ECLI:NL:RBROT:2025:6100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
FT RK 25/577 / FT RK 25/578
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker, die in een safe house verblijft, heeft onvoldoende inkomen om de huurtermijnen van zijn woning te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat de verzoeker niet in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De totale huurachterstand bedraagt € 9.818,90 en de laatste huurbetaling dateert van 29 november 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming van de woning van de verzoeker wil uitvoeren, zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om in de woning te blijven wonen. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft aangegeven dat de verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek kan indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 14 mei 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 april 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 april 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 8 mei 2025.
Ter zitting van 8 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw E.J.H. Dits – Roest, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam], namens Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomen uit een WIA-uitkering van circa € 1.180,- netto. Op de WIA-uitkering van verzoeker ligt beslag, waardoor verzoeker € 966,40 te besteden heeft per maand. Verzoeker verblijft in een safe house, waarvoor hij een maandelijks bedrag van € 508,- betaalt. Verzoeker zal nog (minimaal) gedurende vijf maanden in het safe house verblijven. De kale huur van de woning die verzoeker van verweerster huurt bedraagt
€ 523,69. Verzoeker heeft te weinig inkomen om – naast de kosten van het safe house – de lopende huurtermijnen van zijn woning te voldoen. Sinds 10 mei 2024 staat verzoeker onder budgetbeheer bij Geldplein.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting aangegeven dat de budgetbeheerder het inkomen van verzoeker niet ontvangt, waardoor deze geen beheer kan voeren over de inkomsten en uitgaven van verzoeker. Verzoeker is voornemens om onder beschermingsbewind te gaan.

3.Het verweer

De totale huurachterstand van verzoeker is – op dit moment – € 9.818,90. Doordat de lopende huurtermijnen niet worden voldaan, loopt de totale huurachterstand verder op. De laatste huurbetaling dateert van 29 november 2024. Verweerster is gedurende een lange periode bezig met het aanbieden van hulp aan verzoeker, maar zonder resultaat. Voor verweerster is onvoldoende gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 21 maart 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 28 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeisers, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 6 maart 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft onvoldoende inkomen om zowel de lopende huurtermijnen van zijn woning te betalen, als de verblijfskosten in het safe house. Ook verblijft verzoeker (in ieder geval) nog een periode van vijf maanden in het safe house, waardoor er geen sprake is van een spoedeisend belang om in de woning te blijven wonen. Daarnaast is budgetbeheer voor verzoeker een onvoldoende waarborg voor de vraag of de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Immers op 29 november 2024 is de laatste huurtermijn voldaan, terwijl er sinds mei 2024 sprake is van budgetbeer. Het voornemen van verzoeker om onder beschermingsbewind te gaan maakt dit niet anders, nu de inkomsten en uitgaven niet in balans zijn. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.