ECLI:NL:RBROT:2025:5953

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/10/687495 / HA ZA 24-883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij de verkoop van een schip zonder geldig Certificaat van Onderzoek

In deze zaak heeft een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) een binnenvaartschip gekocht van een vennootschap onder firma (hierna: [naam bedrijf 1]). De koopovereenkomst vereiste dat het schip zou worden geleverd met een nieuw Certificaat van Onderzoek (CvO). Na de levering bleek echter dat het schip niet voldeed aan de eisen voor een CvO, wat leidde tot omvangrijke reparaties. De rechtbank oordeelde dat [naam bedrijf 1] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, omdat het schip niet CvO-waardig was op het moment van levering. De vennoten van [naam bedrijf 1] en de bestuurder werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres] had geleden, die werd geschat op € 300.000,00. De rechtbank oordeelde ook dat het Nederlands Bureau Keuringen Binnenvaart (NBKB) onrechtmatig had gehandeld door een voorlopig CvO af te geven op basis van een ondeugdelijke inspectie. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687495 / HA ZA 24-883
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Lemmer,
eiseres,
advocaat mr. J.F. van Duin te Ridderkerk,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Leerdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Maasbracht,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Maasbracht,
gedaagden,
advocaat mr. P.E. van Dam te Zwolle,
4. de stichting
NEDERLANDS BUREAU KEURINGEN BINNENVAART,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mr. V. van der Kuil en mr. L.R.C. Serrarens te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagden] en NBKB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2024 met producties 1-28;
  • de conclusie van antwoord namens [gedaagden] van 8 januari 2025 met producties 1-18;
  • de conclusie van antwoord namens NBKB van 8 januari 2025 met producties 1-12;
  • de zittingsagenda voor de zitting van 2 april 2025 van 4 maart 2025;
  • de brief namens [eiseres] van 19 maart 2025 met kleurenfoto’s van producties 4, 7, 10 en 14 en producties 29-37;
  • de akte tot vermindering van de eis namens [eiseres] van 2 april 2025;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] voor de zitting van 2 april 2025;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden] voor de zitting van 2 april 2025;
  • de spreekaantekeningen van NBKB voor de zitting van 2 april 2025.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiseres] heeft in 2023 een binnenvaartschip gekocht van [naam bedrijf 1] . Partijen waren overeengekomen dat het schip geleverd zou worden met een nieuw Certificaat van Onderzoek (CvO). Reparaties die nodig waren om het CvO te verkrijgen, waren voor rekening van [naam bedrijf 1] . Een inspectie door een expert van NBKB bracht aan het licht dat zich onder de laadvloer water en “sludge” bevond. Dat stond aan afgifte van een CvO in de weg. Een nadere inspectie was vereist, waarbij de laadvloer geheel of gedeeltelijk verwijderd moest worden. [naam bedrijf 1] heeft een andere expert van NBKB een inspectie laten verrichten. [eiseres] heeft NBKB hiervan op de hoogte gebracht. De eerste inspecteur heeft de directeur van NBKB gevraagd in te grijpen en geen CvO af te geven. Toch heeft NBKB aanstonds een voorlopig CvO afgegeven op basis van de tweede inspectie. [naam bedrijf 1] heeft [eiseres] vervolgens gedwongen om het schip af te nemen. [eiseres] heeft het schip na de levering nader laten inspecteren en toen bleek dat omvangrijke reparaties vereist waren. De ILT heeft de afgifte van een definitief CvO geschorst en het is pas afgegeven, nadat de reparaties waren verricht. [eiseres] spreekt de vennoten van [naam bedrijf 1] , de bestuurder van een van de vennoten en NBKB aan voor onder meer de kosten van de reparaties. De rechtbank veroordeelt gedaagden hoofdelijk om [eiseres] € 300.000,00 aan schadevergoeding te betalen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is actief in de binnenvaart. Indirect bestuurder van [eiseres] is [naam 1] .
3.2.
[naam bedrijf 1] was tot haar ontbinding per 27 december 2023 een vennootschap onder firma met twee vennoten, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Indirect bestuurder van [gedaagde 2] was [gedaagde 3] .
3.3.
NBKB is gemandateerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om inspecties van binnenvaartschepen uit te voeren en daarvoor de officiële certificaten af te geven. Een certificaat dat door NBKB wordt afgegeven is het “CvO” of “binnenschipcertificaat”. NBKB maakt voor het uitvoeren van inspecties gebruik van inspecteurs die met NBKB een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
3.4.
Bij overeenkomst van 17 maart 2023 heeft [naam bedrijf 1] het motorvrachtschip “ [naam schip] ” aan [eiseres] verkocht. De koopprijs bedroeg € 1.850.000,00. In de koopovereenkomst is voor zover relevant het volgende bepaald:
“(…) koper, verklaart te hebben gekocht en te zullen aanvaarden van de voormelde verkoper, het aan verkoper in volle eigendom toebehorende stalen
motorvrachtschip, genaamd ‘
[naam schip]’ (…) met bijbehorende inventaris.
exclusief inboedel en lijfgoederen, alles in de staat, waarin het door koper is bevonden.
(…)
10. De aankoop van het verkochte geschiedt onder voorbehoud van:
(…)
c). bodemkeuring en algehele keuring van het schip. Het schip wordt geleverd op
NBKBcondities. Het vlak en de kimmen moeten minimaal
0.5dikker zijn dan de minimum toegestane maat van het
NBKB.De kosten van motorkeuring- hellingen - spuiten en eventueel teren inclusief expertise zijn voor rekening van de koper.
11 De kosten van eventueel door de expert voor te schrijven vernieuwingen of reparaties, voortvloeiende uit de keuringen, genoemd in artikel 10 b en c zijn voor rekening van de verkoper. Indien deze kosten voor reparaties meer bedragen dan
EUR 25.000,­exclusief BTW behoudt verkoper zich het recht voor deze overeenkomst te ontbinden. Eventuele uit te keren verzekeringspenningen minus het eigen risico als gevolg van een eventuele schade vallen buiten deze maximale reparatiebedragen. Indien deze overeenkomst door te hoge reparatiekosten wordt ontbonden, zijn de kosten van hellingen - spuiten en eventueel teren van het vlak voor de ontbindende partij. De keuringskosten blijven voor rekening van de koper.
12 Het schip wordt geleverd met een nieuwe Certificaat van Onderzoek. De eventuele voorgeschreven reparaties, voortvloeiende uit de keuringen, zijn voor rekening van de verkoper. Deze reparatiekosten vallen binnen het genoemde maximaal reparatiebedrag, zoals genoemd in artikel 11.”
3.5.
Op 17 mei 2023 heeft [naam 2] , die voor NBKB inspecties uitvoert, het motorvrachtschip “ [naam schip] ” geïnspecteerd. Het schip lag op dat moment op de helling. Doel van de inspectie was het verkrijgen van een nieuw CvO. De opdracht hiertoe is gegeven door [eiseres] . NBKB was de opdrachtnemer. In zijn inspectierapport heeft [naam 2] afwijkingen geconstateerd die opgelost dienden te worden voordat een nieuw CvO kon worden afgegeven. De relevante afwijkingen waren onder meer:
“5. Lekke las achterschip uitgutsen en overlassen
6. Vlak aan binnenzijde schoon en droog maken (veel water en sludge aan binnenzijde geconstateerd)
7. Scheuren in ruimvloer oplassen en gehele ruimvloer afpersen i.v.m. waterdichtheid”
3.6.
[eiseres] heeft het rapport gedeeld met [naam bedrijf 1] . [gedaagde 3] schreef aan [eiseres] ( [naam 1] ) per e-mail van 19 mei 2023:
“We hebben gister even op ons in laten werken hoe we verder zouden kunnen met [naam schip] , ik heb ook zelf nog even mijn eigen expert benaderd en de vraag bij hem neer gelegd. Op basis wat er door de EOC [naam 2] nu geconstateerd is het geen optie om de hele laad vloer te vervangen dit word ook niet door de expert zo gesteld, nu kunnen we gaan spoelen dat soort dergelijke dingen maar de vraag is ook hoe U hier mee om wilt gaan. Als ik er als bemiddelaar naar kijk lijkt het me niet dat de verkoper hier een nieuwe vloer voor hoeft te leggen en lijkt het naar mijn inziens ook geen afkeur. De volgende optie zou zijn om een onafhankelijk expert er nog een keer na te laten kijken en hem dan zijn oordeel te laten vellen wat hier een oplossing voor kan zijn. Wat ook nog kan is dat de verkoper [naam bedrijf 1] eur 35,000,- van de koopsom af doet als coulance regeling om het verkoop proces niet langer op te houden Ik verneem graag U reactie.”
3.7.
De “eigen expert”, waarnaar [gedaagde 3] in zijn e-mail verwijst, is [naam 3] , die ook inspecties uitvoert voor NBKB.
3.8.
[eiseres] ( [naam 1] ) reageerde op 20 mei 2023:
“Ik heb uw mail ontvangen, gelezen en over nagedacht. Het casco wordt gekeurd onder voorwaarden, richtlijnen en condities van het NBKB. In deze richtlijnen staat dat het casco w.o. vlak, kimmen en de diverse ruimten schoon, droog en toegankelijk moeten zijn voor de inspectie. Inspectie onder de laadvloer en compartimenten is een standaard, zeker bij een aankoopkeuring en hier zit dan ook het probleem, onder de laadvloer zit namelijk veel vocht / water en is vervuild met een drab / slibachtige substantie waardoor verdere inspectie niet goed uitvoerbaar is. Om hier een onafhankelijke NBKB-expert na te laten kijken is m.i. geen optie, deze moet onder dezelfde voorwaarden en richtlijnen keuren en zal hetzelfde beeld onder de laadvloer constateren. Voor een verdere inspectie zal de laadvloer geheel en of gedeeltelijk moeten worden verwijderd, de ruimten onder de vloer zullen moeten worden schoongemaakt om een goed beeld van de huidige staat te laten zien. Ik heb over bovenstaande nagedacht: Het schip heeft volgens mij 4 plaatgangen van 2.5 / 3 meter over de breedte in het ruim gelast als ruimvloer. Als we de verzekeringsexpert vragen de 2 buitenste vloerdelen / plaatafmetingen SB & BB goed in kaart te brengen op dikte metingen en indien deze op dikte zijn deze 5 centimeter binnen de lasnaad met behulp van plasmabrander afsnijden zodat er een goed en recht snijvlak overblijft voor aanhechting op later twee nieuwe staalplaten / vloerdelen van 10 mm. De middelste twee platen worden afgevoerd en de vloer is voor de helft verwijderd waardoor de vervuiling kan worden afgevoerd en vlak en verbanddelen schoon kunnen worden gemaakt. De lans zal dan we een stukje onder de bestaande vloerplaat beide zijkanten moeten spuiten maar met grof geweld / hogedruk zal de substantie wel loslaten is mijn verwachting. Als het vlak, sporen en verbanddelen schoon en droog zijn kan de Finishing Touch inspectie plaats vinden en bij goedkeuring de vloer met nieuwe vloerdelen hersteld kunnen worden over de volle lengte. Bovenstaande wel met als kanttekening dat reparatie uitvoerbaar is en acceptatie werf op snijvlakken wat betreft de bestaande delen die blijven bestaan / zitten. M.i. is er een mogelijkheid en denk dat we het moeten uitzoeken.
(…)”
3.9.
Op het voorstel van [eiseres] om de vloer gedeeltelijk te verwijderen om een nadere inspectie mogelijk te maken, heeft [naam bedrijf 1] aanvankelijk niet gereageerd. [eiseres] ( [naam 1] ) schreef aan [gedaagde 3] op 26 mei 2023:
“(…) art. 10 bepaald dat verkoper het schip moet leveren op NBKB condities en dit houdt in dat het schip met een certificaat van goedkeuring geleverd moet worden en wel uiterlijk a.s. dinsdag 30 mei. Dit gaat niet meer gebeuren omdat uit het inspectierapport van 17 mei jl. zegt dat er op dat moment geen CVO kan worden afgegeven. Onder meer omdat eerst het vlak aan de binnenzijde schoon en droog gemaakt moet worden (veel water en sludge onder de laadvloer aanwezig). Hierover hebben wij gecorrespondeerd nu de daaraan verbonden kosten dit bedrag van €25.000 gaan overstijgen. De vraag is dus of u tijdig van de ontbindende voorwaarden gebruik gaat maken nu wij het niet eens gaan worden over een ander maximum bedrag. Roept u dit namelijk niet in, dan kunt u dus niet tijdig leveren conform art. 10 sub C, dus met een CVO. Dit zou dan op wanprestatie neerkomen met alle gevolgen van dien. Mochten jullie besluiten om de ontbindende voorwaarden in te roepen, dan blijf ik overigens nog altijd geïnteresseerd in het schip en zou er later bij overeenstemming een nieuwe overeenkomst opgesteld moeten worden met een aangepast kostenplaatje.”
3.10.
[gedaagde 3] reageerde op 26 mei 2023 als volgt:
“Wij hebben U brief in goede orde ontvangen, morgen vind er een herexpertise plaats ( [naam bedrijf 2] ) wij wachten deze bevindingen af voor we op U schrijven zullen reageren.”
3.11. “
[naam bedrijf 2] ” is het bedrijf waar [naam 3] werkzaam is. Op 27 mei 2023 heeft [naam 3] het motorvrachtschip “ [naam schip] ” geïnspecteerd. 27 mei 2023 was een zaterdag. De opdracht tot deze inspectie is gegeven door [naam bedrijf 1] . [naam 3] heeft vaker schepen gekeurd voor ondernemingen waarbij [gedaagde 3] betrokken is. Het schip lag op dat moment in het water. Ook deze inspectie diende om het CvO te vernieuwen. In het inspectierapport van [naam 3] staat:
“Op 4 plaatsen zijn er inspectiegaten in de laadvloer gesneden (de beplating is niet of nauwelijks ingeteerd/het laagje water is geheel verwijderd)”
3.12.
Op foto’s in het rapport van [naam 3] is te zien dat zich op de plaats van de inspectiegaten geen water en sludge bevindt. [naam 3] constateerde in zijn rapport:
“- de licht roestige binnenzijde van de bodembeplating en de onderzijde van wrangen verhelpen d.m.v. anti corrosie vloeistof”
3.13.
Bij brief van 30 mei 2023 heeft de advocaat van [naam bedrijf 1] aan [eiseres] geschreven:
“Zoals aan u gemeld, heeft [naam bedrijf 1] het schip op 27 mei jl. het schip laten inspecteren in verband met de verlenging van het CvO. Uit het naar aanleiding van die inspectie opgestelde rapport (bijlage) volgt dat voor de verkrijging van een nieuw/verlengd CvO niet is vereist dat het vlak aan de binnenzijde schoon en droog moet worden gemaakt, zoals naar aanleiding van de inspectie van 17 mei 2023 - ten onrechte - is gerapporteerd. De expert die het schip op 27 mei jl. heeft geïnspecteerd (expert [naam 3] ), was en is op de hoogte van de inhoud van het eerdere inspectierapport en heeft de bij de eerdere inspectie betrokken expert ( [naam 2] ) gevraagd naar de basis van de in diens rapport opgenomen 'afwijking' wat betreft het schoon en droog maken van de binnenzijde van het vlak. Daarop kon of wilde [naam 2] geen antwoord geven. Bovendien heeft [naam bedrijf 1] vernomen dat [naam 2] ter gelegenheid van zijn inspectie duidelijk heeft gemaakt dat bedoelde 'afwijking' niet aan verlening / verlenging van het CvO in de weg kan staan. Hiermee staat vast dat het schoon en droog maken van de binnenzijde van het vlak van de [naam bedrijf 1] niet is vereist om een nieuw of verlengd CvO te verkrijgen.”
3.14.
Later die dag schreef de advocaat van [naam bedrijf 1] in een e-mail:
“Omdat u niet tijdig aan de eerder vanmiddag gegeven sommatie (bijlage) voldoet, stelt [naam bedrijf 1] hierbij vast dat
[eiseres] tekortschiet (dan wel zal tekortschieten) in de nakoming van haar verplichtingen onder de tussen
partijen gesloten koopovereenkomst. Daarmee verkeert [eiseres] in verzuim en is zij schade plichtig.
Voor zover vereist stelt [naam bedrijf 1] [eiseres] hierbij, met verwijzing naar mijn eerdere bericht van vanmiddag,
nogmaals in de gelegenheid om de koopovereenkomst na te komen door het [naam schip] alsnog af te nemen
uiterlijk op 7 juni 2023, of zoveel later als partijen overeenkomen, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen
onafwendbaar zijn.
Uw stellingname met betrekking tot het schoon en droog maken van de binnenzijde van het scheepsvlak en
het verkrijgen van een nieuw CvO noopt [naam bedrijf 1] tot het - louter subsidiair, dat wil zeggen slechts voor het geval
de door u gestelde CvO-eis toch zou bestaan en [naam bedrijf 1] tegenover [eiseres] gehouden zou zijn om uiterlijk vandaag
aan die eis te (zullen) voldoen - ontbinden van de koopovereenkomst op de voet van art. 12 jo. art. 11. Op die
grond is de koopovereenkomst hierbij dus -slechts in bedoeld subsidiair geval - ontbonden.”
3.15.
Op 6 juni 2023 heeft [naam 1] aan NBKB geschreven:
“Wij hebben het doel om het [naam schip] over te nemen van de huidige eigenaar en bij de ophanden zijnde overname is opgenomen dat bodemkeuring, algehele keuring van het schip onder de NBKB-condities zal plaatsvinden. Het schip zal vervolgens met een nieuw CVO (certificaat van onderzoek) worden geleverd. De kosten voor deze keuring zijn voor rekening van de afnemer en ik heb hiervoor een opdrachtbevestiging inzake de uit te voeren inspectie ondertekend op 11-mei-2023 (zie bijlage) [eiseres] , houtsaachmole 1, 8531 WC Lemmer.
Het schip is vervolgens op 17-mei jl. geïnspecteerd op scheepswerf Bodewes de Kaap te Meppel door expert [naam 2] en het inspectierapport is in bijlage toegevoegd.
Tijdens de vlakkeuring constateerde [naam 2] dat er water tussen de vlakbeplating en beunvloer aanwezig moest zijn vanwege de doffe dreun tijdens het hameren/ inspecteren van de vlakbeplating waarop de beunvloer op vier plaatsen is opengesneden voor inspectie bodembeplating en overige componenten. [naam 2] heeft bij deze inspectie geconstateerd dat er erg veel water en sludge aanwezig was in al de vier inspectiegaten en deze waren verdeeld over het gehele laadruim. (afbeeldingen in bijlage toegevoegd)
[naam 2] heeft opgenomen in het inspectierapport afgegeven op 17-mei-2023 de volgende afwijkingen: punt 6 Casco: dat het vlak aan de binnenzijde schoon en droog moet worden gemaakt omdat hier veel water en sludge is geconstateerd waardoor verdere inspectie niet mogelijk is voor wat betreft de roest indringing op het vlak, vrangen, zaathouten, spanten en raamspanten.
Vervolgens verneem ik van [naam 3] op 27-05-2023 d.m.v. een expertiserapport dat er een keuring heeft plaatsgevonden en dat deze het schip heeft goedgekeurd op de reeds bovengenoemde onderdelen waarvan [naam 2] het tegendeel heeft geconstateerd.
Ik ben in het bezit van dit inspectierapport en voeg dit in bijlage toe.
Vreemde situatie, een schip waarvan een expert constateert dat er veel water en sludge onder de laadvloer aanwezig is en een tweede expert die deze constatering niet heeft, sterker nog deze ziet geen water en vuil! Wel doet deze in het inspectierapport opnemen dat er roestvorming binnenzijde bodembeplating aanwezig is en dat deze moet worden behandeld met een soort van anticorrosie vloeistof? Ik vraag mij af hoe dit dan te doen? Er zijn geen overige inspecties geweest en te verwachten is dat er overal buiten de nu openliggende inspectie gaten veel vocht en sludge aanwezig is...
(…)”
3.16.
Diezelfde dag, 6 juni 2023, heeft [naam 2] [naam 4] , de toenmalige directeur van NBKB, als volgt geschreven:
“Ik werd gisterenavond gebeld door de huidige eigenaar van [naam schip] met het verzoek mijn kladversie van de diktemeting per email op te sturen zodat op basis daarvan [naam 3] een diktemetingsrapport kon opstellen?!??.
Ik heb geantwoord dat dit niet kon omdat allereerst [naam 1] opdrachtgever is voor de inspectie en dat hij dus ook hier eventueel toestemming voor dient te geven. Voorts kan het niet zo zijn dat [naam 3] op basis van mijn diktemeting een diktemetingsrapport onder zijn naam zal opstellen en indienen.
Ik adviseer je in deze de leiding te nemen en duidelijkheid te verschaffen (lees ook geen certificaat af te geven; mocht hiertoe het verzoek van [naam 3] komen). Als [naam 1] gedwongen wordt om op basis van de inspectie van [naam 3] en het hiertoe nieuw afgegeven NBKB certificaat, het schip [naam schip] af te moeten nemen zal, maar dat is enkel en alleen mijn inschatting, [naam 1] het schip direct voor de kant leggen en een groot deel van de vloer eruit halen. Mocht blijken dat er zich nog steeds veel vuil, sludge en water onder de vloer ophoopt, dit direct zal leiden tot een claim richting het NBKB.”
3.17.
NBKB heeft naar aanleiding van de mails van [naam 1] en van [naam 2] , [naam 5] , een ervaren inspecteur, gevraagd om het schip te bekijken. Dat heeft [naam 5] gedaan op 7 juni 2023. Het schip lag toen op de helling. Na zijn bezoek heeft [naam 5] gebeld met [naam 4] . [naam 5] heeft [naam 4] medegedeeld dat de inspectie nog niet af was. Volgens [naam 5] diende er nog meer gaten in de scheepsvloer te worden gemaakt en diende te worden bekeken hoe de verbanddelen eruit zagen.
3.18.
Op diezelfde dag, 7 juni 2023, heeft [naam 3] een eindinspectie uitgevoerd. Uit het rapport van die datum blijkt dat [naam 3] contact heeft gehad met [naam 5] . Tijdens die eindinspectie heeft [naam 3] geen afwijkingen (meer) geconstateerd die aan afgifte van het CvO in de weg stonden.
3.19.
[naam bedrijf 1] heeft zich naar aanleiding van de bevindingen van [naam 3] op het standpunt gesteld dat de voorwaarde in artikel 12 van de koopovereenkomst was vervuld en heeft aanspraak gemaakt op nakoming. In een brief van 12 juni 2023 heeft de advocaat van [naam bedrijf 1] onder meer geschreven:
“1. Het lijkt erop dat [eiseres] zich nu op het standpunt stelt dat aan levering in de weg staat dat het nieuwe CvO fysiek nog niet beschikbaar is. Naar ik heb begrepen was het ook voor [eiseres] duidelijk dat met daadwerkelijke afgifte van een nieuw CvO gezien de achterstanden bij de keuringsinstanties (zeer) geruime tijd gemoeid zou zijn. [eiseres] drong bovendien aan op spoedige levering; daarom is een leveringsdatum in de koopovereenkomst opgenomen waarvan ook [eiseres] wist dat dan een nieuw CvO nog niet beschikbaar zou zijn, ook al zouden de keuringen met de grootste spoed worden uitgevoerd. Beslissend is dan ook dat het schip klaar is voor verkrijging van een nieuw CvO. Dat was het en dat is het.
2. [eiseres] wijst het regelingsvoorstel af. Dat voorstel is daarmee verworpen. [eiseres] verkeert in verzuim en is schadeplichtig.
(…)”
3.20.
NBKB heeft op 15 juni 2023 op basis van de keuring en eindcontrole van [naam 3] bij de ILT de afgifte van een voorlopig CvO geregistreerd.
3.21.
Op 16 juni 2023 heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [naam bedrijf 1] geschreven dat [eiseres] na de levering onderzoek zal laten verrichten en [naam bedrijf 1] voor de kosten van eventuele daaruit voortvloeiende reparaties aansprakelijk zal houden,
3.22.
Op 30 juni 2023 is het motorvrachtschip “ [naam schip] ” aan [eiseres] geleverd. In artikel 2 lid 3 van de akte van levering staat:
“3. Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, met dien verstande dat tekortkomingen aan deze feitelijke staat zullen zijn verholpen conform de instructies volgens het inspectierapport van zevenentwintig mei tweeduizend drieëntwintig en resulterend in het reeds afgegeven Voorlopig Certificaat van Onderzoek de dato vijftien juni tweeduizend drieëntwintig (document nummer: 6918/2023), en verder geheel ontruimd, vrij van huur, charter of ander gebruiksrecht.”
3.23.
Op 4 juli 2023 heeft [eiseres] het schip nader laten onderzoeken. Hiertoe is de laadvloer door medewerkers van scheepswerf Thecla Bodewes Shiprepair verwijderd. In een proces-verbaal van constatering van 4 juli 2023 heeft de deurwaarder in opdracht van [eiseres] zijn waarnemingen neergelegd van vloeistof en sludge onder de laadvloer:
“Compartiment 1, inspectie gat met 9 cm vloeistof, met gele/roestkleurige substantie, sludge, (foto 2,3)
Compartiment 2, inspectie gat, donkere substantie met bladeren, (foto 4)
Kokerspant/compartiment 5, 6 cm vloeistof met en donkergele slibachtige substantie, sludge, (foto 5)
Compartiment/kokerspant 7, roestvormig met losse stukken, (foto 6)
Compartiment/kokerspant 8, gelige substantie op de vloer, (foto 7)
Vervolgens heeft verzoeker opdracht gegeven in mijn aanwezigheid een inspectie gat uit de laadruimte te snijden nabij compartiment/ kokerspant, alwaar ik 4 cm vloeistof heb geconstateerd, (foto’s 8)”
3.24.
Op 9 oktober 2023 heeft [eiseres] de ILT op de hoogte gesteld van de bevindingen en heeft zij de ILT het proces-verbaal van constateringen van de deurwaarder toegestuurd.
3.25.
Op 26 oktober 2023 is de accreditatie van NBKB door de Raad voor Accreditatie (RvA) geschorst. [naam 4] is op 3 november 2023 uit zijn functie ontheven. Uit een brief aan de Tweede Kamer van de verantwoordelijke minister van 7 november 2023 blijkt dat de reden van de schorsing van de accreditatie voortvloeit uit gebreken in de borging van de onpartijdigheid en gebreken in de bedrijfsuitoefening. NBKB heeft meermaals de mogelijkheid gehad de gebreken op te lossen, maar is hier niet tijdig in geslaagd, aldus de brief.
3.26.
ILT heeft op 30 november 2023 de afgifte van het definitieve CvO voor motorvrachtschip “ [naam schip] ” geschorst in afwachting van een inspectie van het schip op het droge (“droogzetting”) in 2024.
3.27.
Op 27 december 2023 is [naam bedrijf 1] ontbonden.
3.28.
Op 19 januari 2024 heeft NBKB opdracht verleend aan [naam 6] om de conditie vast te stellen van de dubbele bodemconstructie (vrangen, zaathouten en laadvloer) ter hoogte van het laadruim van motorvrachtschip “ [naam schip] ” ten einde te beoordelen of omvangrijke reparaties en/of vernieuwingen noodzakelijk zijn. In een rapport van bevindingen van 1 februari 2024 heeft [naam 6] onder meer geoordeeld:
“De werf had in de bodembeplating openingen gesneden voor het aflaten van het zich op de binnenzijde van de bodembeplating bevindende water. In alle spantvakken was in meer of mindere mate sprake van aanwezigheid van water en sludge.
Aan de zich in de dubbele bodem bevindende verbanddelen werden een aanzienlijk aantal afwijkingen vastgesteld, te weten:
  • Roestvorming op onderzijde wrangen en zaathouten;
  • Scheuren in de wrangflenzen;
  • Vervorming van de wrangflenzen;
  • Geplooide wrangen;
  • Gescheurde verbindingen tussen wrangen en zaathouten;
  • Scheuren in de zaathoutflenzen;
  • Gescheurde lijfplaten van de zaathouten (voornamelijk ten gevolge van eerdere inferieure reparaties).
Voor de genoemde afwijkingen wordt gemakshalve verwezen naar de foto's in bijlage A.
Oorzaak van de afwijkingen
De aangetroffen afwijkingen moeten naar de mening van ondergetekende het gevolg zijn van een groot aantal schade evenementen tijdens laden en lossen gedurende een lange tijd. De constructie van de dubbele bodem kan hierbij een rol hebben gespeeld. Factoren die hierbij bepalend zijn: de tussen de langsverbanden gevoegde bodemwrangen, de geringe dubbele bodemhoogte en de bevestiging van de dubbele bodembeplating met spleetlassen. Ook is de kwaliteit van de eerdere reparaties van de zaathouten als ronduit slecht te beschouwen.
Beoordeling van de geconstateerde afwijkingen
Gezien de aard en omvang van de geconstateerde afwijkingen is een uitgebreide reparatie - waarbij de dubbele bodembeplating geheel wordt verwijderd - noodzakelijk. Op plaatsen kan worden volstaan met richtwerk of laswerk maar er zullen ook verbanddelen vernieuwd moeten worden. Na voltooiing van de reparaties aan de verbanddelen zal een nieuwe dubbele bodembeplating moeten worden aangebracht en de waterdichtheid van de dubbele bodem compartimenten moeten worden beproefd.”
3.29.
Over de inspectie door [naam 3] merkt [naam 6] op:

Beoordeling inspectie door [naam 3]
heeft kennelijk tijdens zijn inspectie op de helling op 7 juni 2023 geen water en sludge geconstateerd. Ook was er blijkens het inspectierapport van 27 mei 2023 geen water of sludge aanwezig tijdens controle van de eerder gemaakte inspectieopeningen. Het betreffende inspectierapport vermeldt:
Op 4 plaatsen zijn er inspectiegaten in de laadvloer gesneden (de beplating is niet of nauwelijks ingeteerd / het laagje water is geheel verwijderd).Waarschijnlijk is in de periode 17 tot 27 mei 2023 het water en sludge ter plaatse van de eerder gemaakte inspectieopeningen verwijderd en werd de toestand door [naam 3] om die reden in orde bevonden. Echter de conditie ter plaatse van de inspectieopeningen zegt niets over de aanwezigheid van water en sludge in de dubbele bodemcompartimenten waar geen inspectie openingen waren gesneden. Gezien het ontbreken van waterloopgaten in de verbanddelen loopt water - alleen via lasholletjes - zeer slecht naar het laagste punt. [naam 3] beschikte echter wel over voorinformatie van [naam 2] over de aanwezigheid van veel water en sludge.
De aanwezigheid van water en sludge in de dubbele bodem zegt iets over mogelijke corrosie in die dubbele bodem en over het mogelijk aanwezig zijn van scheuren in de dubbele bodem beplating of de bodem beplating. Het hoeft daarentegen niets te zeggen over de constructieve conditie van de verbanddelen binnen de dubbele bodem.
In hermetisch gesloten compartimenten hoort geen water aanwezig te zijn. Tijdens de inspectie zouden aanzienlijk meer inspectiegaten moeten zijn gesneden om aanwezigheid van water en sludge in andere compartimenten uit te sluiten. Overigens is het dan nog de vraag of de tekortkomingen aan de verbanddelen in de dubbele bodem aan het licht zouden zijn gekomen.
De conditie van de dubbele bodembeplating (zoals zichtbaar op foto 7 in bijlage A) duidt op een geplooide staat van de bodemwrangen (zoals zichtbaar op foto 21 in bijlage A) en dit had aanleiding moeten zijn om de dubbele bodembeplating over een grotere oppervlakte ter inspectie te laten verwijderen.
Of er diktemetingen van de dubbele bodembeplating zijn uitgevoerd staat niet vermeld in de inspectierapporten van [naam 2] en [naam 3] dan wel in het meetrapport van [naam 3] . Als er diktes onder de afkeurmaat (90% van de minimale bodemplaatdikte) zouden zijn gemeten, zou vernieuwen van de dubbele bodembeplating en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden in beide inspectierapporten moeten zijn vermeld.
Gezien de aanwezigheid van water en sludge in de dubbele bodem en de constatering dat er stuiken, landen en spleetlassen dienden te worden overgelast en omdat de deformaties van de dubbele bodembeplating en wrangen moeten zijn opgemerkt had er een groter deel van de dubbele bodembeplating tijdens de inspectie verwijderd moeten worden voor nader onderzoek.
Naar de mening van ondergetekende is de inspectie door [naam 3] niet met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd.”
3.30.
[eiseres] heeft het schip, dat inmiddels “ [naam 8] ” heet, bij Thecla Bodewes Shiprepair laten repareren. Het schip is hiertoe gedurende enige tijd uit de vaart geweest. Na de reparatie is een definitief CvO afgegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert na vermindering van de eis dat:
“Het Uw Rechtbank behage om bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
A. Gedaagden ieder voor zich hoofdelijk te veroordelen tot het betalen aan eiser van een bedrag groot € 424.802,70 zegge: vierhonderdvierentwintigduizend achthonderdtwee euro en zeventig cent, ter zake reparatiekosten, in die zin dat de één dit bedrag betalende de ander daarmee zal zijn gekweten, althans een zodanig bedrag als Uw Rechtbank als juist voorkomt.
B. Gedaagden ieder voor zich hoofdelijk te veroordelen tot het betalen aan eiser van een bedrag groot € 115.083,00, zegge: éénhonderdvijftienduizenddrieëntachtig euro, ter zake gederfde inkomsten, in die zin dat de één dit bedrag betalende de ander daarmee zal zijn gekweten, althans een zodanig bedrag als Uw Rechtbank als juist voorkomt.
C. Gedaagden te veroordelen in de proceskosten van deze procedure, daarbij inbegrepen de kosten van het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, althans een zodanige beslissing als Uw Rechtbank redelijk en juist acht.”
4.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [eiseres] heeft van [naam bedrijf 1] een schip gekocht dat van een nieuw CvO moest zijn voorzien. Het schip is niet werkelijk met een nieuw CvO geleverd, althans het was niet “CvO-waardig” op het moment van de levering. Daardoor is [naam bedrijf 1] toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de koopovereenkomst en moet zij de schade vergoeden die [eiseres] heeft geleden.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als voormalige vennoten van [naam bedrijf 1] aansprakelijk. [gedaagde 3] is aansprakelijk in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 2] . [gedaagde 3] heeft [naam bedrijf 1] een koopovereenkomst laten aangaan, waarvan hij wist of kon weten dat [naam bedrijf 1] die niet kon nakomen en hij heeft [eiseres] door “bedrog en misleiding in een nadelige positie gebracht”. De opbrengst van de verkoop van het schip is weggesluisd.
4.4.
NBKB is tekortgekomen in de nakoming van de opdracht die [eiseres] haar heeft gegeven, althans NBKB heeft jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld. NBKB wist op 6 juni 2023 dat de keuring door [naam 2] was doorkruist door een keuring door [naam 3] . NBKB wist ook welke rol de keuring speelde in de onderlinge verhoudingen tussen [eiseres] en [naam bedrijf 1] . De keuring door [naam 3] was onzorgvuldig. [naam 3] heeft zich kennelijk laten leiden door zijn banden met [gedaagde 3] , voor wie hij vaker keuringen uitvoerde. NBKB heeft desondanks op 30 juni 2023 op basis van de keuring door [naam 3] een voorlopig CvO afgegeven en daardoor [eiseres] in de positie gebracht dat zij het schip moest afnemen zonder dat het daadwerkelijk aan de eisen voor een CvO voldeed. De accreditatie van NBKB is geschorst, kennelijk mede in verband met deze zaak. De afgifte van een definitief CvO is door de ILT ook geschorst en pas nadat [eiseres] reparaties heeft laten uitvoeren, is een definitief CvO afgegeven.
4.5.
[gedaagden] en NBKB zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiseres] als gevolg van de tekortkoming in de nakoming, respectievelijk de onrechtmatige daad heeft geleden. De schade omvat de kosten van de reparaties die noodzakelijk waren om alsnog een CvO te verkrijgen en gederfde winst, omdat het schip heeft stilgelegen, aldus [eiseres] .
4.6.
[gedaagden] en NBKB voeren verweer, waarop hierna wordt ingegaan.

5.De beoordeling

De uitleg van de koopovereenkomst

5.1.
[eiseres] heeft het volgende gesteld. [eiseres] mocht op grond van de koopovereenkomst verwachten dat het schip “CvO-waardig” was. Dat betekende dat alle gebreken die aan het schip kleefden en die aan afgifte van een CvO in de weg stonden, op kosten van [naam bedrijf 1] waren verholpen, tenzij [naam bedrijf 1] de koop tijdig zou hebben ontbonden. Het was daarom niet voldoende dat er op het moment van leveren een (voorlopig) CvO was afgegeven. Indien achteraf blijkt, zoals in dit geval is gebeurd, dat het CvO niet afgegeven had mogen worden, dan heeft [naam bedrijf 1] geen schip geleverd dat aan de koopovereenkomst beantwoordt, omdat het alsnog niet “CvO-waardig” blijkt te zijn.
5.2.
[gedaagden] hebben deze uitleg betwist. [eiseres] heeft het schip “as is” gekocht. Dat blijkt uit de zin: “alles in de staat, waarin het door koper is bevonden”. Dat past ook bij de verkoop van een schip van ongeveer 34 jaar oud. [eiseres] mocht wel bepaalde inspecties laten verrichten, zoals de inspectie die nodig is voor een nieuw CvO. Alleen de gebreken die uit die inspecties naar voren kwamen, waren voor rekening van [naam bedrijf 1] , tenzij [naam bedrijf 1] de koop ontbond. Artikel 12 moet worden uitgelegd als een maximering van de eventuele reparatiekosten; ook als [naam bedrijf 1] de overeenkomst niet zou ontbinden, hoefde zij de reparatiekosten boven een bedrag van € 25.000,00 niet te vergoeden. De inspectie die nodig was voor een nieuw CvO is verricht door [naam 3] . Die heeft alleen geconstateerd dat
“de licht roestige binnenzijde van de bodembeplating en de onderzijde van wrangen (…) d.m.v. anti corrosie vloeistof”moest worden verholpen en dat is gebeurd. Daarmee is de verbintenis die [naam bedrijf 1] op zich had genomen teniet gegaan. De uitleg die [eiseres] geeft zou neerkomen op een garantie die de levering overleeft en dat is niet de risicoverdeling die partijen zijn overeengekomen, aldus [gedaagden]
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de Haviltex-maatstaf).
5.4.
[eiseres] kocht het schip in de staat waarin het zich bevond. Dat betekent dat [naam bedrijf 1] niet heeft gegarandeerd dat het schip vrij zou zijn van gebreken. Partijen zijn echter overeengekomen om eventuele gebreken vóór de levering zoveel mogelijk aan het licht te brengen door middel van een CvO-inspectie. Partijen hadden in de overeenkomst voorzien dat een CvO-inspectie gebreken aan het licht zou kunnen brengen die hersteld moesten worden, voordat een nieuw CvO kon worden verkregen. De kosten van dergelijk herstel waren voor rekening van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] heeft zich beschermd tegen het risico dat de kosten hoger zouden uitvallen dan zij bereid was te dragen door te bedingen dat zij de koop mocht ontbinden als de kosten € 25.000,00 of meer zouden bedragen. Als [naam bedrijf 1] de koop niet ontbond, moest zij alle reparatiekosten dragen, ook boven een bedrag van € 25.000,00. Het was dus met name in het belang van [naam bedrijf 1] dat voor de levering bekend was welke gebreken aan het schip kleefden en wat de herstelkosten daarvan waren. [naam bedrijf 1] moest immers de keuze maken tussen ontbinden of repareren. Voor [eiseres] was van belang dat voor het schip – al dan niet na reparatie op kosten van [naam bedrijf 1] – een nieuw CvO was afgegeven. Zodra een nieuw CvO zou zijn afgegeven, had [naam bedrijf 1] aan haar verplichtingen voldaan.
5.5.
Een CvO-inspectie heeft een beperkt doel en is ook wat betreft de inspectiewerkzaamheden beperkt. Zoals NBKB onbetwist heeft gesteld, wordt getoetst of het schip voldoet aan de geldende technische vereisten die zijn neergelegd in de Europese regelgeving (ES-TRIN [1] ). Het was denkbaar dat als gevolg van de beperkingen van een CvO-inspectie een gebrek werd gemist. Zo’n gebrek zou in beginsel voor rekening blijven van [eiseres] , ook als het ging om een gebrek dat aan afgifte van een CvO in de weg zou hebben gestaan als het eerder was ontdekt. [naam bedrijf 1] heeft dus niet gegarandeerd dat het schip “CvO-waardig” zou zijn in die zin dat gebreken die bij de CvO-inspectie werden gemist, later alsnog voor rekening van [naam bedrijf 1] zouden zijn.
5.6.
De overeenkomst bepaalt dat het schip wordt geleverd met een “nieuwe CvO”. Daarmee werd een
definitiefCvO bedoeld, dat een geldingsduur heeft van vijf tot zeven jaar. Partijen voorzagen echter dat een definitief CvO niet voor de overeengekomen leveringsdatum, 30 juni 2023, zou kunnen worden verkregen en namen op de datum van levering genoegen met een voorlopig CvO. Zij deden dat in de verwachting dat afgifte van een definitief CvO na een voorlopig CvO normaalgesproken een formaliteit is. [gedaagden] hebben niets gesteld, waaruit kan volgen dat partijen hebben bedoeld dat het bij een voorlopig CvO mocht blijven. Een voorlopig CvO heeft een geldingsduur van enkele maanden en is daarom onvergelijkbaar met een definitief CvO.
5.7.
Zo legt de rechtbank de koopovereenkomst uit.
De uitvoering van de koopovereenkomst
5.8.
[eiseres] heeft gesteld dat [naam bedrijf 1] bekend moet zijn geweest met het feit dat de inspectie door [naam 2] aan tijdige afgifte van een nieuw CvO in de weg stond. [naam bedrijf 1] , althans [gedaagde 3] , dacht dit op te lossen door “zijn inspecteur” [naam 3] opdracht te geven om het schip te keuren. Door opdracht te geven aan [naam 3] heeft [naam bedrijf 1] de lopende inspectie door [naam 2] “overruled” en zij is daardoor toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit artikel 12 van de koopovereenkomst. Er is een voorlopig CvO afgegeven, maar dat had niet afgegeven mogen worden, omdat de keuring door [naam 3] ondeugdelijk was.
5.9.
[gedaagden] betwisten dat. Zij voeren in dat verband het volgende aan. [naam bedrijf 1] mocht erop rekenen dat het NBKB - ook in de persoon van [naam 3] - de keurings- en certificeringswerkzaamheden deugdelijk zou verrichten. Zelfs als zou komen vast te staan dat het NBKB ten onrechte een (voorlopig) CvO heeft afgegeven en ook dat [naam bedrijf 1] daardoor is tekortgekomen in de verplichting het schip met een nieuw CvO te leveren, is dat niet aan [naam bedrijf 1] toe te rekenen. Op 25 augustus 2023 is een definitief CvO afgegeven en daarmee had [naam bedrijf 1] aan haar verplichtingen voldaan.
5.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals hiervoor onder 5.5 is geoordeeld, waren partijen overeengekomen dat [naam bedrijf 1] aan haar verplichtingen zou hebben voldaan, indien voorafgaande aan de levering een voorlopig CvO was afgegeven. Die uitleg van de overeenkomst veronderstelt wel, dat de CvO-inspectie op grond waarvan het voorlopige certificaat wordt verstrekt voldoende zorgvuldig is en is verricht door een voldoende onafhankelijke inspecteur. Daarvan is geen sprake geweest.
5.11.
[naam 2] had het schip op 17 mei 2023 geïnspecteerd. Het schip lag toen op de helling. Daardoor was het mogelijk om de romp te bekloppen. Het kloppen resulteerde in de constatering dat zich tussen de dubbele bodem en de romp water bevond. Nadat in de laadvloer vier gaten waren gesneden, bleek dat zich onder de laadvloer op al deze vier plaatsen inderdaad “veel water en sludge” bevond. [naam 2] oordeelde dat het vlak aan binnenzijde schoon en droog gemaakt moest worden, voordat een nieuw CvO kon worden afgegeven. Dat was nodig om het schip deugdelijk nader te kunnen inspecteren. Of hiertoe de gehele laadvloerbeplating moest worden verwijderd of dat met het gedeeltelijk verwijderen van de laadvloer kon worden volstaan, heeft [naam bedrijf 1] niet willen onderzoeken. Ook niet nadat [eiseres] hiertoe op 20 mei 2023 een voorstel had gedaan. [naam bedrijf 1] heeft de eindinspectie van [naam 2] niet afgewacht en heeft op 27 mei 2023 [naam 3] een inspectie laten verrichten. Die constateerde ter plaatse van de vier gaten in de laadvloer geen water en sludge. Dat wijst erop dat [naam bedrijf 1] op die plaatsen het water en sludge had verwijderd, voordat de inspectie van [naam 3] plaatsvond. Het schip lag op dat moment niet op de helling, dus voor zover [naam 3] , net als [naam 2] , de romp had willen bekloppen, was dat niet mogelijk.
5.12.
Op 7 juni 2023 heeft [naam 3] zijn eindinspectie verricht. Het schip lag toen wel op de helling. Dat heeft [naam 3] er kennelijk niet toe bewogen om alsnog de romp te bekloppen. De aanbeveling van [naam 5] aan [naam 4] om te bekijken hoe de verbanddelen onder de laadvloer eruit zagen, heeft [naam 3] of niet bereikt of [naam 3] heeft er geen gevolg gegeven. Uit het inspectierapport van [naam 3] van 7 juni 2023 blijkt dat [naam 3] wel contact had gehad met [naam 5] die het schip eerder die dag had bekeken. [naam 3] heeft weliswaar twee nieuwe gaten laten snijden, maar [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat dat is gebeurd in een gedeelte van de laadvloer, dat in juli 2021 geheel is vernieuwd. Daardoor was deze steekproef niet representatief.
5.13.
Enkele dagen na de levering heeft [eiseres] de laadvloer laten verwijderen. Na het verwijderen van de laadvloer zijn gebreken aan de verbanddelen ontdekt. ES-TRIN stelt onder meer eisen aan de sterkte en stabiliteit van de romp en dus ook aan de staat van de verbanddelen. [eiseres] heeft gesteld dat een uitgebreide reparatie – waarbij de dubbele bodembeplating geheel werd verwijderd – noodzakelijk was om een CvO te verkrijgen. Zij heeft die stelling onderbouwd met de bevindingen van [naam 6] die in opdracht van NBKB het schip later heeft geïnspecteerd. [gedaagden] en NBKB hebben niet betwist dat een uitgebreide reparatie noodzakelijk was. Zij hebben wel betwist dat de kosten van het leggen van een nieuwe laadvloer als schade is aan te merken, maar dat is iets anders.
5.14.
De inspectie van [naam 3] heeft niet aan het licht gebracht dat deze uitgebreide reparatie noodzakelijk was. [eiseres] heeft gesteld dat de inspectie door [naam 3] niet met de nodige zorgvuldigheid is uitgevoerd. Zij heeft die stelling onderbouwd met het rapport van [naam 6] . De rechtbank verwijst naar nummer 3.29 hiervoor. [gedaagden] en NBKB hebben die stelling niet deugdelijk gemotiveerd betwist. Dat de inspectie door [naam 3] onzorgvuldig is geweest, staat gezien het voorgaande vast.
5.15.
[naam 3] was naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende onafhankelijk. [gedaagde 3] duidde [naam 3] in de correspondentie van 19 mei 2023 met [naam 1] aan als “zijn expert”. [gedaagden] hebben erkend dat [naam 3] vaker schepen heeft gekeurd voor ondernemingen waarbij [gedaagde 3] betrokken is. [gedaagden] hebben verklaard, dat zij [naam 3] voorafgaande aan zijn inspectie van de situatie op de hoogte hebben gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 3] verklaard dat hij met [naam 3] ook over de koopovereenkomst had gesproken. [naam bedrijf 1] stond, zoals zij zelf stelt “op dat moment onder grote druk”, omdat het moment naderde waarop zij moest kiezen tussen ontbinden of repareren. Zij heeft [naam 3] kennelijk bereid gevonden om op 27 mei 2023, een zaterdag, een inspectie te verrichten om [naam bedrijf 1] onder die druk uit te helpen. [naam bedrijf 1] heeft voorafgaande aan de inspectie door [naam 3] de vier inspectiegaten ontdaan van water en sludge. Vast staat dat [naam 3] wist van de lopende inspectie door [naam 2] en van de bevindingen van [naam 2] . Dat blijkt uit de advocatenbrief namens [naam bedrijf 1] van 30 mei 2023. [naam 3] moet hebben geconstateerd dat de inspectiegaten inmiddels waren drooggemaakt. Hij heeft dat kennelijk kritiekloos aanvaard. Dat [naam 3] onder deze omstandigheden bereid was om in opdracht van [naam bedrijf 1] een lopende keuring door [naam 2] te doorkruisen, wijst op onvoldoende onafhankelijkheid.
5.16.
Het voorlopige CvO dat op 15 juni 2023 is afgegeven, berust dus op een onvoldoende zorgvuldige en onvoldoende onafhankelijke inspectie. De vraag is of dat een tekortkoming van [naam bedrijf 1] oplevert die haar ook is toe te rekenen. Dat is het geval. Na de inspectie door [naam 2] wist [naam bedrijf 1] dat alleen al de kosten van de nadere inspectie het bedrag van € 25.000,00 zouden overstijgen; [naam bedrijf 1] had immers op 30 mei 2023 de koopovereenkomst “subsidiair” ontbonden voor het geval de laadvloer verwijderd moest worden en daartoe had [naam bedrijf 1] alleen het recht als de kosten meer dan € 25.000,00 zouden bedragen. [naam bedrijf 1] moest er ook rekening mee houden dat de nadere inspectie onder de laadvloer aan het licht zou brengen dat reparaties nodig zouden zijn aan de verbanddelen, die aanmerkelijk meer zouden kosten dan € 25.000,00. Tegen die achtergrond laat het inschakelen van [naam 3] om de inspectie door [naam 2] te doorkruisen zich niet anders verklaren dan door de wens om [eiseres] tot afname van het schip te dwingen zonder dat [naam bedrijf 1] de kosten hoefde te dragen die noodzakelijk waren voor de afgifte van een CvO. [naam bedrijf 1] is hierdoor toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de koopovereenkomst.
5.17.
[naam bedrijf 1] is ook toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de koopovereenkomst, doordat zij het schip - uiteindelijk, als gevolg van het ingrijpen door de ILT - zonder definitief CvO heeft verkocht. Dat was een voorzienbaar gevolg van het inschakelen van [naam 3] om te voorkomen dat de inspectie door [naam 2] zou worden afgerond. Zoals hiervoor onder 5.6 is overwogen, mocht [eiseres] verwachten dat op basis van de CvO-inspectie die voorafgaand aan de levering was verricht uiteindelijk een definitief CvO zou worden afgegeven. [gedaagden] hebben gesteld dat op 25 augustus 2023 op basis van de inspectie van [naam 3] een definitief CvO werd afgegeven, maar [eiseres] heeft dat gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft in dit verband aangevoerd, dat de ILT op 30 november 2023 de afgifte van het definitieve CvO voor motorvrachtschip “ [naam schip] ” heeft geschorst. Dat de ILT “de afgifte” heeft geschorst en niet het CvO-certificaat zelf, wijst erop dat het definitieve certificaat op dat moment nog niet was afgegeven. [eiseres] heeft voorts onbetwist gesteld dat zij geen ondertekend en gestempeld certificaat heeft gekregen, terwijl een dergelijk certificaat wel in die vorm pleegt te worden afgegeven, omdat het onderdeel is van de scheepsdocumentatie. De versie die NBKB als productie 11 heeft overgelegd, is niet getekend en draagt geen stempel. Ook [gedaagden] hebben geen getekend en gestempeld certificaat overgelegd. De stelling van [gedaagden] dat zij de koopovereenkomst is nagekomen doordat op basis van de inspectie van [naam 3] een definitief CvO werd afgegeven, houdt daarom tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiseres] geen stand.
[eiseres] heeft haar rechten niet prijsgegeven door aan de levering mee te werken
5.18.
In artikel 2 lid 3 van de akte van levering van 30 juni 2023 staat - samengevat - dat [eiseres] het schip aanvaardt in de toestand waarin het zich ten tijde van de koop bevond, behalve voor zover op grond van de inspectie door [naam 3] reparaties nodig waren, en ook dat die reparaties zijn verricht. [gedaagden] hebben gesteld dat [eiseres] , door aan levering op deze voorwaarden mee te werken, haar rechten om gebreken nog aan de orde te stellen, heeft prijsgegeven.
5.19.
De rechtbank oordeelt daar anders over. [eiseres] heeft door mee te werken aan de levering op deze voorwaarden geen afstand gedaan van het recht op een definitief nieuw CvO. Partijen hebben immers geleverd in de verwachting dat het voorlopige CvO
na de leveringdoor een definitief CvO zou worden gevolgd (zie 5.6 hiervoor). Daarom kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen dat zij in die verwachting aan de levering heeft meegewerkt. Het zou bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, indien [eiseres] genoegen zou moeten nemen met de reparaties die zijn verricht op grond van de inspectie door [naam 3] , omdat vast staat dat (i) die inspectie onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende onafhankelijk is geweest; (ii) [naam bedrijf 1] die inspectie heeft laten verrichten, terwijl zij wist of moest weten dat het afmaken van de inspectie door [naam 2] tot ontbinding zou leiden of tot kosten boven het bedrag van € 25.000,00 die op grond van de koopovereenkomst voor haar rekening zouden komen; (iii) [naam bedrijf 1] de levering op basis van de inspectie door [naam 3] heeft afgedwongen door te dreigen met schadeclaims; (iv) [eiseres] [naam bedrijf 1] voor de levering al had gewaarschuwd dat zij onderzoek zou laten doen en [naam bedrijf 1] voor de kosten van reparaties aansprakelijk zou houden; en (v) omvangrijke reparaties nodig waren om een CvO te verkrijgen.
Verzuim
5.20.
In de stellingen van [eiseres] ligt besloten dat sprake is van verzuim. Zij maakt immers aanspraak op vergoeding van haar schade wegens een tekortkoming in de nakoming. [gedaagde 2] en NBKB hebben op dit punt geen verweer gevoerd.
Tussenconclusie ten aanzien van de aansprakelijkheid van [naam bedrijf 1]
5.21.
[naam bedrijf 1] is op grond van het voorgaande op twee onderdelen toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de koopovereenkomst. [naam bedrijf 1] kan haar aansprakelijkheid niet afwenden met een beroep op de in de akte van levering opgenomen bepalingen. [naam bedrijf 1] is in verzuim. Dat betekent dat [naam bedrijf 1] op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van deze tekortkomingen heeft geleden.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2]
5.22.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren tot 27 december 2023 vennoten van [naam bedrijf 1] . Omdat [naam bedrijf 1] aansprakelijk is, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat op grond van artikel 18 WvK ook (hoofdelijk), omdat zij op 30 juni 2023, toen het schip werd geleverd, vennoten waren van [naam bedrijf 1] .
[gedaagde 3]
5.23.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde 3] aansprakelijk is in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van [gedaagde 2] . [gedaagde 3] heeft [naam bedrijf 1] een koopovereenkomst laten aangaan, waarvan hij wist of kon weten dat [naam bedrijf 1] die niet kon nakomen. [gedaagde 3] heeft [eiseres] door “bedrog en misleiding in een nadelige positie gebracht”. De opbrengst van de verkoop van het schip is weggesluisd, aldus [eiseres] .
5.24.
[gedaagden] hebben dit betwist en zij voeren in dit verband het volgende aan. [naam bedrijf 1] is haar verplichtingen onder de koopovereenkomst nagekomen. [gedaagde 3] heeft niets gedaan wat het wantrouwen van [eiseres] rechtvaardigt. De opbrengst van de verkoop van het schip is gebruikt om de financiering af te lossen en om elders te investeren.
5.25.
De rechtbank oordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft het toetsingskader voor bestuurdersaansprakelijk jegens een ander dan de vennootschap zelf (externe aansprakelijkheid) uiteengezet in het arrest Ontvanger/X [2] . Dat toetsingskader komt samengevat op het volgende neer. In het geval een schuldeiser ( [eiseres] ) door de vennootschap ( [gedaagde 2] ) wordt benadeeld, is een bestuurder van die vennootschap ( [gedaagde 3] ) aansprakelijk als hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Dat [gedaagde 3] indirect bestuurder was van [gedaagde 2] en geen direct bestuurder maakt geen verschil; artikel 2:11 BW heft dat verschil op.
5.26.
Er zijn echter ook gevallen, waarin een bestuurder rechtstreeks als dader aansprakelijk wordt gehouden. Voor een dergelijke aansprakelijkheid van een bestuurder - die niet een tekortschietende of onbehoorlijke taakuitoefening als bestuurder betreft, maar berust op een daarvan losstaande zorgvuldigheidsnorm - gelden de gewone regels van onrechtmatige daad. In het bijzonder is dan niet vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. Dat geldt ook als de onrechtmatige gedragingen van de bestuurder in het maatschappelijk verkeer (tevens) als gedragingen van de vennootschap kunnen worden aangemerkt, zodat ook de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gehouden kan worden [3] .
5.27.
Beide gevallen kunnen zich gelijktijdig voordoen, in de zin dat een normschending leidt tot rechtstreekse aansprakelijkheid en dezelfde normschending ook een ernstig verwijt oplevert met betrekking tot de manier waarop de dader als bestuurder bij de vennootschap betrokken is geweest.
5.28.
Het is niet om het even of [gedaagde 3] uitsluitend aansprakelijk is als secundaire dader (zoals beschreven onder 5.25) of als primaire dader (zoals beschreven onder 5.26). De aansprakelijkheid is immers beperkt tot de schade die in causaal verband staat tot de gedraging waarvoor [gedaagde 3] aansprakelijk is. Als secundair aansprakelijke dader is die aansprakelijkheid beperkt tot het bedrag waarmee de verhaalsmogelijkheden van [eiseres] op [gedaagde 2] door toedoen van [gedaagde 3] zijn afgenomen, terwijl de aansprakelijkheid van [gedaagde 3] als primair dader mogelijk een hoofdelijke is, naast [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Of dat het geval is, wordt hierna beoordeeld.
5.29.
De rechtbank oordeelt dat hier sprake is van primair daderschap. Vast staat immers dat [gedaagde 3] “zijn inspecteur” [naam 3] heeft gevraagd om de inspectie te verrichten. Volgens de eigen stellingen van [gedaagden] “heeft [ [naam 3] ] vaker schepen gekeurd voor ondernemingen waarbij [gedaagde 3] betrokken is. Men belt nu eenmaal makkelijker met iemand die men al kent.” Dat [gedaagde 1] hierbij enige rol heeft gespeeld, hebben partijen niet gesteld. Uit hetgeen hiervoor onder 5.10 tot en met 5.16 is overwogen, volgt dat [gedaagde 3] [naam 3] opdracht heeft gegeven met het oogmerk om de inspectie door [naam 2] te doorkruisen en [eiseres] tot afname van het schip te dwingen zonder dat [naam bedrijf 1] de kosten hoefde te dragen die noodzakelijk waren voor de afgifte van een CvO. Dat is niet een gedraging die primair als gedraging van [gedaagde 2] kan worden aangemerkt, waarbij slechts secundair de rol van [gedaagde 3] als bestuurder van [gedaagde 2] om de hoek komt kijken. [gedaagde 3] heeft doelbewust de CvO-inspectie gecorrumpeerd en dat is in strijd met een rechtstreeks op hem rustende maatschappelijke norm. Hij is daarvoor aansprakelijk op de voet van artikel 6:162 BW.
NBTB
5.30.
[eiseres] heeft onder meer gesteld dat NBKB onrechtmatig heeft gehandeld door op basis van de inspectie door [naam 3] een voorlopig CvO af te geven.
5.31.
NBKB heeft in het midden gelaten of de inspectie door [naam 3] voldoende zorgvuldig is geweest. Zij heeft wel betwist “dat het mogelijk is om NBKB voor een karretje te spannen”. NBKB verweert zich met name met een beroep op artikel 6:163 BW (relativiteit). Zij heeft gesteld dat NBKB een door de overheid geaccrediteerde instelling is die een overheidstaak uitvoert ten behoeve van de veiligheid van de scheepvaart. Indien partijen, zoals in het onderhavige geval, een CvO-inspectie gebruiken als aankoopkeuring, dan staat NBKB daar buiten. NBKB beroept zich op het arrest “Duwbak Linda” [4] , waarin de Hoge Raad onder meer heeft overwogen:
“(…) dat de uit de algemene verantwoordelijkheid van de Staat voor een veilig scheepvaartverkeer voortvloeiende verplichting bij de keuring van schepen met het oog op de afgifte of verlenging van een certificaat van onderzoek zorgvuldig te werk te gaan, niet de strekking heeft een in beginsel onbeperkte groep van derden te beschermen tegen de vermogensschade die op een vooraf veelal niet te voorziene wijze kan ontstaan doordat de ondeugdelijkheid en onveiligheid van het schip bij de door of onder verantwoordelijkheid van de Staat verrichte keuring ten onrechte niet aan het licht is gekomen. Aan de omstandigheid dat de keuring onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden, kunnen derden dan ook niet een aanspraak tot vergoeding van vermogensschade jegens de Staat of de voor het verrichten van de keuring ingeschakelde particuliere onderzoeksbureaus ontlenen ."
5.32.
De rechtbank oordeelt als volgt. De strekking van artikel 6:163 BW die tot uitdrukking is gebracht in het arrest Duwbak Linda is dat de keurende instantie die een overheidstaak uitvoert bescherming verdient tegen de vooraf moeilijk voorzienbare gevolgen van een onzorgvuldige keuring. In haar relatie tot een derde, zoals [eiseres] , die niet de opdracht heeft gegeven tot de keuring door [naam 3] , kan NBKB haar aansprakelijkheid niet contractueel beperken. NBKB heeft terecht aangevoerd dat de CvO-inspectie geen aankoopkeuring is. Partijen hebben dat er wel van gemaakt en hebben hun verbintenissen afhankelijk gemaakt van de uitkomst van de keuring. De schade die [eiseres] stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige daad van NBKB kon daardoor een omvang krijgen, die voor NBKB niet was te voorzien.
5.33.
In het onderhavige geval echter heeft NBKB-inspecteur [naam 3] normen geschonden die mede de strekking hebben om [eiseres] te beschermen. Er was immers niet alleen sprake van een inspectie die onzorgvuldig was. [naam 3] wist welke rol zijn inspectie speelde in de relatie tussen [eiseres] als koper en [naam bedrijf 1] als verkoper. [naam 3] wist ook dat de inspectie door [naam 2] tot bevindingen had geleid die zonder nadere inspectie in de weg stonden aan een tijdige afgifte van een nieuw CvO. [naam 3] heeft zich in die wetenschap door [naam bedrijf 1] laten gebruiken om [naam bedrijf 1] in staat te stellen om aan artikel 12 van de koopovereenkomst te voldoen zonder dat zij de kosten van een nadere inspectie en eventuele reparaties hoefde te betalen. [naam 3] heeft hierdoor de tekortkoming van [naam bedrijf 1] in de nakoming van de koopovereenkomst willens en wetens gefaciliteerd. Dat is onrechtmatig. De gedragingen van [naam 3] worden op de voet van artikel 6:171 BW (fout van een niet-ondergeschikte) aan NBKB toegerekend. NBKB is hierdoor (ook) zelf aansprakelijk. NBKB heeft bovendien gesteld dat haar inspecteurs zelf de opdracht tot het verrichten van een inspectie namens NBKB mogen aanvaarden. De rechtbank begrijpt hieruit dat [naam 3] NBKB mocht vertegenwoordigen. Daarom is NBKB ook aansprakelijk voor de gedragingen van [naam 3] op grond van artikel 6:172 BW (fout van een vertegenwoordiger).
5.34.
Ook de gedragingen van NBKB directeur [naam 4] worden als een fout van een niet-ondergeschikte aan NBKB toegerekend. [naam 4] heeft nagelaten om adequate maatregelen te treffen, nadat hij onmiskenbare signalen had ontvangen dat [naam 3] onvoldoende onafhankelijk was. NBKB was op 6 juni 2023 door [eiseres] ( [naam 1] ) op de hoogte gebracht van het feit dat [naam 3] een keuring verrichtte hangende een inspectie door [naam 2] en van de rol die de keuring speelde in de aankoop van het schip. [naam 4] was diezelfde dag door [naam 2] gewaarschuwd voor het risico dat [eiseres] tot afname van het schip bewogen zou worden op basis van de keuring door [naam 3] en ook dat dat tot een claim zou kunnen leiden. [naam 2] had expliciet aan [naam 4] gevraagd om geen CvO af te geven. [naam 4] was op 7 juni 2023 door [naam 5] gebeld met de mededeling dat de inspectie nog niet af was, dat er nog meer gaten in de scheepsvloer dienden te worden gemaakt en dat bekeken moest worden hoe de verbanddelen eruit zagen. Tegen die achtergrond had NBKB niet op 15 juni 2023 een voorlopig CvO mogen afgeven op basis van de inspectie van [naam 3] .
Gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk
5.35.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn jegens [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:74 BW jo. artikel 18 WvK. [gedaagde 3] is jegens [eiseres] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. NBKB is jegens [eiseres] aansprakelijk op grond van artikel 6:171 BW en artikel 6:172 BW.
5.36.
[eiseres] heeft gevorderd dat alle gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot het betalen van dezelfde schade. Die vordering impliceert dat [eiseres] een beroep doet op artikel 6:102 lid 1 BW en stelt dat op ieder van gedaagden de plicht rust tot vergoeding van dezelfde schade. [gedaagden] hebben daartegen geen verweer gericht. NBKB heeft aangevoerd dat er geen plaats is voor hoofdelijkheid, “omdat de vordering, de grondslag en de verwijten jegens NBKB volledig los [staan] van die jegens gedaagden 1 t/m 3. Enerzijds is er een koopovereenkomst en anderzijds de inspectiewerkzaamheden in het kader van een veiligheidscertificaat.”
5.37.
De rechtbank oordeelt dat op alle gedaagden een wettelijke verplichting rust tot het vergoeden van de schade van [eiseres] . Dat geldt ook voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , ook al is hun verplichting terug te voeren op de niet-nakoming van een koopovereenkomst. Artikel 6:102 lid 1 BW eist niet dat die wettelijke grondslagen voor alle gedaagden gelijk zijn. Zoals hierna wordt geoordeeld, bestaat er geen grond om bij de toerekening van de schade nog onderscheid te maken tussen de gedaagden. Zij zijn voor dezelfde schade aansprakelijk en daarom is die aansprakelijkheid hoofdelijk.
Schade en causaal verband
5.38.
[eiseres] heeft – samengevat – gesteld dat [gedaagden] en NBKB hebben bewerkstelligd dat door het inschakelen van [naam 3] ten onrechte een voorlopig CvO is afgegeven, waardoor [eiseres] het schip moest afnemen. Een definitief CvO is niet afgegeven. Zonder CvO kon [eiseres] het schip niet gebruiken. Om alsnog een CvO te verkrijgen, waren reparaties vereist die [eiseres] heeft laten uitvoeren. Die reparaties hebben € 424.802,70 gekost. [eiseres] heeft dit bedrag met facturen van de scheepswerf onderbouwd en nader toegelicht in haar akte van 2 april 2025. Het schip heeft stilgelegen om de noodzakelijke reparaties mogelijk te maken. Hierdoor heeft [eiseres] verletschade geleden van € 115.083,61. [eiseres] heeft dit bedrag onderbouwd met een berekening van een accountant ([naam 9]).
5.39.
[gedaagden] hebben de schade en het causaal verband betwist. Zij hebben in dat verband het volgende aangevoerd. Het verwijderen van de oude laadvloer en het plaatsen van een nieuwe laadvloer heeft € 220.000,00 gekost. Die kosten zijn ten onrechte gemaakt, omdat met het maken van enkele openingen volstaan had kunnen worden. [eiseres] had haar zinnen al op voorhand op het vervangen van de laadvloer gezet, omdat zij het schip wilde kunnen gebruiken voor het transport van zand. De scheuren in de bodembeplating kunnen zijn ontstaan na de koop. De kosten van het repareren van die scheuren van € 22.494,35 moeten buiten beschouwing blijven. De post “reinigen dubbele bodem” van € 41.364,00 moet ook buiten beschouwing blijven, omdat dat bedrag niet correspondeert met schade die [gedaagden] hebben veroorzaakt. Dat geldt ook voor de kosten van het afvoeren van het afval ten bedrage van € 3.454,00. [gedaagden] doen ook een beroep op voordeelsverrekening (artikel 6:100 BW), omdat de reparaties die [eiseres] heeft laten uitvoeren tot een waardevermeerdering hebben geleid van € 300.000,00. De werkelijke schade bedraagt maximaal € 120.000,00, aldus [gedaagden] Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] een maximaal schadebedrag van € 60.000,00 genoemd. [gedaagden] betwisten de omvang van de verletschade. De berekening van de accountant is niet te volgen. Uitgaande van de eigen gegevens van [eiseres] komen [gedaagden] op een bedrag van € 95.903,00. Zo’n 70% van de werkzaamheden die [eiseres] heeft laten verrichten staan niet in verband tot de gebeurtenissen, waarvoor zij [gedaagden] aansprakelijk houdt. Maximaal 30% is schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
5.40.
NBKB bestrijdt in de eerste plaats het causaal verband tussen de gestelde schade en haar gedragingen. Een CvO-keuring had [eiseres] in geen enkel geval behoed voor het aanvaarden van een non-conform schip. [eiseres] heeft er zelf voor gekozen om het schip af te nemen. Daardoor – zo begrijpt de rechtbank het betoog van NBKB – is het causaal verband tussen de gedragingen van NBKB en de schade doorbroken. De gestelde schade is indirecte schade, die niet aan NBKB toerekenbaar is. Het verwijderen van de vloer gebeurde met het oog op de werkzaamheden die betrekking hadden op het geschikt maken van het schip voor het vervoer van zand en grind. In ieder geval heeft het bedrag van € 220.000,00 daarop betrekking en vast staat dat [eiseres] dit sowieso had uitgegeven. De waardevermeerdering als gevolg van de reparaties moet op de schade in mindering worden gebracht. NBKB betwist dat het schip heeft stilgelegen in de periode die [eiseres] heeft betrokken in haar berekening van de verletschade. [naam 4] heeft waargenomen dat het schip in de vaart was.
5.41.
[eiseres] heeft betwist dat zij de laadvloer heeft laten vervangen om het schip geschikt te maken voor het transport van zand en grint. Zij heeft aangevoerd dat de laadvloer verwijderd moest worden om de noodzakelijke reparaties mogelijk te maken. [eiseres] heeft ook gewezen op de foto’s die NBKB heeft overgelegd (Productie 12), waarop te zien is dat het schip al voor de reparatie zand vervoert.
5.42.
De rechtbank moet de schade begroten. Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan wordt de schade geschat (artikel 6:97 BW). De rechtbank heeft daarbij een grote mate van vrijheid. In het verlengde van de taak om de schade zo nodig te schatten, ligt het vaststellen – op basis van de stellingen van partijen over en weer – van een hypothetisch scenario dat zich zou hebben voorgedaan, indien de gebeurtenissen waarop de aansprakelijkheid berust achterwege waren gebleven. [eiseres] heeft immers alleen recht op vergoeding van de schade die in een voldoende causaal verband staat tot de gebeurtenissen waarop de aansprakelijkheid van [gedaagden] en BNKB berust. Artikel 6:98 BW, waarin dit is bepaalt stelt twee eisen. De schade moet zijn veroorzaakt door de gebeurtenissen (
condicio sine qua non-verband) en de schade moet aan gedaagden toerekenbaar zijn. Bij dat laatste speelt onder meer de aard van de aansprakelijkheid en van de schade een rol.
5.43.
De rechtbank kan de schade niet nauwkeurig vaststellen. Wat [eiseres] heeft betaald om het schip te laten repareren, staat voldoende vast. De noodzaak van alle reparaties is al moeilijker te beoordelen zonder deskundige bijstand. Het is ook aannemelijk dat, zoals [gedaagden] en NBKB stellen, de waarde van het schip als gevolg van de reparaties is gestegen. Die vermogenstoename dient als voordeel in de schadebegroting te worden meegenomen, maar de omvang ervan kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank zal de schade daarom schatten.
5.44.
De rechtbank acht aannemelijk, dat indien de inspectie van [naam 2] niet was doorkruist door de inspectie van [naam 3] , [naam bedrijf 1] de koop zou hebben ontbonden. Uit de e-mail van 30 mei 2023 blijkt dat [naam bedrijf 1] hiertoe al was overgegaan voor het geval [eiseres] gelijk zou hebben en het nodig zou blijken om de laadvloer geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Dat de bevindingen van [naam 2] dat noodzakelijk maakten, hebben [gedaagden] onvoldoende weersproken. Ook de eigen deskundige van [gedaagden] , [naam 7] , gaat ervan uit men de vloer verder had moeten openen d.m.v. inspectiegaten of sleuven.
5.45.
Het is ook aannemelijk, dat partijen na het ontbinden van de koopovereenkomst opnieuw in onderhandeling zouden zijn getreden. [eiseres] had hiertoe al de bereidheid uitgesproken in haar e-mail van 26 mei 2023. [gedaagden] hebben niet gesteld dat zich op dat moment andere belangstellenden voor het schip hadden aangediend.
5.46.
Die onderhandelingen zouden betrekking hebben gehad op een “aangepast kostenplaatje”, dus op een verlaging van de koopprijs. Naar het oordeel van de rechtbank zou [eiseres] tot het onderhandelen over een verlaagde koopprijs alleen bereid zijn geweest, nadat overeenkomstig de eisen van [naam 2] de ruimte onder de laadvloer schoon en droog was gemaakt om een nadere inspectie mogelijk te maken. [naam bedrijf 1] zou daarmee hebben ingestemd. Die nadere inspectie zou aan het licht hebben gebracht dat in alle spantvakken in meer of mindere mate sprake was van de aanwezigheid van water en sludge. Ook zouden afwijkingen aan de verbanddelen zijn vastgesteld, maar mogelijk niet in de mate waarin dat in werkelijkheid is vastgesteld.
5.47.
[eiseres] zou net, zoals zij dat in werkelijkheid rond 7 juni 2023, 12 oktober 2023 en 28 maart 2024 heeft gedaan, prijsopgaven hebben gevraagd voor het verrichten van de noodzakelijke reparaties. Die prijsopgaven zou niet wezenlijk anders zijn geweest dan de prijsopgave van Thecla Bodewes Shiprepair van 28 maart 2024. Die prijsopgave bedroeg € 425.657,99. Weliswaar is die prijsopgave gemaakt nadat de laadvloer was verwijderd, waardoor een beter inzicht verkregen kon worden in de werkzaamheden die noodzakelijk waren, maar minder inzicht pleegt zich te vertalen in stelposten en een begroting aan de ruime kant. [eiseres] zou op basis van die begroting met [naam bedrijf 1] in onderhandeling zijn getreden. [eiseres] zou ook hebben ingebracht dat zij het schip pas later zou kunnen gebruiken als gevolg van de noodzaak om het eerst te laten repareren.
5.48.
[naam bedrijf 1] zou niet bereid zijn geweest om de koopprijs met het bedrag van de reparaties conform de prijsopgave te verlagen. [naam bedrijf 1] zou hebben aangevoerd, net zoals gedaagden dat nu hebben gedaan, dat het vervangen van de laadvloer de waarde van het schip zou verhogen.
5.49.
De rechtbank schat dat de hypothetische uitkomst van deze onderhandelingen is dat de koopprijs met € 300.000,00 zou zijn verlaagd. In dat bedrag besloten ligt ook een tegemoetkoming aan [eiseres] voor het tijdverlet. De rechtbank schat de schade van [eiseres] op een bedrag van € 300.000,00.
5.50.
Deze schade is aan gedaagden in gelijke mate toerekenbaar. Zij hebben alle een bijdrage geleverd aan het toebrengen van schade aan [eiseres] door als het ware “vals te spelen” met een keuring die naar haar aard juist een hoge mate van objectiviteit en betrouwbaarheid behoort te hebben. De normschending die hier heeft plaatsgevonden is ernstig.
5.51.
Gedaagden zullen hoofdelijk worden veroordeeld om het bedrag van € 300.000,00 als schadevergoeding aan [eiseres] te betalen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
5.52.
NBKB heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering van [eiseres] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. NBKB heeft aangevoerd dat zij een stichting is met als doel het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de binnenvaart door het uitvoeren van centraal gecoördineerde inspecties. Zij fungeert als steunfonds, zonder commercieel doel en beheert geld dat bestemd is voor het in bedrijf houden van de binnenvaart. [eiseres] is daarentegen een vennootschap die naar alle waarschijnlijkheid alleen het schip als vermogensbestanddeel heeft. Dit maakt dat NBKB een onevenredig restitutierisico loopt bij betaling van een eventueel bedrag in het geval van een negatief vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft NBKB verklaard dat zij verzekerd is tegen het risico van aansprakelijkheid zoals hier aan de orde is. Hoe zich dit verhoudt tot het gestelde restitutierisico heeft NBKB niet duidelijk gemaakt.
5.53.
De rechtbank zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren en zij gaat dus voorbij aan het bezwaar van NBKB. De beslissing betreft een veroordeling tot betaling van een geldsom en het belang van [eiseres] bij uitvoerbaarheid bij voorraad is daarom in beginsel gegeven. NBKB heeft niet gesteld dat haar verzekeraar dekking weigert, zodat het ervoor moet worden gehouden dat ook indien [eiseres] het volledige bedrag waarin gedaagden worden veroordeeld op NBKB verhaalt, dit de verzekeraar en niet NBKB in haar vermogen treft.
Gedaagden moeten de proceskosten betalen
5.54.
[gedaagden] en NBKB zijn overwegend in het ongelijk gesteld en zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding
458,65
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
8.755,00
2,5 punt x tarief VII
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
16.008,65

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen € 300.000,00 (driehonderdduizend euro),
6.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van € 16.008,65, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten gedaagden € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden. Het is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
[3669;1729]

Voetnoten

1.European Standard laying down Technical Requirements for Inland Navigation vessels.
2.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.
3.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2012:BX5881.
4.HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:H06012.