In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. De gedaagde, die sinds oktober 2023 een woning en sinds juni 2024 een berging huurt, heeft een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd. Woonstad heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomsten te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot betaling van de huurachterstanden. De gedaagde heeft aangevoerd dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een gebrek aan inkomen en depressieve klachten, haar in deze situatie hebben gebracht en dat ontbinding van de huurovereenkomsten niet gerechtvaardigd is.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de huurachterstand van in totaal € 8.092,20 ernstig genoeg is om de huurovereenkomsten te ontbinden. De persoonlijke omstandigheden van de gedaagde kunnen niet aan Woonstad worden tegengeworpen, en de gedaagde heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om de huur op tijd te betalen en de achterstand af te lossen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstanden en heeft bepaald dat zij de woning en de berging binnen drie maanden moet ontruimen. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van de gedaagde gesteld, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.