ECLI:NL:RBROT:2025:6012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld, die zich verzet tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 18 februari 2025 besloten om het Nederlanderschap van verzoeker in te trekken, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onverwijlde spoed die vereist dat de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij familie in Europa heeft en zonder Nederlands paspoort niet kan reizen, en dat hij zich niet kan identificeren bij eventuele aanhoudingen. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker weer vreemdeling is en kan terugvallen op zijn verblijfsvergunning. Hij kan bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) een nieuw verblijfsdocument aanvragen, waarmee hij zich kan identificeren. Ook is niet gebleken dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2894

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker dat ziet op de intrekking van zijn Nederlanderschap.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 februari 2025 heeft de staatssecretaris verzoekers Nederlanderschap ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist, waardoor de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij familie in Europa heeft wonen en zonder Nederlands paspoort niet meer kan reizen. Daarnaast voert verzoeker aan dat hij zich niet meer kan identificeren bij eventuele aanhoudingen in het verkeer, op de openbare weg of op de arbeidsmarkt.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onverwijlde spoed, waardoor de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Als gevolg van het bestreden besluit is verzoeker weer vreemdeling en valt hij terug op de verblijfsvergunning die hij had voordat hij het Nederlanderschap verkreeg. Verzoeker kan bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) een nieuw verblijfsdocument aanvragen. Daarmee kan hij zich identificeren. Verder is gesteld noch gebleken dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, waarmee hij naar het buitenland kan reizen.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.