ECLI:NL:RBROT:2025:6037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11358306 CV EXPL 24-25896
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens huurachterstand en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. De gedaagde, die sinds oktober 2023 een woning en sinds juni 2024 een berging huurt, heeft een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd. Woonstad heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomsten te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot betaling van de huurachterstanden. De gedaagde heeft aangevoerd dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een gebrek aan inkomen en depressieve klachten, haar in deze situatie hebben gebracht en dat ontbinding van de huurovereenkomsten niet gerechtvaardigd is.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de huurachterstand van in totaal € 8.092,20 ernstig genoeg is om de huurovereenkomsten te ontbinden. De persoonlijke omstandigheden van de gedaagde kunnen niet aan Woonstad worden tegengeworpen, en de gedaagde heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om de huur op tijd te betalen en de achterstand af te lossen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstanden en heeft bepaald dat zij de woning en de berging binnen drie maanden moet ontruimen. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van de gedaagde gesteld, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11358306 CV EXPL 24-25896
datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B. van Gestel.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van Woonstad van 3 maart 2025, tevens inhoudende een vermeerdering van eis, met bijlagen;
  • de betaalbewijzen die [gedaagde] tijdens de zitting heeft overgelegd.
1.2.
Op 25 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens Woonstad [naam], medewerker van GGN, aanwezig. [gedaagde] is in persoon verschenen samen met haar gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 26 oktober 2023 de woning aan de [adres 1] van Woonstad. [gedaagde] huurt voorts sinds 12 juni 2024 de berging aan [adres 2] van Woonstad. De huur bedraagt op dit moment € 656,58 per maand voor de woning en € 16,36 per maand voor de berging. [gedaagde] heeft ten aanzien van zowel de woning als de berging een huurachterstand laten ontstaan. Woonstad eist dat [gedaagde] die huurachterstanden betaalt en dat de kantonrechter de huurovereenkomsten met betrekking tot de woning en de berging ontbindt.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Woonstad. [gedaagde] is werkzaam als zzp’er. [gedaagde] stelt dat zij de afgelopen maanden geen opdrachten heeft kunnen krijgen, waardoor zij zonder inkomen is komen te zitten. Daarbij wil [gedaagde] geen aanspraak maken op een bijstandsuitkering, omdat haar kans op een permanente verblijfsvergunning daardoor in gevaar kan komen. [gedaagde] stelt dat zij als gevolg van haar situatie een tijd last heeft gehad van depressieve klachten, maar dat zij daar inmiddels weer bovenop is en dat zij druk bezig is om weer werk te vinden. [gedaagde] meent dat een ontbinding van de huurovereenkomsten, gelet op deze persoonlijke omstandigheden, niet gerechtvaardigd is.
2.3.
[gedaagde] moet van de kantonrechter inderdaad de huurachterstanden betalen en de woning en de berging ontruimen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet € 8.092,20 aan huurachterstanden betalen
2.4.
Woonstad stelt dat er, berekend tot en met maart 2025, sprake is van een huurachterstand voor de woning van € 8.770,40 en een huurachterstand voor de berging van € 81,80. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Wel heeft [gedaagde] tijdens de zitting aangevoerd dat zij op 24 maart 2025 nog twee betalingen van in totaal € 760,00 aan Woonstad heeft verricht. [gedaagde] heeft daarvan de betaalbewijzen overgelegd. De kantonrechter begrijpt uit hetgeen [gedaagde] tijdens de zitting heeft verklaard dat dit bedrag in beginsel dient ter betaling van de huur voor de woning en de berging over de maand maart 2025 en dat het restant dient ter aflossing van de huurachterstand voor de woning. Gelet hierop stelt de kantonrechter vast dat er, berekend tot en met maart 2025, sprake is van een huurachterstand voor de woning van € 8.026,76 (€ 8.770,40 – € 743,64) en een huurachterstand voor de berging van € 65,44 (€ 81,80 – € 16,36). De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om deze bedragen – van in totaal € 8.092,20 – aan Woonstad te betalen.
Er zijn geen oneerlijke bepalingen
2.5.
De kantonrechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagde] moet rente betalen
2.6.
De rente wordt toegewezen zoals bij de beslissing vermeld, omdat Woonstad genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.7.
De huurovereenkomsten wordt ontbonden, omdat [gedaagde] verplicht was om de huur op tijd te betalen en dat niet heeft gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomsten te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden, maar de kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden. [1] In dit geval is de huurachterstand inmiddels dermate hoog dat naar het oordeel van de kantonrechter van Woonstad niet kan worden verlangd dat zij de huurovereenkomsten blijft voortzetten. De persoonlijke omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] die tot de huurachterstand hebben geleid, kunnen – hoe vervelend deze ook zijn – niet aan Woonstad worden tegengeworpen. Deze omstandigheden bevrijden [gedaagde] immers niet van haar betalingsverplichting jegens Woonstad. Daarbij heeft [gedaagde] met hetgeen zij tijdens de zitting heeft verklaard onvoldoende inzichtelijk gemaakt of zij de lopende huur structureel en op tijd kan betalen en of zij daarnaast een begin kan maken met de aflossing van de huurachterstand. Een financiële waarborg voor een behoorlijke nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomsten in de toekomst, is door [gedaagde] dus niet geboden.
2.8.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting de kantonrechter verzocht om de ontbinding voorwaardelijk toe te wijzen. Dit kan alleen wanneer partijen afspraken hebben gemaakt, waarbij de huurovereenkomsten alleen worden ontbonden als [gedaagde] de gemaakte afspraken niet nakomt. Partijen hebben in dit geval geen afspraken gemaakt zodat de ontbinding niet voorwaardelijk kan worden toegewezen.
[gedaagde] moet de woning ontruimen en een gebruiksvergoeding betalen
2.9.
Omdat de huurovereenkomsten zijn ontbonden, moet [gedaagde] de woning en de berging met al haar spullen verlaten. [gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht om haar een ontruimingstermijn van drie maanden toe te kennen. Woonstad heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben. De kantonrechter oordeelt daarom, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden aan de zijde van [gedaagde], dat [gedaagde] de woning en de berging binnen 3 maanden na de datum van dit vonnis moet ontruimen.
2.10.
Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 656,58 per maand voor de woning en € 16,36 voor de berging betalen (artikel 7:225 BW). Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Woonstad moet betalen op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 496,00 aan griffierecht, € 542,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 271,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.309,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonstad dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad te betalen € 8.026,76 aan huurachterstand voor de woning, € 65,44 aan huurachterstand voor de berging en € 1,85 aan vervallen rente, met de rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 4.813,82 vanaf 2 oktober 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de woning tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres 1] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
3.3.
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de berging tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na de datum van dit vonnis de berging aan [adres 2] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf april 2025 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Woonstad te betalen € 656,58 per maand voor de woning en € 16,36 per maand voor de berging, met de verhoging die is toegestaan;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad worden begroot op € 1.309,72;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
62828

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.