zaaknummer: ROT 21/2957
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen
[naam eiser 1], uit Barendrecht,
en anderen, eisers
(gemachtigde: mr. P.A. de Lange),
het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard
(gemachtigde: mr. A.M.M. Ferwerda).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas ten behoeve van de bouw van windpark Oude Maas.
1.1. Met het besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college aan [naam vergunninghoudster] . (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het vellen en rooien van houtgewas ten behoeve van de bouw van windpark Oude Maas. Met het bestreden besluit van 21 april 2021 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven.
1.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken ROT 21/2956 en ROT 21/2958, op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en namens vergunninghoudster [persoon A] , gemachtigde, en [persoon B] en [persoon C] .
Totstandkoming van het besluit
2. Windpark Oude Maas is een windpark in de gemeente Hoeksche Waard dat bestaat uit vijf windturbines. Vergunninghoudster exploiteert drie windturbines in het oostelijke deel van het windpark. Om de bouw van het windpark mogelijk te maken wil zij bomen en struikgewas vellen en rooien. Het gaat om 754 bomen en struiken op gronden in het westelijke en het oostelijke deel van het windpark rond de windturbines 2, 3 en 4. Aan deze gronden zijn in de bestemmingsplannen “Windpark Oude Maas” en “Landelijk gebied Binnenmaas” de bestemming “Natuur” en gedeeltelijk ook de dubbelbestemming “Leiding – Olie” toegekend.
2.1. Met het primaire besluit heeft het college hiervoor aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit uitvoeren van werken en werkzaamheden (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
2.2. Met het bestreden besluit heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Commissie behandeling bezwaarschriften dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, het bezwaar van een aantal eisers niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering en wijziging van een vergunningvoorschrift.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 augustus 2020. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas ten behoeve van de bouw van windpark Oude Maas. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, zoals die vóór 1 januari 2024 luidde, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Hebben eisers procesbelang bij de beoordeling van het beroep?
6. Het college betoogt dat eisers geen procesbelang meer hebben bij het beroep tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas. De werkzaamheden zijn begin 2021 uitgevoerd. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835) vervalt het procesbelang bij het beroep tegen een kapvergunning als de bomen reeds zijn gekapt. In dat geval kan degene die beroep instelt met het beroep niet meer bereiken wat wordt beoogd, namelijk het voorkomen van de kap van de bomen en bescherming van de natuurwaarden. Volgens het college geldt dit ook voor het beroep tegen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden bestaande uit het vellen en rooien van houtgewas. 6.1. De rechtbank is van oordeel dat eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas. Dat de werkzaamheden al enkele jaren geleden zijn uitgevoerd, doet daar niet aan af. Uit de door het college genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2006 en uit andere rechtspraak van de Afdeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de omstandigheid dat kapwerkzaamheden – in het kader van een omgevingsvergunning voor kappen of in het kader van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden – al zijn uitgevoerd en afgerond altijd tot gevolg heeft dat het procesbelang daarmee is komen te vervallen. Eisers hebben daarnaast ook beroepsgronden aangevoerd over de manier waarop compensatie en herplant moet plaatsvinden. In zoverre is er nog geen onomkeerbare situatie ontstaan, te meer nu ter zitting is gebleken dat de compensatie nog moet worden uitgevoerd. Er is dus geen sprake van een situatie waarin eisers met hun beroep niet meer kunnen bereiken wat zij met het indienen daarvan hebben beoogd. Gelet hierop is er geen reden om het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.
Is het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard?
7. Eisers voeren aan dat het college het bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte voor de meeste indieners niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stellen zich op het standpunt dat er directe samenhang bestaat tussen de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas ten behoeve van het windpark en de omgevingsvergunningen voor het windpark zelf. De verschillende activiteiten vormen samen één geheel. Eisers vinden daarom dat zij in rechte moeten kunnen opkomen tegen de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas die met het primaire besluit is verleend.
7.1. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard voor alle indieners behalve de [naam eiser 1] . Volgens het college zijn de natuurlijke personen die bezwaar hebben gemaakt en de [naam eiser 2] (de vereniging) geen belanghebbende bij het primaire besluit. Het college gaat ervan uit dat de vergunde activiteiten op een afstand van meer dan 160 m geen feitelijke gevolgen van enige betekenis veroorzaken. De natuurlijke personen wonen allemaal op meer dan 160 m van de locatie van het inkoopstation. De vereniging is volgens het college geen belanghebbende, omdat haar statutaire doelstellingen – gelet op de afstand tot de locatie – niet worden geraakt en omdat de vereniging onvoldoende feitelijke werkzaamheden verricht.
7.2. De rechtbank stelt vast dat eisers niet bestrijden dat zij geen belang kunnen ontlenen aan het ondervinden van feitelijke gevolgen van enige betekenis van de vergunde activiteiten of aan de statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van de vereniging. Eisers betogen uitsluitend dat zij vanwege de samenhang met de omgevingsvergunningen voor het windpark ook als belanghebbenden moeten worden beschouwd bij het primaire besluit.
De omgevingsvergunningen voor bouwen en in werking hebben van de windturbines in het windpark Oude Maas zijn bij besluit van het college van 2 oktober 2017 verleend. Het primaire besluit en twee andere omgevingsvergunningen van 20 en 23 oktober 2020 hebben ook betrekking op het windpark Oude Maas, maar naar het oordeel van de rechtbank moet voor ieder besluit afzonderlijk worden beoordeeld wie als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. Daarbij zijn niet de gevolgen van het windpark als geheel bepalend, maar alleen de gevolgen van de activiteiten die met het desbetreffende besluit worden toegestaan. Eisers hebben betoogd dat het windpark Europeesrechtelijk als één project moet worden beschouwd. Voor zover dat al juist is, staat dat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan een benadering waarbij de belanghebbendheid voor ieder besluit over het windpark afzonderlijk wordt beoordeeld op basis van de criteria uit artikel 1:2 van de Awb.
De rechtbank is met het college van oordeel dat de natuurlijke personen die bezwaar hebben gemaakt en de vereniging geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit, zodat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het is ingediend door de natuurlijke personen en de vereniging. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het opknippen van omgevingsvergunningen in strijd met het Verdrag van Aarhus?
8. Eisers betogen dat het opknippen van de voor de realisatie en exploitatie van het windpark benodigde vergunningen met het doel of het gevolg dat inspraakmogelijkheden worden beperkt in strijd is met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus). In het bijzonder wijzen zij op artikel 7 van dit Verdrag.
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van het opknippen van vergunningen. Er is geen sprake van onlosmakelijkheid als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. Daarom staat het de aanvrager vrij om zelf te bepalen welke activiteiten hij wanneer aanvraagt. Het college kan alleen beslissen op wat is aangevraagd.
8.2. De rechtbank overweegt dat het college moet beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. De omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas is afzonderlijk aangevraagd, los van de omgevingsvergunning voor het bouwen en het in werking hebben van de windturbines. Hiervoor gold de reguliere voorbereidingsprocedure. Dat betekent dat er naar nationaal recht geen verplichting was om inspraak te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in strijd met het Verdrag van Aarhus. Artikel 7 van het Verdrag van Aarhus, waarop eisers hebben gewezen, gaat over inspraak over plannen, programma's en beleid betrekking hebbende op het milieu. Daarvan is in dit geval geen sprake en artikel 7 is daarom niet van toepassing. Voor zover eisers doelen op artikel 6 van het Verdrag van Aarhus, is van belang dat de inspraakverplichtingen op grond van die bepaling gelden voor besluiten over het al dan niet toestaan van activiteiten die zijn aangewezen in bijlage I bij het Verdrag van Aarhus en van niet in bijlage I aangewezen activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben. Eisers hebben niet bestreden dat de activiteiten die met het primaire besluit zijn vergund niet onder deze categorieën vallen.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat in dit geval toch een inspraakverplichting bestaat vanwege de samenhang met het bouwen en in werking hebben van de windturbines, waarvoor wel een inspraakverplichting geldt op grond van artikel 6 van het Verdrag van Aarhus en waarvoor bij de voorbereiding ook daadwerkelijk inspraakmogelijkheden zijn geboden. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college de omgevingsvergunning moeten weigeren omdat de onherroepelijke omgevingsvergunningen voor het windpark moeten worden ingetrokken?
9. Eisers betogen dat het college de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas niet had mogen verlenen, omdat de omgevingsvergunningen van 2 oktober 2017 voor het windpark wegens strijd met het Unierecht moeten worden ingetrokken. Zij hebben daartoe op 1 december 2020 een intrekkingsverzoek bij het college gedaan. De reden voor het vellen en rooien van houtgewas is daarmee volgens eisers komen te vervallen. Bovendien is het verlenen van een omgevingsvergunning in strijd met Europees recht volgens eisers onrechtmatig.
9.1. In hetgeen eisers stellen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een Unierechtelijke grond om de omgevingsvergunning te weigeren. Voor zover de omgevingsvergunningen voor het windpark in strijd zijn met het Unierecht, betekent dat niet dat ook de verlening van de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas in strijd is met het Unierecht. Daarbij is van belang dat de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer – waarvoor in strijd met de SMB-richtlijn geen milieueffectrapport voor plannen is gemaakt – bij de verlening van deze omgevingsvergunning geen rol hebben gespeeld.
9.2. Voor de verlening van de omgevingsvergunning is daarom het nationaalrechtelijke toetsingskader zoals dat in de Wabo is opgenomen bepalend. Dat toetsingskader bepaalt op welke gronden een omgevingsvergunning kan worden geweigerd. Eisers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas had moeten worden geweigerd, omdat die vergunning zinloos is als de omgevingsvergunningen voor het windpark moeten worden ingetrokken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas is verleend voor de activiteit uitvoeren van werken en werkzaamheden. Voor deze activiteit kan dit aspect geen grond zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank leidt dit af uit artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo in samenhang met de relevante planregels van de bestemmingsplannen.
9.3. Voor zover een mogelijke noodzaak tot intrekking van de omgevingsvergunningen voor het windpark binnen het toetsingskader van de Wabo al een rol kan spelen bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas, moet bij de beoordeling bovendien worden uitgegaan van de situatie op de datum van het bestreden besluit. Op de datum van het bestreden besluit waren de omgevingsvergunningen voor het windpark onherroepelijk en in werking. Eisers hadden op dat moment weliswaar al een verzoek om intrekking van de omgevingsvergunningen voor het windpark ingediend, maar het college had daar nog niet op beslist en had ook nog geen ontwerpbesluit vastgesteld. De tussenuitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat in strijd met de SMB-richtlijn geen voorafgaande milieubeoordeling is verricht voor de rechtstreeks werkende windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer, is ook pas van na de datum van het bestreden besluit.Naar het oordeel van de rechtbank hoefde het college er bij het nemen van het bestreden besluit daarom niet van uit te gaan dat de omgevingsvergunningen van 2 oktober 2017 voor het windpark zouden (moeten) worden ingetrokken. Overigens heeft het college het intrekkingsverzoek bij besluit van 24 november 2021 afgewezen en heeft de rechtbank deze afwijzing bij uitspraak van heden in stand gelaten.De beroepsgrond slaagt niet. Wordt onevenredige afbreuk gedaan aan de natuur- en landschapswaarden door het vellen en rooien van houtgewas?
10. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas niet had mogen verlenen. Volgens hen worden de natuur- en landschapswaarden te veel aangetast en wordt daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet gekomen.
De windturbines staan grotendeels op korte afstand van het Natura 2000-gebied “Oude Maas”, dat tevens onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Eisers stellen dat het Natura 2000-gebied is aangewezen voor een aantal habitattypen, waaronder het prioritaire habitattype “bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior” (H91E0). Het behoud van bos ter plaatse is daarom prioritair. Het vellen en rooien van het houtgewas is volgens eisers in strijd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en met Europees, nationaal, provinciaal en lokaal beleid, waaronder klimaatbeleid. De Hoeksche Waard is slechts voor een uiterst gering deel bebost, zodat het bijzonder belang bij behoud daarvan ook is gegeven. De landschappelijke waarden worden volgens eisers op deze plaats onomkeerbaar aangetast doordat bomen worden vervangen door windturbines.
Compensatie door het toevoegen van nieuwe natuur elders doet er volgens eisers niet aan af dat de natuurwaarden onomkeerbaar en blijvend worden aangetast. Het duurt volgens eisers lang voordat de herplant op het niveau van het bestaande houtgewas is. Verder vindt de herplant plaats op een andere locatie dan de aantasting. Bovendien is de herplant volgens eisers onvoldoende verzekerd.
10.1. Uit artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met de regels van het bestemmingsplan of met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
De relevante regels van het bestemmingsplan zijn in dit geval artikel 6.3 van de planregels van het bestemmingsplan “Windpark Oude Maas” en artikel 12.3 van de planregels van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Binnenmaas”. Deze planregels gelden voor de gronden met de bestemming “Natuur”.
Op grond van de planregels is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen en rooien van houtgewas. De omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen (zie artikel 6.3.2 en artikel 12.3.2 van de hiervoor genoemde planregels).
10.2. Met het bestreden besluit heeft het college alsnog het volgende voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden: “Ter borging van de landschaps- en natuurwaarden dient vergunninghouder een landschapsplan over te leggen aan de gemeente waarin de te herplanten bomen landschappelijk en in visueel-ruimtelijk opzicht goed zijn ingepast in het landschap. U kunt hiervoor contact opnemen met de gemeentelijk adviseur landschap […] per e-mail […] van de afdeling Omgeving. Er mag pas met de werkzaamheden voor de herplant worden gestart nadat het landschapsplan is goedgekeurd door de gemeentelijk adviseur landschap.”
10.3. Het college stelt zich op het standpunt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden van het gebied. Volgens het college was er daarom geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren. Volgens het college vinden de werkzaamheden buiten het Natura 2000-gebied “Oude Maas” plaats, maar binnen het NNN.
In het bestreden besluit heeft het college hierover overwogen dat er geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurwaarden binnen het NNN, omdat in de directe nabijheid van de locatie nieuwe natuur wordt toegevoegd met inachtneming van de landschapswaarden. Het toevoegen van natuur wordt geborgd door het compensatieplan Natuurnetwerk Nederland Windpark Oude Maas dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan “Windpark Oude Maas”, het beplantingsplan compensatie Heinenoord bij het primaire besluit en de compensatie die volgt uit de visie Buitenzomerlanden. In die plannen wordt de bouw van de windturbines en het vellen en rooien van houtgewas ten behoeve daarvan gecompenseerd. Er wordt een (recreatie)bos van 2,34 hectare aangelegd. De compensatie is volgens het college voldoende geborgd door een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan en door een herplantplicht in de verleende ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) van 2 november 2020. In het bestreden besluit heeft het college verder overwogen dat geen onevenredige afbreuk aan de landschapswaarden wordt gedaan, omdat een landschapsplan moet worden opgesteld en goedgekeurd om ervoor te zorgen dat de herplant goed landschappelijk wordt ingepast. Het college heeft hiervoor een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
10.4. De rechtbank stelt vast dat het houtgewas waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft zich, anders dan eisers aannemen, niet binnen het Natura 2000-gebied “Oude Maas” bevindt. Dit blijkt onder meer uit de kaarten en afbeeldingen die in het verweerschrift zijn opgenomen. Het houtgewas behoort alleen al daarom niet tot een prioritair habitattype van het Natura 2000-gebied. Nu het om houtgewas buiten het Natura 2000-gebied gaat, is er evenmin strijd met de instandhoudingsdoelstellingen of het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.
Het vellen en rooien van het houtgewas leidt tot een aantasting van de natuur- en landschapswaarden van het gebied. Die aantasting is echter tijdelijk van aard en wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende gecompenseerd door de aanleg van nieuwe natuur. Dat de compensatie plaatsvindt op een andere locatie dan de werkzaamheden zelf, is niet doorslaggevend. De nieuwe natuur wordt aangelegd op een locatie ten westen van windturbine 1, ten noorden van de kern Heinenoord. Deze locatie ligt op korte afstand van het windpark en maakt naar het oordeel van de rechtbank uit een oogpunt van natuur- en landschapswaarden deel uit van hetzelfde gebied. De rechtbank wijst erop dat op grond van de relevante planregels bepalend is of onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden van het gebied, en dus niet van de specifieke locatie van de werkzaamheden.
Het is inherent aan compensatie dat er tijd nodig is voordat de nieuwe natuur volledig tot ontwikkeling is gekomen. Dat maakt de aantasting van de natuur- en landschapswaarden op zichzelf niet onevenredig. Daarbij is ook van belang dat de compensatieverplichting op grond van de Wnb-ontheffing inhoudt dat er ook 508 grote bomen moeten worden geplant. Dit is vastgelegd in het beplantingsplan bij de ontheffing.
De rechtbank is verder van oordeel dat de compensatie voldoende is verzekerd door de aan de onherroepelijke Wnb-ontheffing verbonden herplantplicht met het bijbehorende beplantingsplan. Weliswaar is voor de Wnb-ontheffing en de handhaving daarvan niet het college, maar het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag, maar de compensatie is langs deze weg wel publiekrechtelijk geborgd. Het college hoefde hierover daarom geen aanvullende voorschriften in de omgevingsvergunning op te nemen. Dat de compensatie op dit moment nog niet feitelijk is uitgevoerd, maakt dat niet anders. De landschappelijke inpassing is voldoende verzekerd door het voorschrift dat het college met het bestreden besluit alsnog aan de omgevingsvergunning heeft verbonden.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vellen en rooien van houtgewas waarvoor de omgevingsvergunning is verleend geen onevenredige afbreuk doet aan de natuur- en landschapswaarden van het gebied. De aangevraagde activiteiten zijn niet in strijd met artikel 6.3.2 van de planregels van het bestemmingsplan “Windpark Oude Maas” en artikel 12.3.2 van de planregels van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Binnenmaas”. Het college hoefde de omgevingsvergunning daarom niet te weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het vellen en rooien van houtgewas ten behoeve van de bouw van windpark Oude Maas blijft gelden. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, voorzitter, en mr. T.M.J. Smits en mr. J. Fransen, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
(…)
Artikel 2.111. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Planregels bestemmingsplan “Windpark Oude Maas”Artikel 6 Natuur6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de bescherming en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
b. extensief dagrecreatief medegebruik;
c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘verkeer’: tevens voor wegen met een maximum breedte van 5 meter en opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
een en ander met bijhorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder paden en wegen.
6.3omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
a. het egaliseren van gronden;
b. het scheuren van grasland;
c. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d. het vellen en rooien van houtgewas;
e. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
6.3.2toetsingscriterium
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
6.3.3uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 is nodig voor:
a. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
Planregels bestemmingsplan “Landelijk gebied Binnenmaas”Artikel 12 Natuur12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de bescherming en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
b. een wijngaard, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wijngaard';
c. een verkeerstunnel, ter plaatse van de aanduiding 'tunnel';
d. een siertuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - siertuin';
e. extensief dagrecreatief medegebruik;
f. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten zoals rondleidingen, wijnproeverijen, workshops en high tea, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
een en ander met bijhorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder paden en wegen.
12.3Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
a. het egaliseren van gronden;
b. het scheuren van grasland;
c. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d. het vellen en rooien van houtgewas;
e. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
f. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
g. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
12.3.2Toetsingscriterium
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
12.3.3Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 is nodig voor:
a. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.