ECLI:NL:RBROT:2025:6140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/5411
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag geldschuld overname op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiser, die als gedupeerde van de toeslagenaffaire wordt aangemerkt, een aanvraag ingediend bij de minister van Financiën om een geldschuld over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft deze aanvraag op 28 juni 2023 afgewezen, waarna eiser op 14 december 2023 bezwaar heeft gemaakt tegen deze afwijzing. De minister heeft het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard met een besluit van 29 februari 2024, waarbij hij ook inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan en heeft geconcludeerd dat de geldschuld niet voor overname in aanmerking komt. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen een brief van de minister van 18 april 2024, waarin de minister stelde dat er geen bezwaar en beroep openstond tegen de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.

De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 behandeld. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar, maar stelt dat zijn bezwaarschrift van 14 december 2023 ten onrechte niet als herzieningsverzoek is aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezwaarschrift niet als herzieningsverzoek kon worden opgevat, omdat dit niet voldoende was toegelicht en er geen expliciet verzoek om herziening in het bezwaarschrift was opgenomen. Hierdoor kon de inhoudelijke beoordeling van de minister niet worden gezien als een besluit op een herzieningsverzoek.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. S. Veling en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 28 juni 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om een geldschuld over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), afgewezen.
1.2.
Eiser heeft op 14 december 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit.
1.3.
De minister heeft het door eiser ingediende bezwaar met een besluit van 29 februari 2024 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft in de beslissing op bezwaar een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar gemaakt en geconcludeerd dat de geldschuld niet voor overname in aanmerking komt.
1.4.
Met een brief van 18 april 2024 heeft de minister gereageerd op een brief van eiser van 28 maart 2024. De minister heeft zich hierin op het standpunt gesteld dat tegen de inhoudelijke beoordeling geen bezwaar en beroep openstaat.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de brief van 18 april 2024. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft bij verweerder een aanvraag ingediend om een private schuld over te nemen op grond van de Wht. De minister heeft met het besluit van 28 juni 2023 geweigerd de schuld over te nemen omdat volgens de minister niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.
3. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Hij voert aan dat zijn bezwaarschrift van 14 december 2023 ten onrechte niet tevens is aangemerkt als een herzieningsverzoek. Volgens eiser is de beslissing op dit herzieningsverzoek een voor bezwaar vatbare beschikking. Eiser heeft hiertegen op 28 maart 2024 bezwaar gemaakt. De brief van de minister van 18 april 2024 moet volgens eiser worden gezien als een ongegrondverklaring van dit bezwaar.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het bezwaarschrift van 14 december 2023 tevens gezien moet worden als een herzieningsverzoek. Hoewel in de aanhef van het bezwaarschrift is vermeld
“voorlopig bezwaarschrift cq. verzoek tot herziening”, is het verzoek tot herziening in het bezwaarschrift in het geheel niet toegelicht. Ook is in het “petitum” van het bezwaarschrift niet om herziening verzocht. Verder is in het aanvullend bezwaarschrift niets terug te vinden over een verzoek om herziening. De minister hoefde het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 daarom naar het oordeel van de rechtbank niet (tevens) op te vatten als een herzieningsverzoek.
6. Gelet op het voorgaande, kan de inhoudelijke beoordeling in het besluit van 29 februari 2024 niet worden gezien als een besluit op een herzieningsverzoek. Ook overigens kan de inhoudelijke beoordeling niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu deze geen rechtsgevolg heeft. Tegen de inhoudelijke beoordeling stond dus geen bezwaar open. De brief van 18 april 2024 kan daarom niet worden gezien als een beslissing op bezwaar waartegen beroep ingesteld kon worden. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 1:3, eerste lid, 7:1, eerste lid, en 8:1, eerste lid, van de Awb.