ECLI:NL:RBROT:2025:5941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2981
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor broodnoodvoorschot

In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een broodnoodvoorschot, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 17 maart 2025 is afgewezen. Verzoeker is het niet eens met deze afwijzing en vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verzoeker heeft geen bijstandsuitkering aangevraagd en heeft slechts onvolledige bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat hij gokactiviteiten heeft verricht. Hierdoor kan de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang vaststellen.

De voorzieningenrechter legt uit dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van een spoedeisend belang of een evident onrechtmatig besluit. In dit geval is het besluit van het college niet evident onrechtmatig, omdat verzoeker niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker geen broodnoodvoorschot krijgt. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2981

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: [naam]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Samenvatting

Verzoeker heeft een aanvraag in gediend voor een broodnoodvoorschot. Het college heeft deze aanvraag afgewezen. Verzoeker is het hier niet mee eens en verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek of recht heeft op een broodnoodvoorschot. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Verzoeker heeft op 4 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een broodnoodvoorschot. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 17 maart 2025 afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. Verzoekers gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting en ook verzoeker is niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Het college heeft de aanvraag voor een broodnoodvoorschot afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende gegevens heeft overgelegd om te kunnen vaststellen of hij recht heeft op een broodnoodvoorschot. Ook heeft verzoeker tot op heden geen bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd.
3. Verzoeker is het met dit besluit niet eens en wil met zijn verzoek bereiken dat hem alsnog een broodnoodvoorschot wordt verstrekt.

Heeft verzoeker een spoedeisend belang?

4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5. Verzoeker voert aan dat hij momenteel geen inkomsten heeft en daarom niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien. Verzoeker heeft een psychische stoornis en (als gevolg daarvan) problemen op meerdere leefgebieden. Hierdoor is hij ook niet zelfstandig in staat om zijn eigen belangen te behartigen. Hij woont in bij zijn vader op het adres [adres]. Hij huurt daar een kamer. Op 4 februari 2025 is verzoeker 21 jaar geworden. Dit heeft voor hem tot gevolg dat hij voor hulp en (financiële) ondersteuning niet langer kan terugvallen op zijn vader. Zijn vader heeft bovendien zelf ook (financiële) problemen. De gemachtigde van verzoeker probeert hem op dit moment hulp te bieden waar nodig, ook op financieel gebied.
6. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker aanvoert nog geen reden om een spoedeisend belang aan te nemen. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat hij op dit moment schulden heeft of anderszins in een financiële noodsituatie verkeert. Verzoeker heeft alleen enkele onvolledige bankafschriften overgelegd. Uit die afschriften blijkt bovendien dat hij (online) gokactiviteiten (heeft) verricht. De voorzieningenrechter kan het spoedeisend belang in deze zaak daarom niet vaststellen.
Is sprake van een evident onrechtmatig besluit?
7. Het ontbreken van een spoedeisend belang staat niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Dit betekent dat de gevraagde voorziening verder alleen nog kan worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden.
8. De voorzieningenrechter vindt niet dat het besluit van 17 maart 2025 evident onrechtmatig is. Verzoeker is in het kader van zijn aanvraag van 4 maart 2025 (en overigens ook in het kader van de nieuwe aanvraag van 31 maart 2025) gevraagd om bankafschriften over te leggen en om aan te geven of hij inmiddels een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de gevraagde informatie niet aan het college heeft verstrekt. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in de stelling dat het college niet om die informatie mocht vragen. Volgens artikel 53a, eerste lid, van de Pw is het aan het college om te bepalen welke gegevens voor de verlening van bijstand (of een voorschot daarop) in ieder geval moeten worden verstrekt en welke bewijsstukken moeten worden overgelegd. Het college bepaalt tevens op welke manier en op welk tijdstip de verstrekking van die gegevens plaatsvindt. Het college heeft de gevraagde gegevens in dit geval noodzakelijk kunnen vinden om het recht van verzoeker op een (broodnood)voorschot te kunnen beoordelen. Omdat verzoeker de gevraagde informatie niet heeft overgelegd, heeft het college mogen stellen dat verzoekers recht op een (broodnood)voorschot niet kan worden vastgesteld.
9. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat een broodnoodvoorschot vooral is bedoeld om de periode tussen de bijstandsaanvraag en de beslissing daarop te overbruggen. Dit betekent voor verzoeker dat hem alleen een voorschot kan worden toegekend als hij ook een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat dit al is gebeurd. De gemachtigde van het college heeft op de zitting gesteld dat bij het college in ieder geval nog geen bijstandsaanvraag van verzoeker bekend is. Zolang verzoeker geen bijstandsuitkering aanvraagt bestaat (ook in zoverre) geen grondslag voor het verstrekken van voorschotten door het college.
10. De voorzieningenrechter wil verzoeker, en zijn gemachtigde, ook meegeven dat het belangrijk is dat verzoeker, of zijn gemachtigde, (telefonisch) contact opneemt met de gemeente en bij voorkeur fysiek met de gemeente in gesprek gaat over welke stukken verzoeker nog moet aanleveren. Maar vooral ook om te bespreken wat het college verder nog van verzoeker verwacht. De voorzieningenrechter wil hierbij nogmaals benadrukken dat het college verzoeker om die onderbouwing mag vragen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen broodnoodvoorschot krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.