ECLI:NL:RBROT:2025:6127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/10/695770 / JE RK 25-485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 11 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, [naam moeder], belast is met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige], die momenteel in een pleeggezin verblijft. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. Tijdens de zitting op 11 april 2025 zijn er zorgen geuit over de thuissituatie van [voornaam minderjarige], waarbij sprake is van ernstige onveiligheid door huiselijk geweld en schending van veiligheidsafspraken door de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verleend tot 11 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin tot 11 september 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/695770 / JE RK 25-485
Datum uitspraak: 11 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam.
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 11 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het gewijzigde verzoek van de Raad van 27 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [persoon A] ;
- drie vertegenwoordigers van de GI, te weten [persoon B] , [persoon C] en
[persoon D] .
1.3.
Er is bijzondere toegang verleend aan de oma moederszijde (hierna mz), te weten [persoon E] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 januari 2025 [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 21 april 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 januari 2025 de machtiging verlengd [voornaam minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 21 april 2025.

3.Het (gewijzigde) verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] binnen een 24-uurs voorziening, bij haar gezaghebbende moeder, te verlenen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft bij voormeld bericht het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] binnen een gezinsvervangende omgeving, te weten een pleeggezin, te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.3.
De Raad heeft ter zitting het (gewijzigde) verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. Er zijn grote zorgen over [voornaam minderjarige] in de thuissituatie. Er is sprake van ernstige onveiligheid binnen het gezin. Zo heeft de vader vastgezeten voor partnermishandeling. De ouders zijn onlangs samen aangetroffen in een hotel, terwijl de ouders geen contact met elkaar mochten hebben. De moeder schendt de veiligheidsafspraken, terwijl die afspraken nodig zijn om een mogelijke terugkeer van [voornaam minderjarige] naar de moeder te kunnen realiseren. Hoewel wordt gezien dat de moeder haar best doet, moet zij leren zichzelf betrouwbaar op te stellen en de samenwerking met de betrokken hulpverlening aangaan.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het (gewijzigde) verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld. Er zijn zorgen over [voornaam minderjarige] . De moeder heeft verbleven bij een moederkindhuis en [voornaam minderjarige] zou daar ook naartoe gaan. Het bleek medisch niet verantwoord om [voornaam minderjarige] te plaatsen bij de moeder op het afgesproken moment, waardoor de moeder alleen in het moederkindhuis verbleef. Dit was een teleurstelling voor de moeder. Tijdens het verblijf bij het moederkindhuis is de moeder meermaals, zonder kennisgeving, weggeweest. Zo is de moeder samen met de vader aangetroffen in een hotel, waarbij ook drugs is aangetroffen. De moeder kan nu niet meer terecht bij het moederkindhuis. [voornaam minderjarige] verblijft momenteel in een (perspectief biedend) pleeggezin en daar gaat het goed. Er is sinds kort wekelijks een contactmoment tussen de moeder en [voornaam minderjarige] van één uur op het kantoor van de GI. Verder heeft de GI de moeder aangemeld voor verblijf bij een GGZ-instelling. Binnen enkele weken zal de intake plaatsvinden. De moeder kan daar behandeling krijgen voor haar trauma en het vergroten van haar weerbaarheid. Zij kan zich daar focussen op zichzelf. Vervolgens kan worden bezien of [voornaam minderjarige] terug kan naar de moeder.
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder kan zich vinden in het (gewijzigde) verzoek van de Raad. De moeder wil meewerken met de betrokken hulpverlening, maar het lukt de moeder nog niet goed om met moeilijke momenten om te gaan, waardoor zij contact heeft gezocht met de vader. De moeder was in het moederkindhuis. Haar behandeling was nog niet gestart, zij voelde zich alleen en [voornaam minderjarige] kon niet bij haar verblijven. Toen heeft de moeder contact opgenomen met de vader, waar zij spijt van heeft. De moeder woont nu weer bij de oma mz, op voorwaarde dat zij geen contact zoekt met de vader. De komende periode wil de moeder werken aan zichzelf door bij de GGZ-instelling te gaan verblijven en daar een behandeling aan te gaan. Er is met het sociaal wijkteam reeds gesproken over het natraject. De moeder vindt het fijn dat [voornaam minderjarige] goed wordt verzorgd in het pleeggezin en dat zij daar de komende periode kan verblijven.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn grote zorgen over [voornaam minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. De thuissituatie is onveilig, dat zijn oorsprong vindt in het forse huiselijk geweld vanuit de vader naar de moeder. De vader is daar ook reeds twee keer voor is veroordeeld. Er zijn geen aanwijzingen dat de vader inzicht heeft in zijn problematiek en daaraan werkt. De vader veronachtzaamt daarmee het belang van de kinderen. Gelet op de huidige situatie waarbij [voornaam minderjarige] , maar ook haar zussen en broer, niet bij de moeder thuis kunnen wonen, is dat zeer schrijnend. De moeder is de afgelopen periode nog onvoldoende weerbaar voor de vader gebleken en heeft zich niet aan de veiligheidsafspraken gehouden, terwijl die nodig zijn om een terugkeer van [voornaam minderjarige] naar de moeder te kunnen realiseren. De moeder is bereid om hulpverlening te accepteren, maar dat lukt haar onvoldoende. Belangrijk is dat de moeder zich betrouwbaar en meewerkend opstelt tegenover de hulpverlening en de GI om in het belang van [voornaam minderjarige] én de moeder stappen vooruit te kunnen zetten.
5.3.
Nu de moeder niet zelfstandig in staat is om de bedreigde ontwikkeling van [voornaam minderjarige] af te wenden en ervoor te zorgen dat [voornaam minderjarige] in een veilige omgeving wordt opgevoed, is hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. [voornaam minderjarige] kan op dit moment nog niet terug naar de moeder, omdat de moeder eerst aan zichzelf moet werken. Het is belangrijk dat de veiligheid en continuïteit in het leven van [voornaam minderjarige] de komende periode wordt gewaarborgd in het pleeggezin.
5.4.
Gelet op al het bovenstaande zal de kinderrechter – zoals onweersproken – de ondertoezichtstelling verlenen voor de duur van een jaar, te weten tot 11 april 2026. Daarnaast wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] binnen een gezinsvervangende omgeving, te weten een pleeggezin, verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot 11 september 2025.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Dordrecht met ingang van 11 april 2025 tot 11 april 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] binnen een gezinsvervangende omgeving, te weten een pleeggezin, met ingang van 11 april 2025 tot 11 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025 door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.