ECLI:NL:RBROT:2025:5879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/7758 en ROT 24/9361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen overname en compensatie geldschulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 24/7758 en ROT 24/9361, waarbij eiseres, een gedupeerde van de toeslagenaffaire, haar aanvragen om overname en compensatie van geldschulden heeft ingediend bij de minister van Financiën. De minister heeft deze aanvragen afgewezen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), waarbij eiseres betoogde dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van schrijnende omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Eiseres ondervond weliswaar financieel nadeel, maar de rechtbank stelde vast dat de wetgever bewust had gekozen om alleen die schulden die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren, onder de regeling te laten vallen. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de rechter is om de keuze van de wetgever te negeren. De beroepen van eiseres zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/7758 en ROT 24/9361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. H. Polat).

Samenvatting

1. De minister heeft de aanvragen van eiseres om overname en compensatie van geldschulden afgewezen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres betoogt dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. De rechtbank oordeelt anders. Hoewel eiseres financieel nadeel ondervindt van de afwijzing, is niet gebleken van schrijnende omstandigheden. Omdat de wetgever heeft beoogd dat gevallen zoals eiseres niet onder de regeling vallen, mocht de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing laten. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres deze uitkomst onbevredigend vindt, maar het is niet aan de rechter om de bewuste keuze van de wetgever opzij te zetten. De beroepen zijn ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 26 februari 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van een geldschuld afgewezen op grond van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 1 mei 2025 heeft de minister de aanvraag van eiseres om compensatie voor een afgeloste geldschuld afgewezen op grond van de Wht.
2.2.
Met de besluiten van 4 juli 2024 (bestreden besluit 1) en 5 september 2024 (bestreden besluit 2) heeft de minister de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 26 februari 2024 en 1 mei 2025 ongegrond verklaard.
2.3.
Eiseres heeft beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten. De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 14 april 2025 gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
Op 27 juni 2017 is aan eiseres een lening van € 23.855,- verstrekt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De uitvoering van dit besluit is bij mandaat opgedragen aan de gemeente Rotterdam.
3.2.
Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. In 2023 heeft zij drie aanvragen ingediend bij Sociale Banken Nederland (SBN): een aanvraag om overname van een geldschuld aan de gemeente Rotterdam; een aanvraag om overname van een geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel; en een aanvraag om compensatie voor een afgeloste geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel.
4. Met het besluit van 31 januari 2024 heeft SBN de (eerste) aanvraag om overname van een geldschuld aan de gemeente Rotterdam afgewezen. Eiseres heeft geen bezwaar ingesteld tegen dit besluit. Met het besluit van 26 februari 2024 heeft SBN de (tweede) aanvraag om overname van een geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel afgewezen. Met het besluit van 1 mei 2024 heeft SBN de (derde) aanvraag om compensatie voor een afgeloste geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel afgewezen. Met het bestreden besluit 1 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat de geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel niet opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021. Met het bestreden besluit 2 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat de geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel een publieke schuld betreft.
5. Eiseres betoogt dat de minister de hardheidsclausule zou moeten toepassen. De geldschuld aan de gemeente Capelle aan den IJssel is een publieke schuld en niet opeisbaar geworden voor 1 juni 2021, maar het krediet is verstrekt ter aflossing van opeisbare privaatrechtelijke schulden die waren ontstaan als gevolg van de onterechte terugvorderingen van de Belastingdienst. Daarmee is sprake van een bijzondere situatie. Omdat de geldschuld niet wordt overgenomen, kan eiseres haar hypotheek niet oversluiten, waardoor zij niet kan profiteren van een lagere rente. Eiseres heeft voor haar werk als zorgmedewerker een auto nodig, maar zit door haar BKR-registratie vast aan een dure leaseconstructie via haar eenmanszaak. Eiseres heeft last van stress en frustratie en heeft het gevoel dat zij als gedupeerde ondernemer tussen wal en schip valt.
6. De minister kan afwijken van een bepaling over de overname van geldschulden, voor zover toepassing van die bepaling, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [1] Deze hardheidsclausule kan worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. [2]
7. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing laten. De rechtbank licht dat hierna toe.
7.1.
Het doel van de regeling over de overname van private schulden is gericht op het bieden van een nieuwe start aan gedupeerde ouders door hen in bepaalde gevallen te vrijwaren van incassomaatregelen. Met de bewuste en gemotiveerde keuze voor de overname van alleen die schulden die vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden, heeft de wetgever voorzien dat niet alle gedupeerde ouders die in financiële moeilijkheden verkeren door de gevolgen van de kinderopvangtoeslagproblematiek met deze schuldenregeling van hun schulden afkomen. Daaronder kunnen ook ouders vallen zoals eiseres die onder lastige omstandigheden veel moeite hebben gedaan om het ontstaan van achterstanden en schulden te voorkomen en die het als gevolg van de toeslagenproblematiek financieel moeilijk hebben. [3]
7.2.
Gelet op het voorgaande zijn de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schrijnende omstandigheden. Eiseres heeft weliswaar financieel nadeel als gevolg van de weigering de geldschuld over te nemen, maar van serieuze en structurele financiële nood, ernstige medische omstandigheden of andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden is niet gebleken. De omstandigheid dat het krediet is verstrekt voor opeisbare privaatrechtelijke schulden maakt het voorgaande niet anders, omdat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om gedupeerde ouders die er eerder zelf in zijn geslaagd hun schulden onder controle te krijgen, niet onder deze regeling te laten vallen. [4]
7.3.
De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres deze uitkomst onbevredigend vindt. Toch kan de rechtbank niet anders. Het is niet aan de rechter om de bewuste keuze van de wetgever opzij te zetten. [5] Verder wijst de rechtbank erop dat het feit dat eiseres langdurig in moeilijke financiële omstandigheden heeft geleefd, een rol kan spelen bij de hoogte van de immateriële schadevergoeding in het kader van een aanvraag om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. [6]
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht.
2.ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.3.
3.ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045, r.o. 17 en 18.
4.Vgl. Rb. Rotterdam 14 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4519.
5.Zie ook ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.4.
6.Artikel 2.1, derde lid, van de Wht.