ECLI:NL:RBROT:2025:5926

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/3852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Op 15 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verzoekster die een aanvraag had ingediend voor maatschappelijke opvang. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat zij als zelfredzaam werd beschouwd. Verzoekster, afkomstig uit Somalië, had eerder in Engeland een zelfstandig bestaan opgebouwd en was van mening dat zij en haar drie minderjarige kinderen in een kwetsbare situatie verkeerden zonder hulp en opvang. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat verzoekster in staat was om zelf in haar onderdak te voorzien, gezien haar eerdere ervaringen met huisvesting en onderwijs voor haar kinderen. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster niet onder de doelgroep van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 viel, omdat zij in staat werd geacht om met gebruikelijke hulp en haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de mogelijkheid voor verzoekster om in bezwaar haar situatie nader te onderbouwen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de zelfredzaamheid van verzoeksters in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3852

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. B. el Ouath),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Samenvatting

1. Verzoekster heeft een aanvraag gedaan om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang. Het college heeft die aanvraag afgewezen, omdat verzoekster volgens het college zelfredzaam is en zelf in haar onderdak en dat van haar drie minderjarige kinderen dient te voorzien. Verzoekster is het daar niet mee eens. Zonder hulp en opvang verkeren verzoekster en haar kinderen in een kwetsbare situatie en zullen zij dakloos raken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de aanvraag van verzoekster heeft kunnen afwijzen omdat verzoekster eerder in Engeland een zelfstandig bestaan heeft opgebouwd en zelf zaken als huisvesting en onderwijs voor haar kinderen heeft kunnen regelen. Het college heeft daarom mogen oordelen dat verzoekster ook in Nederland in staat zal zijn om zelf dingen te regelen en dus ook in staat zal zijn om huisvesting voor haarzelf en haar drie minderjarige kinderen te regelen. Zij behoort daarom niet tot de doelgroep van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 22 april 2025 heeft het college verzoeksters aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht
3. De gemachtigde van verzoekster heeft het verschuldigde griffierecht van € 53,- voorafgaand aan de zitting alsnog voldaan bij de centrale balie van de rechtbank. De gemachtigde heeft hiervan ter zitting een betaalbewijs overgelegd.
Achtergrond
4. Verzoekster is afkomstig uit Somalië en is in 2008 als vluchteling naar Nederland gekomen. Zij heeft toen een vluchtelingenstatus gekregen en zij heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft drie minderjarige kinderen, die ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Verzoekster is in 2014 gescheiden van haar toenmalige partner, de vader van haar jongste drie kinderen, met wie zij voor de Islamitische wet was gehuwd. In 2016 is verzoekster met haar kinderen naar Engeland verhuisd. De drie oudste kinderen van verzoekster woonden op dat moment in Engeland. Tijdens haar verblijf in Engeland had verzoekster een zelfstandige woning waar zij met haar drie jongste kinderen woonde. In 2022 is verzoekster samen met haar kinderen naar Somalië verhuisd. Zij verhuisde omdat haar zoon verkeerde vrienden had op school en zij hoopte dat het in Somalië beter zou gaan met haar zoon en omdat zij wilde dat haar kinderen Islamitisch onderwijs zouden krijgen. Omdat haar kinderen in Somalië niet konden aarden en zij bang was dat haar ex-echtgenoot naar Somalië zou komen om haar kinderen af te nemen, is verzoekster in augustus 2024 met haar drie kinderen teruggekeerd naar Nederland. Omdat verzoekster in Nederland alleen tijdelijk onderdak kon krijgen, is zij na een aantal weken weer teruggekeerd naar Engeland. Ook in Engeland kon verzoekster niet voor een langere periode in een woning verblijven, zodat zij op 2 januari 2025 weer naar Nederland is gegaan. Daar heeft verzoekster zich voor de eerste keer gemeld bij Centraal Onthaal. Op 2 januari 2025 heeft het college de aanvraag afgewezen omdat verzoeker geen ingezetene van Nederland was. Op 22 april 2025 heeft verzoekster opnieuw een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend die door het college opnieuw is afgewezen.
Verzoekster is samen met haar kinderen vanaf 2 januari 2025 met behulp van Stichting Krachtvrouwen opgevangen binnen de Somalische gemeenschap. In de periode van 29 april 2025 tot en met 14 mei 2025 hebben zij met behulp van financiële bijdragen van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam in hotels verbleven.
Wat is er gebeurd?
5. Het college heeft de aanvraag van verzoekster om maatschappelijke opvang afgewezen, omdat zij in staat wordt geacht om zich op eigen kracht, met de gebruikelijke voorzieningen en met hulp van haar sociale netwerk, te handhaven in de samenleving. Verzoekster wordt volgens het college daarom zelf in staat geacht om in het onderdak van haarzelf en van haar kinderen te voorzien.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Verzoekster heeft toegelicht dat zij in de periode van 2 januari 2025 tot 15 mei 2015 steeds tijdelijk onderdak heeft kunnen vinden via Stichting Krachtvrouwen, het Rode Kruis en met behulp van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam. Vanaf 15 mei 2025 hebben verzoekster en haar drie minderjarige kinderen echter geen opvang meer. De gemachtigde van het college heeft ter zitting ook niet betwist dat in de onderhavige situatie sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter neemt daarom een spoedeisend belang aan en zal deze zaak inhoudelijk beoordelen.
De inhoudelijke beoordeling
8.1.
Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor opvang op grond van de Wmo als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.
8.2.
Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijks leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang dan ook gekoppeld aan een hulptraject.
8.3.
Verzoekster heeft aangevoerd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. Er ontbreekt namelijk een rapportage, waaruit volgt hoe is vastgesteld dat zij zelfredzaam is. Verzoekster betwist dat zij zelfredzaam is. Er is volgens verzoekster ook geen maatwerk toegepast. Namens verzoekster is daarbij tijdens de zitting met name gewezen op haar medische situatie en de problemen met haar kinderen. Zo heeft verzoekster onder meer opspelende pijnklachten na een eerdere operatie aan haar hoge nekwervels. Daarnaast heeft zij problemen met vocht in haar benen waardoor zij moeilijk kan lopen. Ook is de zoon van verzoekster doorverwezen naar de kinderarts vanwege een geconstateerde groeiachterstand. Er heeft ten onrechte geen medisch of sociaal onderzoek plaatsgevonden. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat het besluit in strijd is met de zorgplicht op grond van de Wmo en de beleidsregels van de gemeente Rotterdam. Verzoekster verkeert in een kwetsbare situatie waarbij sprake is van (dreigende) dakloosheid. Ook is geen evenwichtige belangenafweging gemaakt, noch zijn fundamentele rechten als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) meegewogen. Verder leidt het bestreden besluit tot een situatie die onmenselijk en disproportioneel is, aldus verzoekster.
8.4.
De voorzieningenrechter stelt aan de hand van de stukken in het dossier, in het bijzonder de intakeverslagen van 2 januari 2025 en van 4 april 2025, vast dat het college onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag en naar de lichamelijke, psychische en overige omstandigheden van verzoekster en haar minderjarige kinderen. Aan verzoekster zijn vragen zijn gesteld over verschillende leefgebieden. Uit de antwoorden op die vragen blijkt niet dat er – buiten een huisvestingsprobleem – problemen op andere leefgebieden bestaan. Om die reden heeft het college dan ook geen nader onderzoek hoeven doen.
8.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat het enkele feit dat verzoekster en haar kinderen (dreigend) dakloos zijn, niet gelijk betekent dat verzoekster zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving en om die reden in aanmerking komt voor opvang. Bij een hulpvraag als hier aan de orde, is bepalend of verzoekster door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is om zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te kunnen voorzien. Met de motivering in het verweerschrift en de toelichting tijdens de zitting heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk en voldoende gemotiveerd waarom zij verzoekster als zelfredzaam beschouwt zodat zij niet onder de doelgroep van de Wmo valt. Het college heeft daarbij opgemerkt dat de summiere motivering in het bestreden besluit in de bezwaarfase kan worden hersteld. Verzoekster heeft tijdens de zitting gesteld dat zij zich, gelet op haar gezondheidssituatie en de problemen met haar kinderen, niet langer maatschappelijk kan handhaven zodat zij niet in staat zou zijn om zelf huisvesting te regelen. Deze stelling is (nog) niet nader onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Verzoekster kan tijdens de bezwaarfase zorgen voor die nadere onderbouwing, waarna het college op die omstandigheden in zal moeten gaan bij de te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment echter geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de regelgeving en de zorgplicht op grond van de Wmo.
8.6.
Het college heeft terecht van belang geacht dat in het geval van verzoekster geen sprake is van verslavingsproblematiek of ernstige schulden, die eraan in de weg staan dat verzoekster zelf zou kunnen voorzien in huisvesting. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit en kan in beginsel aanspraak maken op toeslagen en een bijstandsuitkering, waarmee kan worden voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Verzoekster ontvangt op dit moment al voorschotten in afwachting van een beslissing op haar aanvraag om een bijstandsuitkering. Verzoekster heeft ook verschillende verhuizingen (Engeland, Somalië en Nederland) georganiseerd. Zij heeft in die verschillende landen huisvesting, inkomen en onderwijs voor haar kinderen kunnen organiseren en lange tijd zelfstandig kunnen functioneren. Het lukt haar op dit moment alleen niet om een woning te verkrijgen, wat het gevolg is van krapte op de woningmarkt enerzijds en een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van haar terugkeer naar Nederland anderzijds. Omdat geen sprake is van een situatie dat verzoekster door problemen bij het zich handhaven in de samenleving zelf niet kan voorzien in huisvesting, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van de Wmo geen aanleiding bestond om opvang te verstrekken.
8.7.
Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan voor het college op grond van artikel 8 van het EVRM of artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind een verplichting bestaat om verzoekster en haar drie minderjarige kinderen, ondanks dat verzoekster niet onder de doelgroep van de Wmo valt, onderdak te verschaffen. Uit het dossier blijkt dat het college ook onderzoek heeft gedaan naar het welzijn van de kinderen. Niet is gebleken dat verzoekster niet in staat is de zorg voor haar kinderen op zich te nemen. Het schoolmaatschappelijk werk is betrokken bij verzoekster en haar kinderen. Indien op enig moment veiligheidsrisico’s voor de kinderen zouden ontstaan (omdat zij bijvoorbeeld slapend op straat worden aangetroffen), dan zal volgens het college het crisisinterventieteam worden ingeschakeld en zal door dit team worden onderzocht wat een passende oplossing is voor verzoekster en haar kinderen. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht kunnen oordelen dat geen sprake was van strijd met artikel 8 EVRM en heeft het college de belangen van de drie minderjarige kinderen van verzoekster voldoende bij de beoordeling betrokken. Het college heeft de belangenafweging, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, dan ook zo mogen laten uitvallen. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster en haar kinderen in een ontzettend moeilijke situatie verkeren en zij uit de hoop dat voor verzoekster alsnog een mogelijkheid bestaat om (eventueel met behulp van maatschappelijke instanties) (tijdelijke) opvang te regelen zodat zij en haar kinderen niet dakloos worden.
8.8.
Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat dit voorlopige oordeel de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet bindt.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster niet hoeft toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Het staat verzoekster vrij om in bezwaar de door haar genoemde problemen, zoals haar medische situatie en de problematiek met haar kinderen, nader te onderbouwen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.