In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonplus Schiedam en de huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Woonplus had een vordering ingesteld tot ontruiming van de woning van de huurders, omdat zij zouden hebben overlast veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de huurders daadwerkelijk overlast hebben veroorzaakt, en dat de vordering tot ontruiming daarom moest worden afgewezen. De kantonrechter stelde dat om de vordering van Woonplus te kunnen toewijzen, er voldoende aannemelijk moet zijn dat in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de huurovereenkomst is geëindigd of dat deze moet worden ontbonden wegens ernstige tekortkomingen van de huurders. Dit was in dit geval niet aangetoond.
Daarnaast had Woonplus ook een vordering tot betaling van een huurachterstand van € 322,54 ingesteld. De kantonrechter oordeelde dat ook deze vordering moest worden afgewezen, omdat Woonplus niet had aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van een huurachterstand. De kantonrechter concludeerde dat de proceskosten voor rekening van Woonplus komen, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.