ECLI:NL:RBROT:2025:5941
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor broodnoodvoorschot
In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een broodnoodvoorschot, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 17 maart 2025 is afgewezen. Verzoeker is het niet eens met deze afwijzing en vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verzoeker heeft geen bijstandsuitkering aangevraagd en heeft slechts onvolledige bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat hij gokactiviteiten heeft verricht. Hierdoor kan de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang vaststellen.
De voorzieningenrechter legt uit dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van een spoedeisend belang of een evident onrechtmatig besluit. In dit geval is het besluit van het college niet evident onrechtmatig, omdat verzoeker niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker geen broodnoodvoorschot krijgt. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2025.