ECLI:NL:RBROT:2025:6146
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening WIA-uitkering na afwijzing door UWV
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die eerder als business development manager werkte, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na een ziekmelding in september 2021. Het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van een beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, waarbij werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35% was. Dit betekende dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor de WIA-uitkering.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er onvoldoende twijfel bestond over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster met haar beperkingen in staat was om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen in andere functies die door de arbeidsdeskundige waren geselecteerd.
Tijdens de zitting op 19 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en het UWV gehoord. Verzoekster voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet correct waren beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat er geen medische stukken waren overgelegd die de claims van verzoekster konden onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bestreden besluit van het UWV in bezwaar waarschijnlijk in stand zal blijven, en dat er geen aanleiding was om een voorschot op de WIA-uitkering te verstrekken. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier E.C. Petrusma en is openbaar uitgesproken.