In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die te maken heeft met een huurachterstand, heeft op 8 april 2025 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de behandeling van het verzoekschrift bepaald en op 14 mei 2025 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een bedreigende situatie ondervond door een ontruimingsvonnis van 19 maart 2019, dat door verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, ten uitvoer zou worden gelegd. Verzoekster heeft aangetoond dat zij in staat is om de lopende huurtermijnen tijdig te betalen, mede door een recente betaling die de huurachterstand heeft verminderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. Daarom is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.