ECLI:NL:RBROT:2025:5930

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/10/690615 / HA ZA 24-1090
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over geluidsoverlast door houten vloer in gesplitst pand

In deze zaak heeft eiseres, wonend in Rotterdam, een burengeschil aanhangig gemaakt tegen de eigenaren van het bovengelegen appartement, gedaagden, vanwege geluidsoverlast die zij stelt te ervaren door een houten vloer in het appartement boven haar. Eiseres vordert onder andere dat gedaagden de vloer aanpassen conform de NEN 1070-norm en dat zij onrechtmatig handelen door in strijd met het modelreglement een harde vloer te hebben. Gedaagden betwisten de vorderingen en stellen dat er geen sprake is van onredelijke of onrechtmatige hinder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vloer in het appartement van gedaagden niet door hen is aangebracht, maar al sinds de splitsing van het pand in 2004 aanwezig is. De rechtbank oordeelt dat er geen overtreding van het modelreglement is en dat er geen onredelijke hinder is. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat de ervaren geluidsoverlast onredelijk of onrechtmatig is. De rechtbank wijst alle vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 2.438,00. Dit vonnis is uitgesproken op 14 mei 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/690615 / HA ZA 24-1090
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend in Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.F.A. Vreeswijk te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

gevestigd in Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonend in Nieuwkoop,
3.
[gedaagde 3],
wonend in Barendrecht,
4.
[gedaagde 4],
wonend in Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk genoemd [gedaagden], en afzonderlijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4].

1.De kern van het geschil

[eiseres] stelt overlast te (hebben) ervaren van de bewoners van het appartement boven haar appartement. [gedaagden] zijn eigenaar van het bovengelegen appartement. [eiseres] stelt dat dit komt door een houten vloer in het bovengelegen appartement en dat [gedaagden] daardoor het modelreglement overtreden, en dat daardoor sprake is van onredelijke en onrechtmatige hinder. [gedaagden] betwisten de gestelde overtreding van het modelreglement en de gestelde onredelijke of onrechtmatige hinder. De rechtbank wil best aannemen dat [eiseres] overlast heeft ervaren en mogelijk ook nog ervaart, maar geeft [gedaagden] gelijk dat geen sprake is van een overtreding van het modelreglement en dat geen sprake is van onredelijke of onrechtmatige hinder. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 22 november 2024, en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van de rechtbank van 20 december 2024, waarin mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de rechtbank van 13 februari 2025, met daarin een zittingsagenda;
  • de akte houdende overlegging producties van [gedaagden], met producties 25 tot en met 33;
  • de akte indienen producties, depot, en wijziging eis van [eiseres], met producties 20 tot en met 24;
  • akte houdende overlegging productie van [gedaagden], met productie 34;
  • de mondelinge behandeling van 27 maart 2025, en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mrs. Vreeswijk en Posthuma.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat zij op 14 mei 2025 vonnis zal wijzen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] en [gedaagden] zijn eigenaren van appartementen in een pand uit 1896 aan de [locatie] dat op 6 augustus 2004 is gesplitst. Zij zijn de enige twee leden van de bij splitsing opgerichte VvE.
3.2.
[eiseres] bewoont het appartement op de begane grond.
3.3.
[gedaagde 1] is een maatschap van [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. [gedaagden] verhuren het appartement op de eerste en tweede verdieping (hierna ook te noemen: het bovengelegen appartement). In het voorjaar 2024 is dit appartement een aantal maanden niet verhuurd en onbewoond gebleven. Vanaf juli 2024 is het appartement weer verhuurd en sindsdien wordt het bewoond door die nieuwe huurder.
3.4.
Op 31 augustus 2024 heeft [eiseres] [gedaagden] in kort geding gedagvaard. In die dagvaarding stelt [eiseres] dat het bovengelegen appartement op dat moment onbewoond is. [eiseres] eiste dat [gedaagden] geluidsisolatie moesten aanbrengen (in de vorm van een geluidwerende (onder)vloer) en dat het appartement tot die tijd niet meer verhuurd mocht worden. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 25 september 2024 zijn de eisen van [eiseres] afgewezen.
3.5.
In het appartement van [gedaagden] ligt een houten vloer met daaronder enige vorm van isolatie, die daarin is gelegd direct na splitsing van het pand door [naam], de toenmalige eigenaar van het bovengelegen appartement. [naam] heeft het bovengelegen appartement op 6 augustus 2004 geleverd gekregen.
3.6.
In artikel F van de splitsingsakte van het pand aan de Povenierssingel zijn de bepalingen uit het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie 1992 (hierna: het modelreglement) van toepassing verklaard. In artikel 17 leden 1 en 5 van het modelreglement is bepaald:

1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt”
“5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van haar eis, om bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagden] onrechtmatig handelen tegenover [eiseres] door in strijd met de splitsingsakte en artikel 17 lid 5 van het modelreglement een harde vloer(afwerking) in het bovengelegen appartement te hebben;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagden] onrechtmatig handelen tegenover [eiseres] door een vloer(afwerking) in het bovengelegen appartement te hebben die geluidsoverlast oplevert;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de houten vloer, zijnde een harde vloerafwerking, te verwijderen en verwijderd te houden uit het bovengelegen appartement, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een vloerbedekking neer te leggen met een zodanige samenstelling dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan, dit door een geluidwerende (onder)vloer aan te brengen zoals beschreven in randnummer 30 van de dagvaarding en bijgaande producties 15 en 16 (met een demping van 16 respectievelijk 13 dB), dan wel een vloer aan te brengen die ten minste Ico = +10 dB (aan demping) verbetert en met een LnTA kleiner of gelijk aan 49 (een contactgeluidsniveau in het ondergelegen appartement van niet hoger dan 49 dB), en [gedaagden] hoofdelijk te voordelen dat de door hen nieuw aangebrachte vloer voldoet aan de NEN 1070 norm K=2 (een contactgeluidsniveau in het ondergelegen appartement van niet hoger dan 49 dB), op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om [eiseres] te informeren over de werkzaamheden wat betreft de materialen en de planning, en binnen een maand na uitvoering van de werkzaamheden gevorderd onder IV [eiseres] toe te staan om een herhaalde geluidsmeting te doen om vast te stellen of de vloer na die werkzaamheden voldoet aan de geluidsnorm zoals bedoeld onder IV, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
VI. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Geen overtreding van artikel 17 lid 5 het modelreglement

5.1.
Partijen zijn het erover eens dat de vloer in het appartement van [gedaagden] een parketvloer is in de zin van artikel 17 lid 5 van het modelreglement. De eerste kernvraag is dan of artikel 17 lid 5 van het modelreglement een absoluut verbod tot het hebben van een houten (harde) vloer bevat, ongeacht of een partij die vloer zelf heeft gelegd.
5.2.
Bij beoordeling van deze vraag wordt het volgende vooropgesteld. De tekst van de splitsingsakte en het bijbehorende modelreglement moeten naar objectieve maatstaven worden uitgelegd. Het betreft namelijk een goederenrechtelijke regeling, waardoor de uitleg hiervan mede de rechtspositie van derden (die niet betrokken zijn bij de totstandkoming ervan) beïnvloedt. De splitsingsakte en het bijbehorende modelreglement zijn ingeschreven in de openbare registers. Derden, onder wie mogelijke toekomstige kopers, moeten kunnen afgaan op de inhoud van akten die in de registers kunnen worden geraadpleegd. Daarom zijn de bewoordingen van de bepalingen uit de splitsingsakte en het bijbehorende modelreglement, gelezen in het licht van de gehele tekst daarvan en eventuele schriftelijke toelichtingen daarop, daarbij in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daardoor komt het in beginsel niet aan op de achterliggende bedoelingen van de partijen die de splitsingsakte tot stand hebben gebracht. [1]
5.3.
Een grammaticale uitleg van artikel 17 lid 5 van het modelreglement is dat daarin alleen is bepaald dat het aanbrengen van een houten vloer niet is toegestaan, tenzij het VvE-bestuur van oordeel is dat met die vloer geen onredelijke hinder wordt veroorzaakt. Deze bepaling betreft daarom geen absoluut verbod, omdat er een uitzondering mogelijk is (de tenzij-regel in artikel 17 lid 5 modelreglement). Daarnaast ziet het verbod op het aanbrengen, en niet op het hebben van een houten vloer. De jurisprudentie waarnaar [eiseres] in haar dagvaarding of tijdens de mondelinge behandeling verwijst is niet vergelijkbaar met haar zaak. In die gevallen is ofwel een vloer aangebracht door de gedaagde partij, of is sprake van een andersoortig verbod doordat i) voor toepasselijkheid van de uitzondering schriftelijke toestemming nodig is, ii) het verbod naast het aanbrengen ook ziet op het hebben van een harde vloer, of iii) er is bepaald dat een (toekomstige) buur verwijdering van de harde vloer kan verlangen. In deze zaak is met artikel 17 lid 5 modelreglement geen sprake van zo een (in de splitsingsakte gewijzigde of aangevulde) bepaling.
5.4.
Hoewel de ratio van artikel 17 lid 5 modelreglement duidelijk is, namelijk dat (hinderlijk) contactgeluid zoveel mogelijk wordt tegengegaan, is in dit geval dus geen sprake van een verbod op het hebben van een houten vloer, en ook geen sprake van een absoluut verbod op het aanbrengen daarvan zonder uitzonderingen. Ook is niet gebleken dat (en waarom) de geluidsnormering voor nieuwbouw via het modelreglement van toepassing zou zijn. [eiseres] heeft geen (schriftelijke, voor derden te controleren) onderbouwing gegeven voor haar stelling dat de geluidsnormen voor nieuwbouw via het modelreglement van toepassing zijn omdat het modelreglement hetzelfde beoogde te regelen voordat die geluidsnormen tot stand waren gekomen. Dit nog afgezien van het objectieve gegeven dat de door [eiseres] aangehaalde geluidsnormen stammen uit 1999, voorafgaand aan de splitsing van het onderhavige pand en de toepasselijk verklaring van het modelreglement daarop. In de splitsingsakte is niet expliciet naar de betreffende geluidsnormen verwezen, terwijl dat dus wel had gekund.
5.5.
Het is onbetwist dat [gedaagden] de houten vloer niet hebben aangebracht. Daarmee hebben [gedaagden] artikel 17 lid 5 van het modelreglement niet overtreden. Deze bepaling biedt daarom geen grondslag voor de vorderingen van [eiseres].
5.6.
In dit verband overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit de in het geding gebrachte stukken en de toelichtingen tijdens de mondelinge behandeling is af te leiden dat de woning in 2004 is gesplitst, dat het bovengelegen appartement gelijktijdig met de splitsing is geleverd aan [naam] en dat hij het bovengelegen appartement grondig heeft gerenoveerd. Daarbij heeft hij de vloer in kwestie aangebracht. [naam] was gebonden aan artikel 17 lid 5 van het modelreglement. Uit het gegeven dat de VvE, die op dat moment in de eigen woorden van [eiseres] een slapend bestaan leidde, op dat moment niet heeft geprotesteerd en dat niet is gebleken dat de (opvolgende) eigenaren van het ondergelegen appartement in de periode van circa 15 jaar daarna (totdat [eiseres] het ondergelegen appartement in 2019 kocht en betrok) geluidsoverlast hebben ervaren van de vloer, leidt de rechtbank af dat in de ogen van alle betrokkenen (inclusief het bestuur van de ‘slapende’ VvE) tot dat moment geen sprake is geweest van onredelijke hinder en dat voor de huidige vloer in het bovengelegen appartement sprake is van de uitzondering van artikel 17 lid 5 van het modelreglement (de tenzij-regel die daarin is opgenomen).
5.7.
In het modelreglement en de wijzigingen daarvan in de splitsingsakte is niet bepaald welke demping een vloer moet hebben. Daarom kan in dit kader verder onbesproken blijven welke demping de huidige vloer heeft.
Geen onredelijke hinder (artikel 17 lid 1 van het modelreglement) of onrechtmatige hinder (artikel 5:37 BW)
5.8.
Vervolgens moet worden gekeken of sprake is van onredelijke hinder in de zin van artikel 17 lid 1 van het modelreglement en/of van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW.
5.9.
De rechtbank wil best aannemen dat [eiseres] in het verleden geluidsoverlast heeft ervaren. Op basis van hetgeen nu voorligt, lijkt die overlast met name te zijn gekomen door vorige huurders. Het logboek van [eiseres] over door haar ervaren overlast loopt van de zomer van 2022 tot en met april 2023. Ook als aangenomen zou worden dat [eiseres] van de nieuwe huurder van [gedaagden] nog steeds dagelijks geluidsoverlast ervaart, zoals zij stelt, dan moet worden beoordeeld of deze overlast onredelijk of onrechtmatig is.
5.10.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv moet [eiseres] voldoende onderbouwen dat sprake is van geluidshinder die in aard, ernst en duur de gebruikelijke geluidshinder bij appartementen als deze overtreft. [eiseres] heeft dat niet gedaan.
5.11.
Het modelreglement geeft geen norm voor de vraag wat onredelijke hinder is. Die norm is niet zonder meer dat een houten vloer moet zijn gelegd (op een dempende ondervloer) met Ico +10 dB, zoals [eiseres] stelt. In een oud pand uit 1896 mag je ook geen nieuwbouwnormen verwachten en daar komt wat [eiseres] stelt en vordert wel op neer. Sterker nog, van oude woningen die later worden gesplitst, is bekend dat die over het algemeen gehorig zijn, waardoor niet dezelfde eisen als aan nieuwbouwwoningen gesteld kunnen worden. In door [eiseres] aangehaalde jurisprudentie is geoordeeld dat ook in een oud pand (in de betreffende omstandigheden) een nieuw gelegde harde vloer moet voldoen aan de op dat moment geldende nieuwbouweis, te weten dat die wordt gelegd op een dempende ondervloer met Ico +10 dB (nog los van welk contactgeluidsniveau dat uiteindelijk oplevert). Het ging in die gevallen alleen steeds om een (recent) door de daarop aangesproken gedaagde partij nieuw gelegde harde vloer. De huidige situatie is daarmee niet vergelijkbaar, omdat [gedaagden] de vloer niet zelf hebben gelegd en de huidige vloer er al sinds 2004 ligt.
5.12.
[eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van onredelijke of onrechtmatige hinder voornamelijk naar een rapport van BewijsRapportage van 8 juni 2023. Dat op basis van geluidmetingen in haar appartement een contactgeluidniveau wordt gemeten dat valt onder de classificatie K=5 (veelvuldig hinderlijk en storend), zegt in haar ogen genoeg. De rechtbank constateert om te beginnen dat BewijsRapportage in haar rapport erkent dat er geen geluidseisen golden toen het pand werd gebouwd. De toets die met het rapport is uitgevoerd en de classificering in K=1 tot en met K=5 gaan wel uit van nieuwbouwnormen. Aan die classificatie kan dus op zichzelf geen waarde worden toegekend.
5.13.
Dan blijft over het door BewijsRapportage gemeten contactgeluidsniveau in het ondergelegen appartement in aantal decibellen. Die meetresultaten zijn op zichzelf niet betwist door [gedaagden] [eiseres] heeft echter geen concrete onderbouwing gegeven voor het feit dat het gemeten contactgeluidsniveau in de specifieke omstandigheden van dit geval – een oude woning, gebouwd zonder toepasselijke geluidsnormen, met een gedeelde houten draagconstructie, later gesplitst, en met een vloer die er 15 jaar zonder gebleken klachten heeft gelegen – onredelijke of onrechtmatige geluidshinder oplevert. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sinds de zomer van 2024 sprake is van geluidsoverlast. In de eerste periode dat er een nieuwe huurder in het bovengelegen appartement woonde, heeft [eiseres] dat niet eens gemerkt. Het is niet gebleken dat er daarna klachten over geluidsoverlast zijn geuit richting de nieuwe huurder of [gedaagden] [eiseres] stelt wel een e-mail aan [gedaagden] te hebben gestuurd hierover, maar dat wordt door [gedaagden] betwist. [eiseres] heeft niet een dergelijke e-mail in het geding gebracht. Ook is er geen verklaring van of communicatie met de nieuwe huurder van het bovengelegen appartement overgelegd. [eiseres] heeft zodoende haar stellingen dat de door haar mogelijk ervaren geluidsoverlast onredelijk of onrechtmatig is, onvoldoende onderbouwd. Er is daarom geen reden voor bewijslevering.
Samenhang tussen alle vorderingen; afwijzing van alle vorderingen
5.14.
Alle vorderingen van [eiseres] houden (indirect) verband met haar stelling dat sprake is van een overtreding van artikel 17 lid 5 van het modelreglement en van onredelijke of onrechtmatige hinder. Omdat de rechtbank oordeelt dat daarvan geen sprake is, worden alle vorderingen van [eiseres] afgewezen.
5.15.
De rechtbank realiseert zich dat deze uitkomst voor [eiseres] teleurstellend zal zijn en dat de door haar ervaren overlast daarmee niet weg is. [gedaagden] hebben [eiseres] eerder meerdere voorstellen gedaan voor een oplossing. De rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen alsnog in onderling overleg tot een redelijke oplossing kunnen komen.
[eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden]
5.16.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.572,00 (2 punten × tarief III € 786,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.438,00
Uitvoerbaar bij voorraad
5.17.
De rechtbank verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad (artikel 233 Rv).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst af de vorderingen van [eiseres];
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.438,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
[1918/3718]

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 november 2016, ECL:NL:HR:2016:2687.