ECLI:NL:RBROT:2025:5982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11081905 CV EXPL 24-11572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van tankcontainers door werknemer en aansprakelijkheid van derden

In deze zaak heeft QBEX Logistics B.V. een vordering ingesteld tegen [persoon A], [persoon B] en [bedrijf C] wegens verduistering van tankcontainers. [persoon A] was in dienst bij QBEX en heeft tankcontainers op eigen naam verkocht, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet. QBEX vordert schadevergoeding van € 81.893,- van de gedaagden, alsook terugbetaling van geldleningen aan [persoon A]. De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door QBEX geleden schade van € 42.646,-. De vordering van QBEX tegen [bedrijf C] wordt afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [bedrijf C] onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter wijst de incidentele vordering van [persoon A] af, omdat hij onvoldoende rechtmatig belang heeft aangetoond. De proceskosten worden toegewezen aan QBEX, met uitzondering van de kosten in het incident. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11081905 CV EXPL 24-11572
datum uitspraak: 16 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
QBEX Logistics B.V.,
vestigingsplaats: Ridderkerk,
eiseres (in conventie),
verweerster in reconventie,
tevens verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
gemachtigde: mr. H.T. Kernkamp,
tegen

1.[persoon A] ,

woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie,
eiser in het incident ex artikel 843a Rv,
gemachtigde: mr. S.D. Bakker,

2.[persoon B] , h.o.d.n. [bedrijf B] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie,
gemachtigde: mr. J. Smael,

3.[bedrijf C] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie,
eiseres in de hoofdzaak in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A.D. Bol.
Eiseres wordt hierna ‘QBEX’ genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk ‘gedaagden’ genoemd en ieder afzonderlijk ‘ [persoon A] ’, ‘ [persoon B] ’ en ‘ [bedrijf C] ’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 10 april 2024;
  • de bijlagen behorend bij de dagvaardingen;
  • het antwoord, tevens houdende incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv van [persoon A] , met bijlagen;
  • het antwoord van [persoon B] , met bijlagen;
  • het antwoord, tevens houdende eis in reconventie, van [bedrijf C] , met bijlagen;
  • de akte houdende producties, tevens conclusie van antwoord in reconventie van QBEX, met bijlagen;
  • de akte houdende overleggen productie van [bedrijf C] , met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. Kernkamp.
1.2.
Op 10 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens QBEX de heer [persoon C] met haar gemachtigde;
  • [persoon A] ;
  • [persoon B] met zijn echtgenote en zijn gemachtigde;
  • namens [bedrijf C] de heer [persoon D] en de heer [persoon E] , bijgestaan door haar gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. E. Sonneveld.
De gemachtigde van [persoon A] is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon A] is als
fleet-controllerin dienst geweest bij QBEX. Tot zijn taken behoorde onder meer het controleren en beheren van de tankcontainers van QBEX. QBEX heeft [persoon A] op 15 maart 2024 op staande voet ontslagen, omdat zij hem verwijt dat hij zijn bevoegdheden heeft misbruikt door tankcontainers op eigen naam te verkopen. Volgens QBEX heeft [persoon A] in ieder geval zeven tankcontainers van QBEX verduisterd door samenspanning met handelaar in oud ijzer [persoon B] en recyclingbedrijf [bedrijf C] , zodat zij gezamenlijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade. QBEX voert daarnaast aan dat zij drie overeenkomsten van geldlening met [persoon A] heeft gesloten, waarvan zij, na verrekening met wat bij de afrekening van de arbeidsovereenkomst nog aan hem toekomt, terugbetaling vordert. Daarnaast vindt zij dat [persoon A] haar wegens het ontslag op staande voet een gefixeerde schadevergoeding moet betalen. QBEX heeft ter verzekering van verhaal van haar vorderingen derdenbeslag doen leggen onder gedaagden. De voorzieningenrechter heeft het ten laste van [bedrijf C] gelegde beslag op 1 mei 2024 opgeheven.
2.2.
QBEX vordert gedaagden voor de door haar geleden schade hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 81.893,- met rente, [persoon A] voor de terugbetaling van de geldleningen en de gefixeerde schadevergoeding te veroordelen tot betaling van € 15.032,74 met rente, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en gedaagden te veroordelen in de proceskosten en de beslagkosten.
2.3.
[persoon A] vordert bij incident dat QBEX, op straffe van een dwangsom, alle digitale correspondentie te verstrekken die tussen hem en zijn leidinggevenden [persoon F] en [persoon C] is gevoerd tussen 1 september 2023 en 15 maart 2024, met veroordeling van Qbex in de proceskosten in het incident.
2.4.
[bedrijf C] vordert in reconventie voor recht te verklaren dat QBEX aansprakelijk is voor de door [bedrijf C] geleden schade ten gevolge van het onrechtmatig gelegde beslag en QBEX bij wege van voorschot te veroordelen tot vergoeding van € 10.000,- aan geleden schade met rente, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en QBEX te veroordelen in de proceskosten.
2.5.
De uitkomst van deze zaak is dat [persoon A] zich samen met [persoon B] schuldig heeft gemaakt aan verduistering, zodat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor door QBEX geleden schade. De kantonrechter begroot deze schade op € 42.646,-. Omdat QBEX [persoon A] terecht heeft ontslagen zijn de gefixeerde schadevergoeding en de eis tot terugbetaling van de geldlening toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toewijzing van de incidentele vordering van [persoon A] . De tegenvorderingen van [bedrijf C] met betrekking tot het door QBEX gelegde beslag zijn toewijsbaar met uitzondering van het gevorderde voorschot.
Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.
De kantonrechter is bevoegd om van het geschil kennis te nemen
2.6.
De vordering van QBEX jegens [persoon A] tot het voldoen van de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW heeft betrekking op de tussen QBEX en [persoon A] gesloten arbeidsovereenkomst, zodat de kantonrechter op grond van artikel 93 onder c Rv bevoegd is. Vanwege de verwevenheid met de tegen de andere gedaagden gerichte vorderingen acht de kantonrechter zich op grond van artikel 94 lid 2 en 3 Rv tevens bevoegd om op de overige vorderingen te beslissen.
[persoon A] is aansprakelijk voor de door QBEX geleden schade
2.7.
QBEX heeft haar vordering gegrond op artikel 7:661 BW. Zij heeft aangevoerd dat [persoon A] heimelijk en zonder haar toestemming zeven aan QBEX in eigendom toebehorende tankcontainers uit het systeem van QBEX heeft gehaald en heeft verkocht aan [persoon B] die ze vervolgens als schroot heeft aangeboden aan [bedrijf C] . [persoon A] gaf daarbij volgens QBEX telkens een transportorder af om de desbetreffende tankcontainer te vervoeren naar [bedrijf C] . [bedrijf C] betaalde voor de tankcontainers aan [persoon B] die op zijn beurt een bedrag naar een privérekening van [persoon A] overmaakte. QBEX heeft deze handelswijze nader onderbouwd met het in haar opdracht door TT Experts opgemaakte rapport en gesteld dat zij door deze handelswijze financiële schade heeft geleden. [persoon A] heeft de door QBEX geschetste feitelijke gang van zaken niet weersproken, maar tot zijn verweer aangevoerd dat hij handelde in opdracht van QBEX. Het betrof volgens [persoon A] in juli en augustus 2023 door QBEX aangeschafte tankcontainers die door [persoon A] ‘
off the record’ op een ludieke manier moesten worden ‘gescrapt’ op een wijze die QBEX zo min mogelijk geld zou kosten.
2.8.
[persoon A] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, in het licht van de betwisting door QBEX, de conclusie kunnen dragen dat hij handelde in opdracht van QBEX. Daarbij acht de kantonrechter in de eerste plaats van belang dat de opbrengst voor de verkochte tankcontainers niet ten goede is gekomen aan QBEX, maar aan [persoon A] . [persoon A] heeft weliswaar aangevoerd dat het niet de bedoeling was dat hij zelf de opbrengst zou behouden, maar dit komt de kantonrechter ongeloofwaardig voor. Dat er over het doorstorten of afdragen van de opbrengst naar QBEX geen contact met QBEX mogelijk was, zoals [persoon A] stelt, blijkt in ieder geval niet uit het veelvuldige WhatsApp-contact dat [persoon A] blijkens de door hem overgelegde producties 2 en 3 wel degelijk met zijn leidinggevenden heeft gehad. Daarnaast blijkt uit het rapport van TT Experts dat de desbetreffende zeven tankcontainers al (veel) eerder door QBEX zijn aangeschaft dan de door [persoon A] gestelde aankoopdata. [persoon A] heeft daarvoor desgevraagd geen plausibele verklaring kunnen geven. Tot slot acht de kantonrechter het zonder nadere toelichting van [persoon A] , die hij niet heeft gegeven, bepaald niet geloofwaardig dat QBEX opdracht heeft gegeven de verkoop van de tankcontainers te laten verrichten met tussenkomst van [persoon B] , die een eenmanszaak voert voor de handel in oud ijzer en van wie niet gebleken is dat hij ooit eerder zaken heeft gedaan met QBEX. Voor zover [persoon A] tenslotte met het overleggen van door hem met zijn leidinggevenden gewisselde WhatsApp-berichten heeft willen aantonen dat hij in opdracht van QBEX heeft gehandeld, dient ook dit verweer te worden verworpen, nu dit uit de daartoe door [persoon A] overgelegde producties geenszins blijkt.
2.9.
De conclusie moet op grond van het voorgaande luiden dat [persoon A] op grond van artikel 7:661 BW als werknemer van QBEX gehouden is de door haar geleden schade te vergoeden, omdat sprake is van verduistering in dienstbetrekking.
De incidentele vordering van [persoon A] wordt afgewezen
2.10.
[persoon A] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat hij met inzage in de tussen hem en zijn leidinggevenden [persoon F] en [persoon C] e-mailcorrespondentie tussen 1 september 2023 en 15 maart 2024 kan aantonen dat hij zijn leidinggevenden op de hoogte hield van zijn werkzaamheden met betrekking tot de tankcontainers. De kantonrechter is van oordeel dat [persoon A] onvoldoende rechtmatig belang heeft bij toewijzing van deze vordering. Van hem had verwacht mogen worden dat hij voldoende concrete feiten en omstandigheden stelt waaruit zijn belang tot inzage blijkt en in hoeverre de door hem genoemde e-mailcorrespondentie tot bewijslevering kan strekken voor de vaststelling van zijn rechtspositie. Dit heeft [persoon A] niet gedaan. Indien immers al uit e-mailberichten zou blijken dat [persoon A] zijn leidinggevenden op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden met betrekking tot de tankcontainers, dan is daarmee nog niet verklaard dat de verkoopopbrengst van die tankcontainers aan hemzelf en niet aan QBEX ten goede is gekomen. De kantonrechter acht in dit verband verder van belang dat [persoon A] heeft aangevoerd dat hij [persoon F] en [persoon C] niet alleen per e-mail, maar ook met tussen 1 september 2023 en eind maart 2024 gewisselde WhatsApp-berichten op de hoogte hield van al zijn werkzaamheden. Nu [persoon A] deze WhatsApp-berichten zelf in het geding heeft gebracht, ontbreekt ook gelet daarop het belang tot het doen overleggen van de e-mailcorrespondentie.
Ook [persoon B] is aansprakelijk voor de door QBEX geleden schade
2.11.
QBEX heeft haar vordering gegrond op onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW) door [persoon B] en daarvoor aangevoerd dat hij bij het kopen van de tankcontainers niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en daarmee niet te goeder trouw is geweest. De kantonrechter is van oordeel dat dit inderdaad het geval is.
Vast staat dat [persoon B] de tankcontainers heeft gekocht van [persoon A] en deze op verzoek van [persoon A] vervolgens heeft doorverkocht aan [bedrijf C] . [persoon A] regelde daarbij zelf het vervoer van de tankcontainers naar en het aanbieden van de tankcontainers aan [bedrijf C] . [persoon B] maakte een deel van de door hem van [bedrijf C] ontvangen verkoopprijs vervolgens over naar een privérekening op naam van [persoon A] . Het had bij deze gang van zaken op de weg van [persoon B] gelegen om onderzoek te doen naar de hoedanigheid van [persoon A] en de herkomst van de tankcontainers. Daarvoor was aanleiding omdat [persoon A] een voor [persoon B] nieuwe en dus onbekende klant was, [persoon A] nimmer gevraagd heeft om verkoopfacturen en de betalingen naar (wisselende) privérekeningen moesten worden overgemaakt. Het getuigt daarnaast van onzorgvuldig handelen dat [persoon B] niet nader heeft onderzocht waarom [persoon A] juist hem, een handelaar in oud ijzer die nooit eerder in tankcontainers had gehandeld en niet in staat was zelf het vervoer daarvoor te regelen, benaderde om op zijn naam de tankcontainers bij [bedrijf C] aan te bieden. Dit alles wordt ondersteund door de tussen [persoon A] en [persoon B] veelvuldig gewisselde WhatsApp-gesprekken (zoals over het tijdstip van het aanbieden van de tankcontainers, de noodzaak van [persoon B] naam op de benodigde papieren ter voorkoming van problemen, de herhaaldelijke vraag van [persoon A] of het aanbieden van de tankcontainers wel goed verlopen was), die er bepaald niet op duiden dat [persoon B] te maken had met een professionele handelspartner, maar veeleer met een frauduleuze partij.
2.12.
De conclusie moet luiden dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens QBEX en daarom medeaansprakelijk is voor de door QBEX geleden schade terzake de tankcontainers.
[bedrijf C] is niet aansprakelijk voor de door QBEX geleden schade
2.13.
Volgens QBEX heeft ook [bedrijf C] onrechtmatig en niet met de vereiste zorgvuldigheid, en daarmee niet te goeder trouw, gehandeld door de tankcontainers van [persoon B] te kopen zonder invulling te geven aan haar onderzoeksplicht. De kantonrechter volgt QBEX hierin niet.
2.14.
Vast staat dat [persoon B] de tankcontainers als schroot heeft verkocht aan [bedrijf C] , dat het opkopen van tankcontainers tot de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten van [bedrijf C] behoort en dat [persoon B] een partij is van wie [bedrijf C] wel vaker schroot kocht. Van enig contact, laat staan van samenspanning, tussen [persoon A] en [bedrijf C] , is niet gebleken. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de voor verkoop van de tankcontainers benodigde documenten, behoudens in het geval van een op 4 januari 2024 aan [bedrijf C] aangeboden tankcontainer waarvan [bedrijf C] blijkens het rapport van TT Experts wel degelijk direct melding heeft gedaan bij QBEX, niet in orde waren en [bedrijf C] aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek. In deze omstandigheden lag het niet op de weg van [bedrijf C] om nader dan gebruikelijk onderzoek te doen naar de herkomst van de tankcontainers. Dat de
prefix‘QBLU’ die duidde op QBEX als herkomstpartij op drie van de zeven tankcontainers stond, acht de kantonrechter van onvoldoende belang, nu er kennelijk andere codes op de overige vier tankcontainers vermeld stonden. Waarom [bedrijf C] onderzoek had moeten doen naar deze codes op de door [persoon B] aangeboden containers heeft QBEX niet nader toegelicht.
2.15.
QBEX voert daarnaast weliswaar aan dat [bedrijf C] geen marktconforme prijs voor de tankcontainers heeft betaald, maar zij heeft dat onvoldoende onderbouwd. Voor zover QBEX zich voor de waarde van de tankcontainers heeft gebaseerd op het rapport van TT Experts geldt dat daarin geen rekening is gehouden met de ouderdom en de gemiddelde economische levensduur van de tankcontainers, waarvan kan worden aangenomen dat die waardedrukkend zijn. Daarbij komt dat QBEX niet heeft weersproken de stelling van [bedrijf C] dat de schrootprijzen dagelijks fluctueren en onderhandelbaar zijn, wat mede een verklaring kan vormen voor het (geringe) verschil in de door TT Experts berekende schrootwaarde (totaal € 32.986,90) en de door [bedrijf C] aan [persoon B] betaalde vergoeding (totaal € 28.820,-).
2.16.
De conclusie moet luiden dat niet is komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen door [bedrijf C] jegens QBEX. De vorderingen van QBEX tegen [bedrijf C] zijn daarom niet toewijsbaar.
De omvang van de door QBEX geleden schade
2.17.
QBEX heeft haar schade ter zake het waardeverlies van de tankcontainers begroot op € 77.500,- en deze vordering onderbouwd met het rapport van TT Experts waarin de totale handelswaarde van de verduisterde tankcontainers wordt vastgesteld op dit bedrag. Zowel [persoon A] als [persoon B] hebben de hoogte van deze schadevordering gemotiveerd weersproken.
2.18.
De kantonrechter volgt QBEX niet in haar stelling dat voor de bepaling van het waardeverlies de door haar gestelde handelswaarde van de tankcontainers als uitgangspunt heeft te gelden. De kantonrechter acht daarbij van belang dat uit het rapport van TT Experts blijkt dat de economische levensduur van een tankcontainer 20 tot 30 jaar bedraagt en dat zij de conditie van de tankcontainers niet heeft kunnen vaststellen. De kantonrechter zal gelet daarop uitgaan van een gemiddelde economische levensduur van 25 jaar. Vast staat dat de tankcontainers [containernummer 1] (bouwjaar 1986), [containernummer 2] (bouwjaar 1990), [containernummer 3] (bouwjaar 1990), [containernummer 4] (bouwjaar 1996) en [containernummer 5] (bouwjaar 1999) daarmee feitelijk (nagenoeg) afgeschreven waren, zodat de kantonrechter de waarde van deze tankcontainers begroot op de schrootwaarde.
In het rapport van TT Experts wordt een gemiddelde schrootprijs aangenomen van € 1,18 per kg. Daarnaast staat als onbetwist vast dat [bedrijf C] voor de tankcontainers een schrootprijs aan [persoon B] heeft voldaan van tussen € 0,93 en € 1,18 per kg. De kantonrechter zal de schrootprijs gelet op het voorgaande ex aequo et bono schatten op € 1,10 per kg.
Dit levert de volgende verlieswaardes van de desbetreffende tankcontainers op:
* [containernummer 1] gewicht 3.400 kg x € 1,10 = € 3.740,-
* [containernummer 6] gewicht 3.870 kg x € 1,10 = € 4.257,-
* [containernummer 3] gewicht 3.840 kg x € 1,10 = € 4.224,-
* [containernummer 4] gewicht 4.210 kg x € 1,10 = € 4.631,-
* [containernummer 5] gewicht 4.910 kg x € 1,10 =
€ 5.401,- +
De totale verlieswaarde voor deze tankcontainers komt daarmee op: € 22.253,-.
2.19.
Voor de tankcontainers [containernummer 7] (bouwjaar 2003) en [containernummer 8] (bouwjaar 2004) geldt dat deze nog niet volledig zijn afgeschreven. Nu QBEX onbetwist heeft gesteld dat zij deze tankcontainers in juni 2023 heeft aangeschaft voor € 8.000,- per stuk, zal de kantonrechter de gezamenlijke waarde van deze twee tankcontainers begroten op € 16.000,-.
2.20.
[persoon A] en [persoon B] hebben de door QBEX gevorderde schade ter zake transportkosten ad € 1.870,- en expertisekosten ad € 2.523,- niet weersproken, zodat ook deze schadeposten voor toewijzing vatbaar zijn.
2.21.
De conclusie luidt op grond van het voorgaande dat aan schadevergoeding een totaalbedrag van (€ 22.253,- + € 16.000,- + € 1.870,- + € 2.523,- =) € 42.646,- toewijsbaar is. [persoon A] en [persoon B] zijn voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:102 BW). De gevorderde rente zal, als door QBEX gevorderd en door [persoon A] en [persoon B] niet weersproken, worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
De vorderingen van QBEX tegen [persoon A] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst
2.22.
QBEX vordert van [persoon A] de gefixeerde schadevergoeding, omdat hij door het verduisteren van de tankcontainers aan QBEX een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De kantonrechter wijst deze vordering toe.
Aangezien vast staat dat [persoon A] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en [persoon A] het op 15 maart 2024 gegeven ontslag op staande voet niet heeft aangevochten, komt aan QBEX toe de vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. [persoon A] heeft de hoogte van deze vergoeding, neerkomend op een bruto maandsalaris ad € 4.217,85, niet weersproken.
2.23.
QBEX vordert daarnaast terugbetaling van de nog openstaande termijnen van een drietal aan [persoon A] tijdens zijn dienstverband verstrekte geldleningen ad pro resto
€ 11.718,74. [persoon A] heeft aangevoerd dat QBEX hem onterecht op staande voet heeft ontslagen, zodat er geen grond is om de geldleningen op te zeggen en op te eisen. Dit verweer slaagt niet. Aangezien vast staat dat [persoon A] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking was sprake van een voldoende dringende reden voor ontslag op staande voet. [persoon A] heeft zich daar overigens niet tegen verzet. Nu QBEX en [persoon A] , als door QBEX gesteld en door [persoon A] niet weersproken, zijn overeengekomen dat de geldleningen zouden worden terugbetaald door middel van inhoudingen op het salaris en van salarisbetalingen sinds het ontslag geen sprake meer is, kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van QBEX worden gevergd de geldleningsovereenkomsten te laten voortduren, zodat zij deze rechtsgeldig heeft opgezegd. Hieruit volgt dat de nog openstaande termijnen opeisbaar zijn geworden. Het niet weersproken nog openstaande bedrag, waarop QBEX nog het aan [persoon A] toekomende netto salaris over maart 2024 (€ 903,85) in mindering heeft gebracht, is derhalve tot het bedrag van (€ 11.718,74 -/- € 903,85 =) € 10.814,89 toewijsbaar.
2.24.
De conclusie luidt dat [persoon A] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst in totaal (€ 4.217,85 + € 10.814,89 =) € 15.032,74 aan QBEX moet voldoen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is, als niet door [persoon A] weersproken, toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding.
De vorderingen van QBEX en [bedrijf C] in verband met het door QBEX gelegde beslag
2.25.
QBEX heeft gevorderd om gedaagden te veroordelen in de kosten van de gelegde beslagen. Nu vast is komen te staan dat [persoon A] en [persoon B] beiden aansprakelijk zijn voor de door QBEX geleden schade, is de vordering jegens hen toewijsbaar. De kantonrechter stelt deze kosten aan de hand van de door [persoon A] en [persoon B] niet betwiste beslagstukken vast op € 662,84 ten laste van [persoon A] en op € 384,19 ten laste van [persoon B] .
2.26.
Nu aansprakelijkheid aan de zijde van [bedrijf C] niet is komen vast te staan, is de gevorderde veroordeling in de beslagkosten jegens haar niet toewijsbaar.
2.27.
[bedrijf C] heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat QBEX aansprakelijk is voor de door het onrechtmatig gelegde beslag geleden schade en QBEX te veroordelen tot betaling van een voorschot ter zake deze geleden schade.
2.28.
De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. Volgens vaste rechtspraak rust op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (zie bijvoorbeeld HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841). Nu niet vast is komen te staan dat [bedrijf C] onrechtmatig jegens QBEX heeft gehandeld en dus geen sprake is van aansprakelijkheid van [bedrijf C] voor door QBEX geleden schade, moet worden geoordeeld dat het beslag ten onrechte is gelegd. Daarmee is de aansprakelijkheid van QBEX voor schade die [bedrijf C] heeft geleden ten gevolge van het ten onrechte gelegde beslag gegeven.
2.29.
[bedrijf C] heeft weliswaar gesteld dat zij zowel financiële als reputatieschade heeft geleden door het gelegde beslag, maar heeft de hoogte van die gestelde schade in het geheel niet onderbouwd. Er bestaat derhalve onvoldoende aanleiding om de vordering van [bedrijf C] tot het toekennen van een voorschot aan schadevergoeding toe te wijzen.
[persoon A] en [persoon B] moeten de proceskosten van QBEX betalen
2.30.
De proceskosten van QBEX komen voor rekening van [persoon A] en [persoon B] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon A] en [persoon B] ieder aan QBEX moeten betalen op € 112,37 aan dagvaardingskosten, € 704,50 (½ van € 1.409,- tarief) aan griffierecht, € 815,- aan salaris voor de gemachtigde (½ van 2 punten x € 815,- tarief) en € 135,- aan nakosten. Dat is per persoon in totaal € 1.766,87. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in het incident, nu QBEX geen conclusie van antwoord in het incident heeft genomen.
QBEX moet de proceskosten van [bedrijf C] betalen
2.31.
Omdat de vorderingen in conventie tegen [bedrijf C] worden afgewezen, wordt QBEX als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter begroot de kosten die QBEX aan [bedrijf C] moet betalen op € 1.630,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.765,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
2.32.
De kantonrechter ziet in de omstandigheid dat QBEX en [bedrijf C] in reconventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren.
Dit vonnis is voor de veroordelingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad
2.33.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat QBEX dat eist en [persoon A] en [persoon B] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. Ook de proceskostenveroordeling ten laste van QBEX jegens [bedrijf C] wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [bedrijf C] dat eist en QBEX daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
wijst de vordering van [persoon A] af;
in conventie
veroordeelt [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk om aan QBEX te betalen € 42.646,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 10 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
veroordeelt [persoon A] om aan QBEX te betalen € 15.032,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 10 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
wijst de vordering tegen [bedrijf C] af;
veroordeelt [persoon A] in de proces- en beslagkosten van QBEX, die worden begroot op € 2.429,71;
veroordeelt [persoon B] in de proces- en beslagkosten van QBEX, die worden begroot op € 2.151,06;
veroordeelt QBEX in de proceskosten van [bedrijf C] , die worden begroot op € 1.765,-;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
verklaart voor recht dat QBEX aansprakelijk is voor de door [bedrijf C] wegens het onrechtmatig gelegde beslag geleden schade en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
compenseert de proceskosten in die zin dat [bedrijf C] en QBEX ieder de eigen proceskosten dragen;
in conventie en in reconventie
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
45830/34286