ECLI:NL:RBROT:2025:6136

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2880 en ROT 25/765
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van leerlingenvervoer in de vorm van een OV-abonnement versus aangepast taxivervoer voor een kind met psychische problematiek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening inzake leerlingenvervoer. Eiseres, een alleenstaande moeder, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat haar zoon Ricardo een OV-abonnement heeft toegekend in plaats van aangepast leerlingenvervoer in de vorm van taxivervoer. Eiseres is van mening dat haar zoon, die naar speciaal basisonderwijs gaat, niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen vanwege zijn psychische problematiek en dat zij niet in staat is om hem zelf naar school te begeleiden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat Ricardo in principe met het OV kan reizen, mits er begeleiding is. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat zij niet in staat is om haar zoon naar school te begeleiden of dat er geen andere oplossingen mogelijk zijn. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat het college terecht heeft besloten om geen aangepast leerlingenvervoer toe te kennen, omdat de omstandigheden van eiseres niet uitzonderlijk genoeg zijn om van de standaardregeling af te wijken. De voorzieningenrechter heeft ook het beroep op de hardheidsclausule en het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat haar situatie anders is dan die van andere ouders in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/2880 (verzoek) en ROT 25/765 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , verzoekster en eiseres (hierna: eiseres)

als wettelijk vertegenwoordigster van haar zoon
[naam]
(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Samenvatting

Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de toekenning van leerlingenvervoer in de vorm van een OV-abonnement voor haar zoon [naam] en een begeleider ongegrond verklaard. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij wil aangepast leerlingenvervoer voor [naam] in de vorm van taxivervoer. Zij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat [naam] niet in aanmerking komt voor aangepast leerlingenvervoer. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

1. Eiseres heeft op 12 juli 2024 een aanvraag ingediend voor aangepast leerlingenvervoer voor [naam] voor het schooljaar 2024/2025. Het college heeft met het besluit van 13 september 2024 een OV-abonnement toegekend voor [naam] en een begeleider.
2. Met het bestreden besluit op bezwaar van 17 december 2024 is het college bij het besluit van 13 september 2024 gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (telefonisch), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
2.2.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er aan de hand?
3. Eiseres is een alleenstaande moeder van drie minderjarige kinderen. De oudste twee kinderen, een tweeling van 11 jaar, gaan naar een reguliere basisschool in de [naam wijk] , op ongeveer 280 meter van hun huis. [naam] is 9 jaar en gaat sinds het schooljaar 2024/2025 naar het speciaal basisonderwijs (SBO) [naam school] . Deze school is meer dan zes kilometer van huis verwijderd. Omdat [naam] geen reishandicap heeft, kan hij in principe met het OV naar school reizen. Echter, vanwege zijn leeftijd en psychische problematiek, kan hij niet zonder begeleiding met het OV reizen. Daarom heeft het college hem met het besluit van 13 september 2024 een OV-abonnement voor hemzelf en een begeleider toegekend.
Waar gaat deze zaak over?
4. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat voor het schooljaar 2024/2025 terecht een OV-abonnement voor [naam] en een begeleider is toegekend. Dat het voor eiseres naar eigen zeggen moeilijk is om in de begeleiding van [naam] te voorzien, is voor het college nog geen zelfstandige reden voor het toekennen van aangepast leerlingenvervoer. Het college ziet wel dat eiseres een logistiek probleem heeft, maar aangepast vervoer wordt alleen verstrekt als dit vanwege de beperking van de leerling noodzakelijk is en niet om een zorgvraag binnen een gezin op te lossen. Eiseres verschilt daarin niet van andere ouders in een vergelijkbare situatie. Bovendien heeft zij onvoldoende onderbouwd dat het voor haar, of voor anderen, onmogelijk is om [naam] naar school te begeleiden.
5. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij voert aan dat zij [naam] onmogelijk zelf met het OV naar school kan begeleiden. Zij werkt als zelfstandige in de zorg en moet al om 07.00 uur beginnen. Daarbij heeft zij ook nog twee andere kinderen die naar school moeten worden gebracht. Zij heeft geprobeerd dit op te lossen door alleen in de weekenden te werken, maar raakte hierdoor in financiële problemen. Er is verder niemand anders die [naam] naar school kan begeleiden. De buurvrouw bracht tot voor kort de oudste twee kinderen naar school, maar doet dit niet meer. Ook de reisafstand en de reisduur zijn een probleem. Het duurt niet ongeveer 36 minuten om [naam] met het OV naar school te brengen, zoals verweerder stelt, maar meer dan anderhalf uur. Door zijn beperkingen heeft [naam] dagelijks extra zorg nodig om hem op tijd naar school te krijgen. Door de reisafstand en het reizen met de tram komt [naam] vaak te laat op school. Hierdoor loopt hij een achterstand op, zoals ook blijkt uit het overgelegde ontwikkelingsperspectiefplan (OPP). Dit is in strijd met artikel 28 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Volgens het IVRK heeft [naam] recht op behoorlijk onderwijs en het recht om op tijd op school te kunnen komen. Het college houdt onvoldoende rekening met deze omstandigheden door [naam] geen aangepast leerlingenvervoer in de vorm van taxivervoer toe te kennen. Het bestreden besluit getuigt niet van maatwerk en is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiseres beroept zich tevens op de hardheidsclausule.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
6. Niet in geschil is dat [naam] op grond van artikel 18 van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam (de Verordening) aanspraak maakt op een OV-abonnement voor hemzelf en een begeleider. Het betoog van eiseres komt er feitelijk op neer dat zij zich beroept op de uitzonderingssituatie van artikel 19, aanhef en onder c, van de Verordening. Deze bepaling is nader uitgewerkt in artikel 4 van de Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam 2022 (de beleidsregels).
7. In artikel 19, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat het college een vervoersvoorziening in de vorm van
aangepastvervoer verstrekt aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, als aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 18 en door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.
8. In artikel 4 van de Beleidsregels is bepaald dat uitsluitend in geval van eenoudergezinnen aangepast vervoer wordt bekostigd indien er daarnaast sprake is van tenminste één kind dat een andere school bezoekt, de ouder aannemelijk maakt niet in staat te zijn de kinderen naar de verschillende scholen te begeleiden en dat er géén beroep kan worden gedaan op een ander om de begeleiding van de leerling, of de andere kinderen op zich te nemen.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan eiseres is om haar beroep op de uitzonderingssituatie te onderbouwen. Dit betekent dat eiseres zal moeten aantonen dat zij [naam] beslist niet zelf naar school kan begeleiden en dat er ook géén beroep kan worden gedaan op een ander om de begeleiding op zich te nemen. Hierin is zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet geslaagd. Eiseres herhaalt enkel wat zij ook in bezwaar en op de zitting van 28 oktober 2024 bij de voorzieningenrechter heeft aangevoerd. Hoewel eiseres er destijds al op is gewezen dat zij haar stellingen ook zal moeten onderbouwen, blijft die onderbouwing in beroep opnieuw achterwege.
Eiseres heeft niet onderbouwd dat haar werktijden eraan in de weg staan om [naam] met het OV naar school te begeleiden. Eiseres heeft verklaard dat zij als zelfstandige werkzaam is in de zorg. Zij heeft echter niet onderbouwd wat haar werkzaamheden precies inhouden en ook niet aangetoond wat haar individuele werktijden zijn. De verwijzing naar een algemeen opgestelde verklaring van de werkgever en een algemeen rooster is hiervoor niet voldoende, nu deze niet specifiek lijken te zien op de situatie van eiseres. Verder is niet gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is om met haar werkgever in overleg te gaan over het omzetten van haar werkuren en deze aan te passen aan de schooltijden van de kinderen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat het bekend is dat men in de zorg vroeg moet beginnen en dat eiseres aan vaste werktijden is gebonden in verband met de (tijdige) verstrekking van medicatie aan cliënten. Dat wil echter nog niet zeggen dat eiseres (altijd) om 07.00 uur moet beginnen.
10. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij geen beroep meer kan blijven doen op de hulp van haar buurvrouw bij het naar school brengen van de twee oudste kinderen. Een reden heeft zij hiervoor niet gegeven. Omdat eiseres in bezwaar bij herhaling heeft verklaard dat haar buurvrouw de twee oudste kinderen naar school brengt, mocht het college in het bestreden besluit uitgaan van die verklaring. Nu eiseres in beroep ineens iets anders verklaart, zonder dit nader te onderbouwen en evenmin te onderbouwen dat dat in de bezwaarprocedure ook al anders was, kan dat ook niet tot een ander oordeel leiden.
11. Verder heeft eiseres niet onderbouwd hoe het komt dat [naam] regelmatig te laat op school komt als hij met het openbaar vervoer (de tram) moet reizen en ook niet waarom dit specifiek aan het reizen met de tram zou liggen. Hiervoor kunnen immers meerdere oorzaken zijn. Eiseres heeft namelijk ook verklaard dat zij (zeker) anderhalf uur nodig heeft om [naam] de deur uit te helpen en naar school te begeleiden. Op de zitting heeft eiseres bovendien verklaard dat zij [naam] soms ook met de auto naar school brengt en dan vaak in de file staat. Het causaal verband tussen het reizen met het openbaar vervoer en het te laat komen is dus niet aangetoond.
12. Van strijd met (artikel 28 van) het IVRK is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 28 van het IVRK geen rechtstreekse werking heeft. Voor zover eiseres ook een beroep op artikel 3 van het IVRK heeft willen doen, wordt beoordeeld of voldoende met de belangen van [naam] rekening is gehouden.
Het bestreden besluit heeft niet tot gevolg dat [naam] niet naar school kan en geen onderwijs kan krijgen. Hij kan gebruik maken van zijn OV-abonnement om op school te komen, mits er iemand met hem meereist. Eiseres heeft, gelet op het voorgaande, niet aangetoond dat zij [naam] niet zelf naar school kan begeleiden en dit ook niet op een andere manier kan oplossen. Dat [naam] vaak te laat op school komt kan, zoals overwogen in 11., meerdere oorzaken hebben en betekent nog niet dat hij geen onderwijs kan krijgen. Dat hij een achterstand op school heeft opgebouwd door het regelmatig te laat komen vanwege het reizen met openbaar vervoer kan niet uit de overgelegde OPP worden afgeleid.
13. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Er heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de noodzaak van door de gemeente bekostigd leerlingenvervoer, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden van het geval zijn betrokken en tegen elkaar afgewogen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [naam] met het OV kan reizen, zij het met begeleiding. Dat eiseres met het bestreden besluit niet heeft gekregen wat zij beoogde, namelijk aangepast leerlingenvervoer in de vorm van taxivervoer, betekent nog niet dat het onderzoek dus onzorgvuldig was en betekent evenmin dat geen maatwerk is geleverd.
14. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet, al omdat eiseres hiervoor geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor eiseres, als alleenstaande werkende ouder, bijzonder lastig is om alles te regelen en alle kinderen op tijd naar school te krijgen, maar zij verschilt daarin niet van andere (alleenstaande) ouders in een vergelijkbare situatie.
15. Verder heeft eiseres, zo heeft de voorzieningenrechter ter zitting begrepen, een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, nu [naam] eerder wel aangepast leerlingenvervoer in de vorm van taxivervoer heeft ontvangen. Zoals ter zitting door het college uitgelegd ging [naam] toen naar een andere school voor speciaal onderwijs, en is het aangepast vervoer destijds (waarschijnlijk) ten onrechte toegekend. Bij deze aanvraag heeft het college opnieuw naar alle omstandigheden gekeken, waaronder een ander school, en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is voor aangepast leerlingenvervoer. De voorzieningenrechter kan het college hierin volgen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
15. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien [naam] alsnog aangepast leerlingenvervoer toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat [naam] niet voor aangepast leerlingenvervoer in aanmerking komt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.