In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee advocaten over de afwikkeling van hun jarenlange samenwerking. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Sliedrecht, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, die in Hardinxveld-Giessendam woont. De eiseres vordert onder andere betaling van bedragen die verband houden met de beëindiging van hun maatschap en kosten die zijn gemaakt voor de praktijkuitoefening. De gedaagde heeft in reconventie ook vorderingen ingesteld, waaronder een verzoek om betaling van een bedrag dat hij meent nog van de eiseres te vorderen.
De rechtbank heeft ambtshalve de vraag opgeworpen naar de interne bevoegdheid, of de kantonrechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Op basis van de relevante artikelen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vorderingen van beide partijen deels betrekking hebben op een huurovereenkomst en een arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat de samenhang tussen de vorderingen zich verzet tegen een afzonderlijke behandeling door de handelskamer en de kantonrechter. De rechtbank heeft daarom besloten om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank.
De beslissing houdt in dat de zaak op 14 mei 2025 om 10:00 uur wordt verwezen naar de rolzitting van de kantonrechter in Dordrecht, waar partijen verder kunnen procederen. Partijen hoeven niet te verschijnen op deze rolzitting, en het griffierecht zal worden verlaagd met terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. Het vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en is openbaar uitgesproken op 30 april 2025.