ECLI:NL:RBROT:2025:6120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/10/681056 / HA ZA 24-538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het opleggen van een bestuursverbod in faillissementszaak

In deze zaak heeft de curator van een failliete besloten vennootschap een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die als feitelijk beleidsbepaler van de vennootschap wordt beschouwd. De curator vordert onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagde zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, wat heeft bijgedragen aan het faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen en heeft daarom een verstekvonnis gewezen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de curator niet onrechtmatig of ongegrond is en wijst deze toe. De curator is opgedragen om de rechtbank te informeren over eventuele rechtspersonen waarvan de gedaagde bestuurder of commissaris is, voordat de rechtbank een beslissing neemt over het opleggen van een bestuursverbod. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 11 juni 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681056 / HA ZA 24-538
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[naam curator]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [naam V.O.F.] .,
kantoorhoudend in [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.B.P.J.M. Derks te Zevenaar,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna de curator en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 maart 2024, met producties;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties van medegedaagden [naam holding] . en [medegedaagde] (hierna: [naam holding] en [medegedaagde] );
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • het vonnis in incident van 18 september 2024.
1.2.
Blijkens B-formulier van 12 februari 2025 van de curator is tussen [naam holding] en [medegedaagde] en de curator een schikking bereikt ter beëindiging van het geschil in deze zaak. In dat kader heeft de curator verzocht om de procedure tegen [naam holding] en [medegedaagde] door te halen. Bij e-mail van 13 maart 2025 heeft de advocaat van [naam holding] en [medegedaagde] dit bevestigd. De zaak tegen [naam holding] en [medegedaagde] is hierop doorgehaald op de rol van 2 april 2025.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald met betrekking tot de vorderingen jegens de niet verschenen gedaagde [gedaagde] .

2.Het geschil

2.1.
De curator vordert in de hoofdzaak van [gedaagde] om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] zijn taak als feitelijk beleidsbepaler van [naam V.O.F.] in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement, althans in een nader door de rechtbank vast te stellen periode, kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:248 BW, dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam V.O.F.] is geweest en dat gezien artikel 2:248 lid 7 BW en artikel 2:11 BW [gedaagde] voor het tekort in het faillissement van [naam V.O.F.] aansprakelijk is;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van het tekort in het faillissement van [naam V.O.F.] zoals bedoeld in artikel 2:248 lid 1 BW, nader op te maken bij staat op de voet van artikel 2:248 lid 5 juncto artikel 612 e.v. Rv, met dien verstande dat de totale omvang van de in het faillissement van [naam V.O.F.] aangetroffen erkende schulden mede zal moeten worden vastgesteld ter nog nader te beleggen verificatievergadering;
3. te verklaren voor recht dat [gedaagde] zijn taak als feitelijk beleidsbepaler van [naam V.O.F.] in de periode voorafgaande aan het faillissement niet behoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die [naam V.O.F.] dientengevolge heeft geleden;
4. [gedaagde] te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van de hiervoor onder punt 3 bedoelde schade, nader op te maken bij staat;
5. te verklaren voor recht dat [gedaagde] in de zin van artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam V.O.F.] en jegens de gezamenlijke schuldeisers van [naam V.O.F.] en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die [naam V.O.F.] en de gezamenlijke schuldeisers van [naam V.O.F.] dientengevolge hebben geleden;
6. [gedaagde] te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van de hiervoor onder punt 5 bedoelde schade, nader op te maken bij staat;
7. [gedaagde] te veroordelen om als voorschot op de hiervoor onder punten 2, 4 en 6 bedoelde bedragen aan de curator een bedrag van € 450.000,00 te voldoen;
8. [gedaagde] een bestuursverbod op te leggen voor de duur van vijf jaar na het in kracht van gewijsde gaan van het in deze zaak uit te spreken vonnis, gedurende welke periode hij niet benoemd kan zijn en worden als bestuurder van een rechtspersoon;
Subsidiair:
9. [gedaagde] te veroordelen tot (terug)betaling aan de curator van het bedrag van € 15.150,00 te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, en wel de datum van faillietverklaring van [naam V.O.F.] , althans vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
Met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en de gelegde conservatoire beslagen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal een verstekvonnis wijzen tegen de niet verschenen gedaagde [gedaagde] . Ingevolge artikel 140 lid 3 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat indien in een zaak sprake is van meerdere gedaagden, van wie tenminste één in het geding is verschenen, tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van prejudiciële vragen op 7 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1274) beslist dat artikel 140 lid 3 Rv niet van toepassing is in een geval waarin de verschenen gedaagden, voordat het eindvonnis wordt gewezen, niet langer aan de procedure deelnemen, bijvoorbeeld doordat ten aanzien van hen een schikking is bereikt. In dat geval zal tegen de niet verschenen gedaagde(n) een verstekvonnis worden gewezen.
3.2.
Bij B-formulier van 12 februari 2025 heeft de curator de vordering tegen [naam holding] en [medegedaagde] ingetrokken. De procedure tegen hen is daarop doorgehaald. Dit betekent, met inachtneming van het voorgaande, dat tussen de curator en de niet verschenen gedaagde [gedaagde] geen vonnis op tegenspraak wordt gewezen, maar een verstekvonnis.
3.3.
Bij een verstekvonnis wordt het gevorderde toegewezen indien het de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.4.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom bij eindvonnis worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
3.5.
Met de toewijzing van de vordering onder 1 en 2, zoals hiervoor weergegeven onder 2.1, is [gedaagde] op grond van artikel 2:248 BW voor het gehele tekort van de boedel aansprakelijk. De vorderingen 3 tot en met 6, zoals weergegeven onder 2.1, zijn gebaseerd op de artikelen 2:9 BW en 6:162 BW en blijkens de dagvaarding (sub 43 en 44) stelt de curator dat de schade op grond van de artikelen 2:9 BW en 6:162 BW gelijk is aan het boedeltekort. Nu de vorderingen 1 en 2 worden toegewezen, heeft de curator dus geen belang meer bij toewijzing van de vorderingen onder 3 tot en met 6. Wat betreft artikel 2:9 BW komt daar nog bij dat daarop geen beroep kan worden gedaan bij een feitelijk beleidsbepaler.
3.6.
De curator vordert onder 8 van het petitum, zoals hiervoor weergegeven onder 2.1 – kort gezegd – aan [gedaagde] een bestuursverbod als bedoeld in artikel 106a Faillissementswet op te leggen na het in kracht van gewijsde gaan van het in deze zaak uit te spreken vonnis. Zoals overwogen in rechtsoverweging 3.4 is [gedaagde] als degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald, als ware hij bestuurder, aansprakelijk voor het faillissementstekort op grond van artikel 2:248 (lid 1 en 7, zoals door de curator in de dagvaarding toegelicht) BW. Op grond hiervan kan hem een bestuursverbod van maximaal vijf jaar worden opgelegd vanaf het moment dat de uitspraak hierover onherroepelijk is geworden.
3.7.
Ingevolge artikel 106b lid 1 Fw kan een bestuurder aan wie een bestuursverbod is opgelegd gedurende vijf jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, of zoveel korter als in de uitspraak is bepaald, niet tot bestuurder of commissaris van een in artikel 2:3 BW genoemde rechtspersoon worden benoemd. Het bestuursverbod vormt voor betrokkene tevens een beletsel voor de uitoefening van zijn functie als bestuurder bij alle op grond van artikel 106c, tweede lid, Fw in de procedure betrokken rechtspersonen (artikel 106b lid 2 Fw).
3.8.
Op grond van artikel 106d Fw wordt voor de toepassing van de artikel 106a tot en met 106c Fw als bestuurder tevens aangemerkt degene die het beleid van de rechtspersoon heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, zoals in deze zaak aan de orde ten aanzien van [gedaagde] (zie onder 3.6).
3.9.
Bij een vordering tot het opleggen van een bestuursverbod wordt op grond van artikel 106c lid 1 Fw een uittreksel uit het Handelsregister overgelegd van de overige rechtspersonen, bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het BW, waarvan betrokkene bestuurder of commissaris is. De Kamer van Koophandel verstrekt dit uittreksel op verzoek van de curator (artikel 106c lid 1 Fw). De rechtbank stelt op grond van artikel 106c lid 2 Fw de in lid 1 bedoelde rechtspersonen in de gelegenheid om hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan naar voren te brengen.
3.10.
De curator heeft een dergelijk uittreksel niet overgelegd. Voordat de rechtbank een beslissing zal nemen over de vordering tot het opleggen van een bestuursverbod, wordt de curator dan ook opgedragen om de rechtbank te informeren over rechtspersonen waarvan [gedaagde] bestuurder of commissaris is.
3.11.
De zaak zal naar de rol worden verwezen om de curator in de gelegenheid te stellen het uittreksel, althans – indien de curator dat stuk niet kan verkrijgen – een of meer stukken waaruit blijkt van de relevante informatie, alsnog in het geding te brengen. Indien blijkt dat [gedaagde] rechtspersonen bestuurt of daarvan commissaris is, zullen die rechtspersonen in staat worden gesteld om hun zienswijze in de procedure naar voren te brengen conform artikel 106c, tweede lid, Fw. Indien blijkt dat [gedaagde] geen rechtspersonen bestuurt of daarvan commissaris is, komt de zaak weer voor vonnis te staan.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt de curator op de rechtbank te informeren over de vraag of er rechtspersonen zijn waarvan [gedaagde] bestuurder of commissaris is en, zo ja, een uittreksel uit het Handelsregister, of een of meer andere stukken waaruit blijkt van de relevante informatie, over te leggen van die overige rechtspersonen, als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 juni 2025 voor uitlating door de curator als omschreven in 4.1;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
3242/3455