aanwijzing van het kantooradres van eiseres als briefadres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vindt eiseres?
4. Een burger heeft de vrijheid om zich in te schrijven in de brp op zijn woon- of verblijfplaats. Het college bepaalt welke instellingen als briefadresgever worden aangewezen. Het college heeft zestien instellingen aangewezen als briefadresgever op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP). Daarvan verlenen dertien zorg aan cliënten met een indicatie op grond van de Wmo [1] . Één instelling, de Pauluskerk, verricht maatschappelijk werk. Eén instelling (ROS) is wel aangewezen maar geeft geen briefadressen. Er is geen duidelijke visie en beleid op het aanwijzen van instellingen als briefadresgever. Dat leidt tot willekeur. De doelstelling van eiseres en haar feitelijke werkzaamheden zijn niet zorgvuldig meegewogen in het bestreden besluit. Eiseres richt zich op een andere doelgroep dan de instellingen die het college heeft aangewezen als briefadresgever. Eiseres richt zich op cliënten die een inkomen hebben en zelfredzaam zijn, die door omstandigheden geen woonruimte hebben waarop zij ingeschreven kunnen worden in de brp en een duwtje in de rug nodig hebben om te zorgen dat zij weer kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven en wel op een woonadres kunnen worden ingeschreven in de brp.
Wat vindt het college?
5. Het college heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Uitgangspunt van de Wet BRP is dat mensen staan ingeschreven op hun woonadres. Als hun woonadres ontbreekt, bestaat – als uitzondering – de mogelijkheid om een briefadres te krijgen. [2] In de artikelen 2.40, 2.41 en 2.42 van de Wet BRP is geregeld in welke gevallen het mogelijk is om een briefadres te krijgen. Het college heeft een klein aantal instellingen voor maatschappelijke opvang op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Wet BRP aangewezen als adres waarop burgers zich kunnen inschrijven met een briefadres. Ook op grond van artikel 2.41, eerste lid, van de Wet BRP heeft het college een klein aantal instellingen aangewezen als adres waarop burgers zich kunnen inschrijven met een briefadres. Daarnaast kunnen burgers zich bij het ontbreken van een woonadres inschrijven op een gemeentelijk briefadres. Het college verwijst voor het beleid over het verstrekken van briefadressen naar het buitenwettelijk begunstigend beleid ‘Regeling briefadres gemeente Rotterdam’. Alle aangewezen instellingen zijn bekend bij het gemeentelijke ‘cluster maatschappelijke ontwikkeling’ als hulpverleners op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. In 2019 heeft het college hierop een uitzondering gemaakt en op grond van artikel 2.42, aanhef en onder b, van de Wet BRP uitsluitend een klein aantal bedrijven die expats begeleiden aangewezen als briefadresgever. Het college is van oordeel dat er geen aanleiding is om voor eiseres ook op grond van artikel 2.42, aanhef en onder b, van de Wet BRP een uitzondering te maken. Er zijn voldoende instellingen voor mensen met een hulpvraag om een briefadres te kunnen krijgen en het is niet wenselijk om dit aantal uit te breiden. De doelgroep waar eiseres zich op richt, te weten mensen die geen hulp willen bij een van de al aangewezen instellingen, kunnen ook een particulier of gemeentelijk briefadres aanvragen. Het college wil niet iedere willekeurige rechtspersoon als briefadresgever aanwijzen en wijst op zijn zeer ruime beslissingsbevoegdheid. Als er al een rechtspersoon wordt aangewezen, moet dit in beginsel een instelling zijn die maatschappelijke ondersteuning biedt.
Overwegingen
6. De rechtbank is van oordeel dat het college niet op goede gronden de aanvraag van eiseres om op grond van artikel 2.42, aanhef en onder b, van de Wet BRP te worden aangewezen als briefadresgever heeft afgewezen. Eiseres heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat zij een andere doelgroep beoogt te helpen dan de instellingen die het college heeft aangewezen als briefadresgever [3] of als adres waarop burgers zich kunnen inschrijven met een briefadres [4] . Ook heeft eiseres ter zitting toegelicht dat de verwijzing van deze mensen (zonder Wmo-hulpvraag) naar de gemeente voor een gemeentelijk briefadres onvoldoende oplossing biedt voor die mensen, waarbij eiseres onder meer heeft gewezen op de wachttijd van twee tot drie maanden. Deze wachttijd is door de gemeente niet weersproken. De enkele motivering dat het ‘cluster maatschappelijke ontwikkeling’ bij het college heeft aangegeven dat er voldoende instellingen zijn, is daarmee onvoldoende om de afwijzing van de aanvraag van eiseres te onderbouwen.
7. De stelling van het college dat niet elke willekeurige instelling aangewezen moet worden als briefadresgever is ook onvoldoende om de afwijzing van de aanvraag te onderbouwen, gelet op de door de wetgever benoemde mogelijkheid om sluitende afspraken te maken met de aangewezen instellingen over de wijze waarop deze invulling geven aan hun verplichtingen als verlener van een briefadres. [5] De wetgever heeft bovendien gewezen op de verplichting van de briefadresgever om aan het college inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de brp, waarbij het college bij overtreding een bestuurlijke boete kan opleggen. Op deze manier kan het college misbruik of oneigenlijk gebruik van briefadressen tegengaan, aldus de wetgever. [6]
8. De stelling van het college dat slechts een instelling die maatschappelijke ondersteuning biedt in het kader van de Wmo als briefadresgever kan worden aangewezen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van artikel 2.42, aanhef en onder b, van de Wet BRP of toelichting daarop van de wetgever en kan daarom zonder nader kenbaar beleid van het college niet aan de afwijzing van de aanvraag van eiseres ten grondslag worden gelegd. Het college heeft laten weten dat aan het opstellen van beleid over het aanwijzen van briefadresgevers wordt gewerkt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid en het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat de aanvraag om als briefadresgever te worden aangewezen op onjuiste gronden is afgewezen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat de aanvraag opnieuw beoordeeld zal moeten worden met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Ook draagt de rechtbank het college niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen lang zal duren en onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Dit hangt samen met de besluitvorming die naar verwachting nodig is om het opstellen van het beleid (genoemd onder 8) af te ronden.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor twaalf weken.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 maart 2024;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
R.A.I. de Bruijn, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wmo = Wet maatschappelijke ondersteuning.
2.Zie artikel 2.23 van de Wet BRP.
3.Op basis van artikel 2.42, aanhef en onder b, van de Wet BRP.
4.Op basis van artikel 2.40, vierde lid, van de Wet BRP.
5.Kamerstukken II, 2011-2012, 33 219, nr. 3 (MvT), pp. 29-30, 140. Zie ook Kamerstukken II, 2011-2012, 33 219, nr. 6 (NV II), pp. 28-29 en 69. En de Circulaire BRP en briefadres van 7 november 2016 van het Contactcentrum van de Rijksdienst voor de Identiteitsgegevens (RvIG); zie onder punt 5 (Toepassen van het briefadres) onder A (Dak- en thuislozen).
6.Kamerstukken II, 2011-2012, 33 219, nr. 6 (NV II), pp. 28-29.