ECLI:NL:RBROT:2025:5935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen omdat verzoeker geen geldig legitimatiebewijs had getoond. Verzoeker was het niet eens met deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, waarbij zij oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, aangezien hij geen inkomen had om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter concludeerde dat het in dit geval niet redelijkerwijs noodzakelijk was dat verzoeker in persoon aan de legitimatieplicht voldeed, gezien zijn eerdere aanvragen en de psychische problemen die hij ondervond. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 5 maart 2025 en bepaalde dat verzoeker weer voorschotten zou ontvangen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2702

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2025 in de zaak tussen

1. [verzoeker]uit [plaatsnaam 1], verzoeker, en
2. [bewindvoerder]gevestigd te [plaatsnaam 2], bewindvoerder
(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van verzoekers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoeker geen geldig legitimatiebewijs heeft laten zien. Verzoeker is het hier niet mee eens en verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Verzoeker heeft op 24 december 2024 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 maart 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A. Rodríguez González, die waarneemt voor verzoekers gemachtigde, en de gemachtigde van het college. Namens de bewindvoerder heeft aan de zitting deelgenomen: [naam].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker heeft op 17 september 2024 aanvullende bijstand aangevraagd, als aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid. Het college heeft de aanvraag met het besluit van 19 november 2024 afgewezen omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt. Hierdoor kan het recht op (aanvullende) bijstand niet worden vastgesteld. Met het besluit van 25 maart 2025 heeft het college het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld (zaaknummer ROT 25/3301).
3. Op 24 december 2024 heeft verzoeker een algemene bijstandsuitkering aangevraagd. Met de brief van 12 februari 2025 is hem onder meer gevraagd om zich uiterlijk 19 februari 2025 te melden bij de balie van de gemeente om een geldig legitimatiebewijs te tonen. Verzoeker heeft hierop niet gereageerd. Met de brief van 19 februari 2025 is hem nogmaals onder meer verzocht om zich, nu uiterlijk 26 februari 2025, bij de balie te melden om een geldig legitimatiebewijs te tonen. Ook op deze brief heeft verzoeker niet gereageerd.
Waar gaat deze zaak over?
4. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoeker geen geldig legitimatiebewijs heeft getoond terwijl hij dat wel had moeten doen. Het college heeft daarbij meegedeeld dat verzoeker de betaalde voorschotten zal moeten terugbetalen omdat hij geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
5. Verzoeker kan zich met dit besluit niet verenigen en wil met zijn verzoek bereiken dat hem alsnog een bijstandsuitkering, danwel voorschotten daarop, worden verstrekt tot op het bezwaar is beslist.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verzoeker is (tot tweemaal toe) een bijstandsuitkering geweigerd en hij heeft op dit moment geen inkomen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Volgens de verklaring van de bewindvoerder op de zitting staat er nog maar € 162,- op de bankrekening van verzoeker.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?
8. In artikel 17, derde lid, van de Pw staat dat het college bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vaststelt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht (o.a. een geldige Nederlandse identiteitskaart of een geldig paspoort).
In het vierde lid staat dat een ieder verplicht is aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
9. De voorzieningenrechter ziet zich hier voor de vraag gesteld of het in dit specifieke geval voor de beoordeling van het recht op bijstand redelijkerwijs nodig is dat verzoeker in persoon aan de legitimatieplicht voldoet. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend.
10. Vast staat dat verzoeker ook in 2023 een bijstandsuitkering in Rotterdam heeft aangevraagd en van maart tot en met november 2023 een uitkering van de gemeente Rotterdam heeft ontvangen. Bij die aanvraag heeft verzoeker zich in persoon gemeld en een geldig legitimatiebewijs getoond. Vanwege het tijdsverloop sinds die aanvraag wil het college dat legitimatiebewijs niet in de beoordeling meenemen bij de huidige aanvraag. Dit neemt echter niet weg dat de persoonsgegevens van verzoeker dus al wel bij het college bekend zijn. Verder is niet in geschil dat verzoeker psychische problemen heeft. Volgens de bewindvoerder vertoont verzoeker zorgmijdend gedrag en is het gezien zijn huidige psychische situatie lastig voor hem om in persoon naar de balie te gaan, ook als er iemand met hem mee zou gaan. De bewindvoerder heeft bovendien (en daarom) bij de aanvraag van 24 december 2024 naast het aanvraagformulier ook een e-mail met bijlagen naar ‘_WI_intake algemeen’ gezonden, waaronder een kopie van het geldige Surinaamse paspoort van verzoeker en een kopie van zijn Europese zorgpas. Het college erkent de kopie van dit paspoort in zijn bezit te hebben. De voorzieningenrechter ziet gelet op dit alles geen reden voor twijfel aan de door verzoeker opgegeven identiteit. De gemachtigde van het college heeft bovendien op de zitting desgevraagd verklaard dat niet aan de identiteit van verzoeker wordt getwijfeld. De voorzieningenrechter ziet daarom niet in dat het in persoon tonen van een geldig legitimatiebewijs in dit geval redelijkerwijs nodig was voor het vaststellen van het recht op bijstand.
11. De voorzieningenrechter is verder niet gebleken dat de legitimatieplicht in dit geval redelijkerwijs noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of verzoeker nog wel in Rotterdam verblijft, zoals de gemachtigde van het college op de zitting nog aanvullend heeft gesteld. Uit de enkele omstandigheid dat verzoeker zich niet met een legitimatiebewijs aan de balie heeft gemeld, kan niet worden geconcludeerd dat verzoeker niet in Rotterdam verblijft. De bewindvoerder heeft op de zitting verklaard dat verzoeker nog steeds in Rotterdam verblijft. Dit blijkt volgens de bewindvoerder ook uit het overzicht van verzoekers leefgelduitgaven. Verzoeker betaalt veel met Apple Pay in de regio Rotterdam (zoals door de bewindvoerder ter zitting met concrete voorbeelden is gestaafd).
12. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 5 maart 2025 is geschorst en dat verzoeker weer voorschotten krijgt tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Voor het opleggen van een dwangsom, zoals door verzoeker gevraagd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 5 maart 2025 en bepaalt dat verzoeker voorschotten krijgt tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.