In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had ondersteuning ontvangen van het college van burgemeester en wethouders, maar deze ondersteuning is ingetrokken omdat verzoeker zich niet aan de voorwaarden hield. Dit leidde ertoe dat verzoeker zijn woonruimte moest verlaten. Uit informatie van de zorgverlener bleek dat verzoeker regelmatig agressief gedrag vertoonde, wat resulteerde in meerdere waarschuwingen en gesprekken. Ondanks deze waarschuwingen heeft verzoeker zijn gedrag niet aangepast, wat de voorzieningenrechter deed besluiten dat het college de belangen van de zorgverlener en andere bewoners zwaarder kon laten wegen dan het persoonlijke belang van verzoeker bij het behoud van de ondersteuning. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.
Het procesverloop begon met een besluit van het college op 10 april 2025, waarin de ondersteuning per 7 april 2025 werd beëindigd. Verzoeker maakte bezwaar en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 mei 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zich niet aan de gedragsregels had gehouden, wat de beëindiging van de ondersteuning rechtvaardigde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gevolgen van de beëindiging van de ondersteuning voor verzoeker groot zijn, maar dat deze voortkwamen uit zijn eigen gedrag. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waardoor het college bevoegd was om de ondersteuning te beëindigen.