ECLI:NL:RBROT:2025:6133

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2539
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inbeslagneming en vernietiging van elektronische dampwaar (vapes) door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Op 22 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De staatssecretaris had op 4 maart 2025 besloten om meer dan 27.000 vapes in beslag te nemen en te vernietigen, omdat deze producten in strijd waren met de Tabaks- en rookwarenwet (Trw). De verzoekster stelde dat de vapes bestemd waren voor export naar het Verenigd Koninkrijk, waar de verkoop van dergelijke producten nog was toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat de vapes bestemd waren voor de Nederlandse markt en dat het bezwaar van de verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor het besluit tot inbeslagneming en vernietiging in stand bleef. De uitspraak benadrukt de bevoegdheden van de staatssecretaris onder de Trw en de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen tegen niet-conforme producten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2539

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Horstman),
en

de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D.W. Gerritsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit tot inbeslagneming en vernietiging van een partij elektronische dampwaar (vapes) dat de staatssecretaris op 4 maart 2025 heeft genomen vanwege overtreding van bij of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet (Trw) gestelde voorschriften (het bestreden besluit). Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of verzoekster een spoedeisend belang heeft en, zo ja, of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af omdat het bezwaar van verzoekster naar voorlopig oordeel geen redelijke kans van slagen heeft. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 4 maart 2025 heeft de staatssecretaris beslist tot inbeslagneming en vernietiging van een bij verzoekster aangetroffen partij van 27.104 elektronische dampwaren met een verpakkingseenheid en/of buitenverpakking met een element of kenmerk dat verwijst naar een smaak of additief, of het ontbreken daarvan (hierna: vapes met smaakjes)
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
Verzoekster heeft op 19 mei 2025 nadere stukken ingediend.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens verzoekster, vergezeld door zijn woordvoerder [naam 2] en zijn gemachtigde, de gemachtigde van de staatssecretaris en [naam 3] , werkzaam als toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

3. De staatssecretaris heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen van 24 maart 2025 (2025-0008605), opgemaakt door toezichthouders van de NVWA. In het rapport van bevindingen staat onder meer het volgende:

“(…) Aanleiding

Deze inspectie is uitgevoerd krachtens de Tabaks-en Rookwarenwet. (…)

Locatie

Naam: [verzoekster] (…)

Datum en tijdstip: 25 februari 2025 omstreeks 15:00 uur (…)

Inspectiebevindingen

Ik (…) bevond mij gezamenlijk met collega toezichthouders op bovengenoemde datum en tijdstip op de openbare weg, [locatie] ter hoogte van [perceel] Ik zag dat daar een bedrijfspand gevestigd was. Ik was hier aanwezig in verband met een inspectie bij het bedrijf [verzoekster] . (…)
Ik zag dat op de bovenverdieping stapels dozen stonden recht tegenover de trap. Ik zag op de dozen
stickers met afbeeldingen. Ik, toezichthouder, herkende op basis van kennis en ervaring de dozen als
dozen waarin elektronische sigaretten worden vervoerd. (zie Fotobijlage, foto 2).
Ik, toezichthouder, merk op dat tegelijkertijd met de inspectie op de [adres]
ook inspecties werden uitgevoerd bij andere bedrijven in Amsterdam, Alkmaar, Purmerend en
Beverwijk waar al dan niet [naam 1] , zijn vrouw [naam 4] en/of zijn zoon [naam 5] eigenaar van zijn.
(…) Na een tijd wachten zag ik dat de eigenaar, [naam 1] , voor het pand kwam aanrijden. Ik
legitimeerde mij als toezichthouder en stelde mij voor aan [naam 1] . (…) Vervolgens kwam er een onbekende man naar ons toe gelopen. De man stelde zich voor als [naam 2] , juridisch adviseur van [naam 1] . Hij gaf aan dat hij de belangen van [naam 1] behartigde en verder het woord zou voeren namens [naam 1] . Verdere communicatie is via [naam 2] gelopen (…). Ik hoorde dat [naam 2] desgevraagd en na overleg met [naam 1] vertelde dat [naam 1] ons de toegang tot het pand ontzegde en wij onder geen enkele voorwaarde het pand
mochten betreden. (…)
[naam 2] vroeg tevens waarom wij een inspectie wilden doen in het pand van [naam 1] . Ik
vertelde [naam 2] dat er bij eerdere inspecties in het verleden en bij de inspecties deze dag in de
andere bedrijven van [naam 1] , van zijn vrouw en van zijn zoon in Amsterdam, Alkmaar,
Pu[r]merend en Beverwijk elektronische sigaretten met een smaak anders dan tabakssmaak waren
aangetroffen en dat wij het vermoeden hadden dat in het pand aan [adres] ook
elektronische sigaretten met een andere smaak dan tabakssmaak aanwezig zouden zijn voor de
verhandeling binnen Nederland. Ik hoorde dat [naam 2] zei dat er niets in dit pand lag, dus dat wij
geen grondslag hadden om een inspectie te doen. Ik vertelde [naam 2] dat ik eerder door het raam
van de toegangsdeur op de bovenverdieping dozen had zien staan die ik herkende als dozen waarin
elektronische sigaretten worden vervoerd en opgeslagen. En dat dit onze vermoedens ondersteunde
dat er wel elektronische sigaretten aanwezig waren in het pand.
(…) Ongevraagd bevestigde [naam 2] nu wel dat er elektronische sigaretten bestemd waren voor de verkoop aanwezig waren in het pand, maar dat deze alleen verkocht werden aan het buitenland en
niet in Nederland. Desgevraagd konden [naam 2] en [naam 1] geen bewijsstukken tonen
waaruit kon worden opgemaakt dat (een deel van) de aangetroffen partij bestemd was voor het
buitenland. (…)
Hierna hebben wij omstreeks 18:30 uur het pand betreden. (…) Op de bovenverdieping aangekomen zag ik de rijen met stapels kartonnen dozen staan die ik eerder door raam van toegangsdeur al had zien staan. Ik las op de zijkanten van de dozen de tekst ‘Crystal’ welke ik, toezichthouder, herkende als een merk van elektronische sigaretten. Ik heb een aantal dozen geopend en zag dat deze gevuld waren met display doosjes met daarop de tekst ‘SKE Crystal’, welke ik herkende als een merk van elektronische sigaretten en ik las dat er diverse smaakvarianten aanwezig waren. (zie Fotobijlage, foto 3)
Verder zag ik in de ruimte langs een muur een rij tafels staan die vol stonden met grote aantallen
stapels displaydoosjes. Ik las op de displaydoosjes onder andere de teksten ‘SKE Crystal’, ‘Vegas Bar’, ‘GOODG Pro’, ‘VAPEME Crystal’ en ‘SHISHA hookah’ welke ik op basis van kennis en ervaring herkende als zijnde merken van elektronische wegwerpsigaretten en ik las dat er diverse smaakvarianten aanwezig waren. Tevens zag ik afbeeldingen van elektronische wegwerpsigaretten op deze verpakkingen.
(zie Fotobijlage, foto 4 en 5)
Ik heb diverse displaydoosjes geopend en zag dat zij waren gevuld met buitenverpakkingen
elektronische sigaretten.
Ik zag naast de tafels met displaydoosjes twee stapels kartonnen dozen staan. Ik zag en las dat op de
dozen met zwarte stift de tekst ‘Beverwijk’ was geschreven. Ik heb de dozen geopend en zag in de
kartonnen dozen displaydoosjes liggen met de tekst ‘SKE Crystal’ in diverse smaakvarianten.
(zie Fotobijlage, foto 6)
Ik, toezichthouder, merk op dat de eenmanszaak van [naam 4] , de echtgenote van [naam 1] , [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 1] ) is gevestigd te Beverwijk. En dat tijdens de inspectie op deze dag in de winkel in Beverwijk ook elektronische sigaretten van het merk SKE Crystal in diverse smaakvarianten zijn aangetroffen. Het is dan ook aannemelijk dat deze elektronische sigaretten voor deze eenmanszaak bestemd waren.

Smaakjesverbod

(…) Ik zag en las op de buitenverpakkingen dat, onder meer maar niet uitsluitend, de volgende merken en smaakvarianten van elektronische sigaretten aanwezig waren in het pand van [verzoekster] aannemelijk bestemd voor de verkoop. Op de verpakkingen was het volgende te lezen:
1. Merk SKE Crystal, in de smaken: Gami Rare, Peach Ice, Cherry Ice, Lemon & Lime, Watermelon Ice, Mango Ice, Strawberry Blast, Green Grape en Kiwi Passion Fruit Guava (zie Fotobijlage, foto 7 t/m 10)
2. Merk Vegas Bar, in de smaken: Grape, Lady Lover, Cherry Cola, Blueberry Mint, Sour Mango
Pineapple, Strawberry Raspberry Cherry en Dubai Apple (zie Fotobijlage, foto 11 t/m 14)
3. Merk VAPEME Crystal, in de smaken: Cherry Berry, Double apple, Lemon&Lime, Tropical Fruit Punch en Mint (zie Fotobijlage, foto 15)
4. Merk GOODG Pro, in de smaken: Fizzy Cherry, Blue Pear Ice, Blue Razz Gummy Bear, Cherry Cola, Red apple Ice en Lemon Lime (zie Fotobijlage, foto 16 t/m 19)
5. Merk SHISHA hookah, in de smaken: White Mamba en Strawberry Kiwi (zie Fotobijlage, foto 20)
6. Merk Storm X Shisha, in de smaak: Blue Razz Cherry (zie Fotobijlage, foto 21) (…)
Ik, toezichthouder, merk op dat op 25 februari 2025 er naast de inspectie in het bedrijfspand van
[verzoekster] nog vier inspecties zijn uitgevoerd. Deze inspecties zijn uitgevoerd bij de
volgende bedrijven:
1. [bedrijf 1] (KvK-nummer [nummer 2] ) te Alkmaar
2. [bedrijf 2] , h.o.d.n. [bedrijf 3] (KvK-nummer [nummer 2] ) te Purmerend
3. [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 3] ) te Amsterdam
4. [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 1] ) te Beverwijk
Bij al deze inspecties zijn elektronische dampwaar aangetroffen met een verpakkingseenheid en/of
buitenverpakking met een element of kenmerk dat verwijst naar een smaak of additief, of het
ontbreken daarvan. De toezichthouders die deze inspecties hebben uitgevoerd hebben geconstateerd
dat deze aangetroffen producten in de handel werden gebracht.
De eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 3] ) te Amsterdam is blijkens het uittreksel van de KvK [naam 1] .
Uit het uittreksel van de KvK van [verzoekster] blijkt dat [naam 1] de enig
aandeelhouder en bestuurder van [verzoekster] .
De bestuurder van [bedrijf 2] , h.o.d.n. [bedrijf 3] (KvK-nummer [nummer 2] ) te Purmerend en
[bedrijf 1] (KvK-nummer [nummer 2] ) te Alkmaar is [bedrijf 4] (KvK-nummer: [nummer 4] ). De enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] is [naam 5] . Blijkens de gegevens uit de basisregistratie personen is [naam 5] de zoon van [naam 1] , de eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 3] ) te Amsterdam en de enig aandeelhouder en bestuurder is van [verzoekster] .
De eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 1] ) te Beverwijk is [naam 4] . Blijkens de gegevens uit de basisregistratie personen is [naam 4] de echtgenote van [naam 1] , de eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (KvK-nummer [nummer 3] ) te Amsterdam en de enig aandeelhouder en bestuurder van [verzoekster]
.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden bleek mij:
- dat het aannemelijk was dat de elektronische sigaretten met een smaak anders dan tabakssmaak in het pand van [verzoekster] gevestigd op [adres] er voor de verhandeling op de Nederlandse markt aanwezig waren.
- dat na het tellen van de elektronische sigaretten het om een partij van 27.104 producten bleek te gaan in de merkvarianten SKE Crystal, Vegas Bar, GOODG Pro en diverse andere merken.
- dat de aangetroffen partij was aan te merken als een handelshoeveelheid.
- dat tijdens de inspectie is geconstateerd dat er een grote hoeveelheid dozen elektronische sigaretten met een smaak anders dan tabak in de opslagruimte in het bedrijfspand aan [adres] stonden. Op een deel van deze dozen stond de tekst 'Beverwijk'.
- dat het overgrote deel van de aangetroffen partij overeen bleek te komen met de bij de andere voornoemde winkels aangetroffen elektronische sigaretten met een smaak anders dan tabak. Ook bij deze locaties zijn elektronische sigaretten van de merken SKE Crystal, Vegas Bar en Goodg Pro aangetroffen.
- dat de familieband tussen de eigenaren, aandeelhouders en bestuurders van de geïnspecteerde bedrijven een sterke aanleiding gaven om aan te nemen dat [verzoekster] goederen, en dus ook (producten uit) de aangetroffen partij elektronische sigaretten, leverde aan de (avond)winkels en dus in de handel bracht op de Nederlandse markt.
Hierna is aan [naam 2] en [naam 1] medegedeeld dat de elektronische sigaretten op grond
van artikel 13a van de Tabaks- en rookwarenwet in beslag zouden worden genomen. Tevens is direct
ter plaatse aan [naam 2] en [naam 1] een ‘Kennisgeving Bestuursrechtelijke Inbeslagname & Vernietiging’ met de daarbij behorende specificatielijst en een ‘grondslagen overtreden wetgeving’
afgegeven. (…)”
4. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris – kort samengevat – overwogen dat het aannemelijk is dat de aangetroffen partij bestemd is voor de Nederlandse markt. Het op de markt brengen van deze partij vormt een risico voor de Nederlandse volksgezondheid. Omdat niet gegarandeerd kan worden dat deze producten niet alsnog worden verhandeld op de Nederlandse markt, is het noodzakelijk om direct over te gaan tot inbeslagname. De bij verzoekster aangetroffen partij voldeed niet aan de wettelijke eisen en is aan te merken als een handelshoeveelheid. Daarnaast komt het overgrote deel van de aangetroffen partij overeen met de kenmerken van de op 25 februari 2025 bij vier (avond)winkels aangetroffen elektronische sigaretten met een smaak anders dan tabak. De gemachtigde van verzoekster heeft ten tijde van de inspectie verklaard dat de aangetroffen partij was bestemd voor de verhandeling in het buitenland, maar kon geen bewijsstukken tonen waaruit dat kon worden opgemaakt. Enkel de verklaring is onvoldoende om af te zien van het in beslag nemen en vernietigen van de aangetroffen partij. Die verklaring is ook niet aannemelijk omdat de vier (avond)winkels en verzoekster nauw met elkaar verbonden zijn. Nu de partij in Nederland niet in de handel mag worden gebracht en teruggave dan ook niet mogelijk is zal de partij binnen twee weken na de inspectie worden vernietigd, aldus de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. [1] Daarom dient de voorzieningenrechter eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.1.
Verzoekster voert in haar verzoekschrift aan dat zonder schorsing van het bestreden besluit de in beslag genomen partij dreigt te worden vernietigd voordat op het bezwaar is beslist. De partij heeft een geschatte commerciële waarde van circa € 165.000,-. Ter zitting heeft verzoekster in aanvulling hierop verklaard dat de spoedeisend ook is gelegen in de omstandigheid dat de partij is bestemd voor het Verenigd Koninkrijk en dat de verkoop van vapes met smaakjes daar verboden zal worden met ingang van 1 juni 2025.
5.2.
De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang, nu het louter om een financieel belang gaat en dit volgens vaste rechtspraak geen spoedeisend belang oplevert.
5.3.
De voorzieningenrechter houdt er bij de beoordeling van het spoedeisend belang in de eerste plaats rekening mee dat de NVWA in totaal 27.104 producten bij verzoekster in beslag heeft genomen en van plan is om deze producten te vernietigen. Gelet op dat aantal en gelet op de door verzoekster gestelde en door de staatssecretaris niet weersproken waarde van ongeveer € 165.000,- vindt de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat het aantal in beslag genomen producten van aanmerkelijke invloed is op de bedrijfsvoering van verzoekster. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat namens verzoekster is verklaard dat zij de opbrengst van de ene partij weer gebruikt voor het verhandelen van de volgende partij. Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking de omstandigheid dat verzoekster nog maar zeer kort de tijd heeft om de producten legaal af te zetten in het Verenigd Koninkrijk. Onder deze omstandigheden, en mede gelet op het onomkeerbare karakter van de uit het bestreden besluit voortvloeiende vernietiging, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster enig spoedeisend belang niet kan worden ontzegd.
Inhoudelijk
6. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt de voorzieningenrechter, aan de hand van de gronden van verzoekster, of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat verzoekster producten verhandelt die bestemd zijn voor de Nederlandse markt en die niet aan de wettelijke vereisten voldoen.
Het smaakjesverbod
7. Het smaakjesverbod is ingevoerd met het oog op het Nationaal Preventieakkoord [2] en is sinds 1 januari 2023 van kracht. Op grond van het smaakjesverbod - dat vanaf 1 januari 2024 wordt gehandhaafd - is het verboden om aanverwante producten op de Nederlandse markt in de handel te brengen wanneer uit de verpakking blijkt dat er smaakstoffen in zitten die niet zijn toegestaan of wanneer de verpakking een aanduiding bevat die naar een smaak anders dan tabak verwijst. Dit verbod heeft tot doel om het gebruik van deze producten onder jongeren terug te dringen. Smaakstoffen maken de producten namelijk aantrekkelijker voor jongeren, wat kan leiden tot een verhoogd risico op verslaving aan nicotine.
De bevoegdheid tot inbeslagneming en vernietiging
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de staatssecretaris in deze zaak gebruik heeft gemaakt van bevoegdheden die sinds 1 januari 2025 in de Trw zijn opgenomen. De bevoegdheid tot inbeslagneming is neergelegd in artikel 13e, eerste lid, van de Trw en de bevoegdheid tot vernietiging in artikel 13e, derde lid, van de Trw. De bevoegdheid tot inbeslagneming en vernietiging kan op grond van artikel 3, eerste lid, van de Trw worden ingezet bij nicotinehoudende vloeistof, niet-nicotinehoudende vloeistof, tabaksproducten en aanverwante producten die niet aan de gestelde eisen van artikel 2, eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid van de Trw voldoen.
8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in beslag genomen producten, gelet op het smaakjesverbod, niet voldoen aan de eisen voor het in de handel brengen op de Nederlandse markt. Voor het al dan niet bestaan van de bevoegdheid tot inbeslagneming en vernietiging van de vapes is in deze zaak uitsluitend in geschil of aannemelijk is dat de producten bestemd waren voor de Nederlandse markt.
Is aannemelijk dat de aangetroffen partij bedoeld is voor de Nederlandse markt?
9. Verzoekster voert aan dat alle producten uitsluitend worden geëxporteerd naar het Verenigd Koninkrijk, waar de verkoop van dergelijke producten vooralsnog is toegestaan. Zij heeft dit ten tijde van de inval te kennen gegeven, maar hierop is geen acht geslagen. Er is zelfs zonder nadere motivering afgezien van het horen van verzoekster. Verzoekster heeft de indruk dat de controleurs van de NVWA er een tunnelvisie op nahielden en bewust alles hebben aangegrepen wat – hoe summier ook – zou kunnen dienen als onderbouwing voor de conclusie dat de producten bestemd waren voor de Nederlandse markt. Hierdoor lijkt sprake van een vooringenomen houding, waarbij niet is onderzocht of er daadwerkelijk sprake was van een overtreding, maar enkel is gezocht naar bevestiging van een reeds ingenomen standpunt. Aan ontlastende elementen, zoals het gegeven dat de op de producten aangebrachte veiligheidswaarschuwing in de Engelse taal is opgesteld, is geen aandacht besteed.
9.1.
Verzoekster heeft op 19 mei 2025 om 16.01 uur drie stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat de producten bestemd zijn voor de export: een tussen haar het Britse bedrijf [bedrijf 5] ([bedrijf 5]) op 10 februari 2025 gesloten koopovereenkomst, een eerste ingebrekestelling door [bedrijf 5] van 15 april 2025 en een tweede ingebrekestelling van 12 mei 2025.
9.2.
De voorzieningenrechter ziet om navolgende redenen geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris zich niet (langer) op het standpunt kan stellen dat het aannemelijk is dat de aangetroffen producten zijn bestemd voor de Nederlandse markt.
9.2.1.
Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de staatssecretaris terecht stelt dat de inbeslagname moet worden aangemerkt als een herstelsanctie en dat dit inhoudt dat de bewijsmaatstaf is dat aannemelijk moet worden gemaakt dat er sprake is van een overtreding.
9.2.2.
De staatssecretaris heeft erop gewezen dat op de dag van de inspectie nog vier inspecties zijn uitgevoerd in vestigingen van ondernemingen die in nauw verband staan met verzoekster, te weten [naam eenmanszaak] (te Amsterdam), [naam eenmanszaak], [bedrijf 3] en [bedrijf 1] . Deze ondernemingen worden gedreven door gezinsleden van [naam 1] , te weten zijn echtgenote en zijn zoon, of door [naam 1] zelf. Uit het rapport van bevindingen van de inspectie van 25 februari 2025 volgt dat bij eerdere inspecties in het verleden bij bedrijven van [naam 1] , van zijn echtgenote en van zijn zoon in Amsterdam, Alkmaar, Purmerend en Beverwijk vapes met een smaak anders dan tabakssmaak zijn aangetroffen. Ook bij de inspectie van 25 februari 2025 werden in de vier hiervoor genoemde (avond)winkels vapes met een smaakje ter verkoop aan consumenten aangeboden. De in die winkels aangetroffen producten zijn ook aangetroffen in het bedrijfspand van verzoekster. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift
- onweersproken - gesteld dat het niet alleen gaat om dezelfde merken en smaakvarianten, maar dat de bij verzoekster aangetroffen smaakvarianten zelfs tot op het niveau van batchnummer identiek zijn aan enkele van de smaakvarianten die in de hiervoor genoemde (avond)winkels zijn aangetroffen. Ook is bij de inspectie gebleken dat op meerdere dozen met vapes aangetroffen bij verzoekster de tekst ‘Beverwijk’ was geschreven. De eenmanszaak gedreven door de echtgenote van [naam 1] , [naam eenmanszaak], is gevestigd in Beverwijk. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit vastgesteld dat het gaat om een grote diversiteit in merken en smaken en dat dit eveneens een indicatie is dat de producten bestemd zijn voor de Nederlandse markt. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris - eveneens onweersproken - gesteld dat op de in de (avond)winkels ook Engelse gezondheidswaarschuwingen staan, net als op de bij verzoekster aangetroffen producten. De voorzieningenrechter kan de staatssecretaris volgen in diens standpunt dat een Engelse gezondheidswaarschuwing dus niet kan worden gezien als argument dat de partij niet bestemd kan zijn voor de Nederlandse markt. De feitelijke constateringen in de (avond)winkels toont namelijk het tegendeel aan. Tot slot heeft toezichthouder [naam 3] ter zitting verklaard dat het algemene beeld is dat de toezichthouders van de NVWA dagelijks soortgelijke producten aantreffen met daarop gezondheidswaarschuwingen in een andere taal dan de Nederlandse.
9.2.3.
Verder past het voorgaande in het algemene beeld dat toezichthouder [naam 3] ter zitting heeft geschetst, gebaseerd op zijn ervaringen met het uitoefenen van toezicht. Hij heeft verklaard dat er vaak constructies worden aangetroffen waarbij er vanuit een magazijn meerdere winkels worden bevoorraad met niet-toegestane producten. Als een winkel een overtreding begaat en dat blijft doen na een bezoek door toezichthouders van de NVWA, dan betekent dit dat die winkel ergens zijn producten vandaan haalt. De toezichthouders van de NVWA doen dan verder onderzoek. Bij dat onderzoek kunnen de familiebanden relevant zijn. De NVWA heeft eerder inspecties bij de winkels van familieleden van verzoekster uitgevoerd en er zijn naar aanleiding van die inspecties ook boetes opgelegd. Vervolgens heeft de NVWA nader onderzoek gedaan om het magazijn te vinden van waaruit die winkels worden bevoorraad.
9.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris gereageerd op de door verzoekster op 19 mei 2025 overgelegde stukken. Hij heeft onder meer de volgende redenen gegeven waarom deze stukken niet leiden tot twijfel aan de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat de producten bestemd zijn voor de Nederlandse markt.
9.3.1.
In de eerste plaats heeft de gemachtigde van de staatssecretaris gewezen op de omstandigheid dat verzoekster de stukken pas zeer laat, enkele uren voor de zitting, heeft overgelegd. Het had, ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voor de hand gelegen dat verzoekster deze stukken (veel) eerder had ingediend. [naam 1] stelde ten tijde van de inspectie op 25 februari 2025 namelijk al dat de producten voor het buitenland waren bestemd. De overgelegde koopovereenkomst is blijkens de datumvermelding op dat stuk ruim twee weken daarvóór, op 10 februari 2025, al gesloten en moest dus beschikbaar zijn op het moment van de inspectie. Het standpunt van verzoekster dat zij tijdens de inspectie geen gelegenheid heeft gekregen dit te overleggen, strookt niet met de inhoud van het rapport van bevindingen, waarvan de voorzieningenrechter volgens vaste rechtspraak mag uitgaan. Uit dit rapport volgt dat [naam 1] en [naam 2] tijdens de inspectie desgevraagd geen bewijsstukken konden tonen waaruit kon worden opgemaakt dat (een deel van) de aangetroffen partij bestemd was voor het buitenland. Voor zover verzoekster zou moeten worden gevolgd in haar ter zitting ingenomen standpunt dat een dergelijk stuk in de hectiek van een inspectie niet direct gevonden kan worden en zij hiervoor enkele dagen de tijd had moeten krijgen, geldt dat dit standpunt niet strookt met haar eigen verzoek om haar een termijn van acht weken te gunnen voor het indienen van de bezwaargronden en met het door haar op de laatste dag van deze termijn, op 19 mei 2025, pas overleggen van de koopovereenkomst en de ingebrekestellingen.
9.3.2.
Verder heeft de gemachtigde van de staatssecretaris erop gewezen dat de koopovereenkomst wel is getekend door [naam 1] , maar niet door de koper [bedrijf 5]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat dit ook geldt voor de twee ingebrekestellingen. Daarnaast heeft de gemachtigde van de staatssecretaris erop gewezen dat in de koopovereenkomst niets is opgenomen over de betaling door [bedrijf 5] of over de (timing van de) levering van de producten door verzoekster, terwijl dit essentiële onderdelen zijn van een koopovereenkomst. Ook heeft de gemachtigde van de staatssecretaris erop gewezen dat het blijkens de overeenkomst gaat het om 27.000 vapes van drie verschillende merken, maar dat de verschillende smaakvarianten binnen die merken in de overeenkomst niet zijn gespecificeerd. Dit is opvallend, nu deze merken vele smaakdifferentiaties kennen en ook de specifieke producten die bij verzoekster zijn aangetroffen uit vele smaakvarianten bestaan. Ook ligt het volgens de gemachtigde van de staatssecretaris voor de hand dat er meer gegevens zouden zijn, zoals orders en betalingen van afnemers, waaronder in ieder geval van [bedrijf 5], die de betrouwbaarheid van deze niet-ondertekende overeenkomst zouden kunnen ondersteunen. Dit geldt te meer nu in de overgelegde ingebrekestelling expliciet ook de mogelijkheid wordt geboden om in een schriftelijke reactie beargumenteerd aan te geven waarom niet geleverd is, maar verzoekster blijkbaar niet op deze ingebrekestellingen heeft gereageerd. Ten slotte heeft de gemachtigde van de staatssecretaris er op gewezen dat het bij een order van 27.000 stuks zou gaan om nagenoeg de hele partij die is aangetroffen in het bedrijfspand, terwijl de wijze waarop deze producten bij de inspectie zijn aangetroffen, namelijk in kleine dozen en deels uitgestald op tafels, niet de indruk geeft van een bulkverzending, maar juist van de op de zitting door de toezichthouder toegelichte gangbare praktijk van bevoorrading van winkels vanuit een centraal magazijn.
9.3.3.
Al het voorgaande maakt volgens de gemachtigde van de staatssecretaris dat er vragen rijzen over de betrouwbaarheid van de overgelegde stukken en dat deze niet afdoen aan het standpunt van de staatssecretaris over de bestemming van de producten voor de Nederlandse markt. De voorzieningenrechter kan de staatssecretaris hierin volgen.
9.4.
De voorzieningenrechter ziet op grond van alle hierboven weergegeven feiten en omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aannemelijk is dat bij verzoekster aangetroffen producten zijn bestemd voor de Nederlandse markt. De door verzoekster overgelegde stukken nemen de twijfel ook bij de voorzieningenrechter niet weg.
9.5.
Van vooringenomen handelen door toezichthouders van de NVWA jegens [naam 1] is de voorzieningenrechter niet gebleken. De aanleiding voor het door de toezichthouders in kaart brengen van de familiebanden van [naam 1] en de eigenaren van de genoemde winkels is inzichtelijk gemotiveerd in het rapport van bevindingen, het bestreden besluit en ter zitting. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het horen van verzoekster. Verzoekster heeft voldoende gelegenheid gekregen om in bezwaar en ter zitting alsnog haar standpunten naar voren te brengen. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter in de gedingstukken geen enkele grond voor het oordeel dat de toezichthouders van de NVWA vooringenomen hebben gehandeld jegens [naam 1] .
9.6.
Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat verzoekster artikel 3, eerste lid, van de Trw heeft overtreden, omdat alle in beslag genomen producten in strijd zijn met de Trw en dat aannemelijk is dat deze bestemd waren voor de Nederlandse markt. Dit betekent dat de staatssecretaris in beginsel bevoegd is de producten in beslag te nemen en deze te vernietigen. Verder is van belang dat uit het Specifiek interventiebeleid NVWA tabak en rookwaren [3] volgt dat deze corrigerende interventies vanaf de eerste overtreding kunnen worden toegepast.
10. De conclusie is dan ook dat de staatssecretaris heeft mogen besluiten tot inbeslagneming en vernietiging van de bij verzoekster aangetroffen producten en dat het bezwaar – met de huidige onderbouwing – geen redelijke kans van slagen heeft. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster reeds acht weken de tijd heeft gekregen om haar bezwaar te onderbouwen en zij desgevraagd ter zitting ook heeft aangegeven niet over concrete documenten te beschikken waarmee zij haar standpunten in bezwaar nog nader zal onderbouwen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het besluit tot inbeslagneming en vernietiging in stand blijft en dat verzoekster de producten niet terugkrijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tabaks- en rookwarenwet
Artikel 1, eerste lid
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanverwant product: elektronische dampwaar, elektronisch verhittingsapparaat en voor roken bestemd kruidenproduct;
buitenverpakking: de verpakking waarin tabaksproducten of aanverwante producten in de handel worden gebracht en die een verpakkingseenheid of een aantal verpakkingseenheden bevat, met dien verstande dat onbedrukte cellofaanverpakkingen niet als buitenverpakking worden beschouwd;
elektronische dampwaar: elektronische sigaret, navulverpakking, elektronische sigaret zonder nicotine, navulverpakking zonder nicotine en patroon zonder nicotine;
in de handel brengen: de terbeschikkingstelling van producten aan consumenten in de Europese Economische Ruimte, al dan niet tegen betaling, inclusief via de verkoop op afstand, ongeacht de plaats van productie ervan; in geval van grensoverschrijdende verkoop op afstand wordt het product geacht in de handel te zijn gebracht in Nederland indien de consument zich in Nederland bevindt;
verpakkingseenheid: de kleinste individuele verpakking van een tabaksproduct of aanverwant product dat in de handel wordt gebracht.
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de volksgezondheid eisen gesteld aan de verpakkingseenheid en de buitenverpakking van tabaksproducten en aanverwante producten. De eisen hebben betrekking op:
a. de aanduidingen op verpakkingseenheden en buitenverpakkingen.
Artikel 3, eerste lid
Het is verboden om nicotinehoudende vloeistof, niet-nicotinehoudende vloeistof, tabaksproducten en aanverwante producten in de handel te brengen, indien die producten niet aan de krachtens artikel 2, eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid, gestelde eisen voldoen.
Artikel 13e, eerste en derde lid
1. Onze Minister kan de inbeslagneming van de op grond van artikel 3, eerste lid, en artikel 3a verboden producten gelasten.
3. Onze Minister kan de vernietiging van de op grond van artikel 3, eerste lid, en artikel 3a verboden producten gelasten.
Tabaks- en rookwarenbesluit
Artikel 3.3
Bij ministeriële regeling worden ter bescherming van de volksgezondheid of ter uitvoering van de tabaksproductenrichtlijn eisen gesteld met betrekking tot aanduidingen op een verpakkingseenheid en een buitenverpakking van rookloze tabaksproducten en aanverwante producten.
Tabaks- en rookwarenregeling
Artikel 3.10, derde lid
Een verpakkingseenheid en een buitenverpakking van een elektronische sigaret of navulverpakking voldoet aan artikel 20, vierde lid, onder b, onder ii, van de tabaksproductenrichtlijn.
Artikel 3.10, vierde lid, aanhef en onder c
Een verpakkingseenheid en een buitenverpakking van een elektronisch verhittingsapparaat, een elektronische sigaret zonder nicotine, een navulverpakking zonder nicotine en een patroon zonder nicotine bevat geen enkel element of kenmerk dat verwijst naar een smaak of additieven, anders dan geur- of smaakstoffen, of het ontbreken daarvan.
Richtlijn 2014/40/EU
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c
1. De etikettering van verpakkingseenheden en van elke buitenverpakking en het tabaksproduct zelf bevat geen enkel element of kenmerk dat:
c) verwijst naar een smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven, of het ontbreken daarvan.
Artikel 20, vierde lid, onder b, onder ii
4. De lidstaten dragen zorg voor het volgende:
b) verpakkingseenheden en eventuele buitenverpakkingen van elektronische sigaretten en navulverpakkingen:
ii) bevatten, onverminderd punt i) hierboven, geen elementen of kenmerken als bedoeld in artikel 13, met uitzondering van artikel 13, lid 1, onder a) en c), betreffende informatie inzake het nicotinegehalte en de geur- of smaakstoffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.https://open.overheid.nl/documenten/ronl-1f7b7558-4628-477d-8542-9508d913ab2c/pdf, pagina 13.
3.IB03-SPEC 31, versie 20, Staatscourant 2024, nr. 37492.