ECLI:NL:RBROT:2025:6200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/4472
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag en herstelmaatregelen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen besluiten van de Dienst Toeslagen met betrekking tot zijn aanvraag voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor dit bedrag, omdat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag het gevolg zijn van door eiser zelf doorgegeven wijzigingen. Eiser betoogt dat de Dienst Toeslagen onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat er stukken ontbreken in het dossier. De rechtbank heeft op 21 mei 2025 uitspraak gedaan en oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat er geen ontbrekende stukken zijn en dat de Dienst Toeslagen terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor de herstelmaatregel. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Tevens wordt de Dienst Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Eiser komt volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser betoogt dat de Dienst Toeslagen onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat er stukken ontbreken in het dossier. De rechtbank oordeelt anders. Uit het dossier blijkt dat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag het gevolg zijn geweest van wijzigingen die eiser zelf heeft doorgegeven. Er zijn geen ontbrekende stukken. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 29 april 2021 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
Met het besluit van 26 september 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de Dienst Toeslagen het besluit van 27 maart 2024 ingetrokken en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 28 april 2025 behandeld. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

3. Eiser heeft op 28 januari 2021 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. Met het bestreden besluit 2 heeft Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eiser niet heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en dat ook niet uit het dossier is gebleken, heeft hij geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit 1. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiser, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, ook is gericht tegen het bestreden besluit 2.
5. De Dienst Toeslagen heeft met het bestreden besluit 2 vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Volgens de Dienst Toeslagen zijn de neerwaartse bijstellingen van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2016, 2017 en 2019 het gevolg geweest van door eiser ingestuurde stukken, door eiser doorgegeven wijzigingen in de opvangperiode en door eiser doorgevoerde stopzettingen van de kinderopvangtoeslag per 30 juli 2017 en per 1 augustus 2019. Ten aanzien van het jaar 2018 hebben volgens de Dienst Toeslagen geen correcties plaatsgevonden.
6. Eiser betoogt dat de Dienst Toeslagen onzorgvuldig heeft gehandeld door ten onrechte niet op alle herstelmaatregelen van artikel 2.7 van de Wht in te gaan en door enkel te verwijzen naar de beschikking van 17 mei 2023, waarin de aanvraag van eiser om compensatie is afgewezen. Verder beschikt eiser niet over de benodigde gegevens om het bestreden besluit te kunnen controleren. Eiser beschikt niet over het ouderdossier. Daarnaast zouden het systeem van de Belastingtelefoon en de netwerkschijven van de Dienst Toeslagen mogelijk relevante informatie bevatten.
6.1.
Aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel zoals bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000,-. [1] Voor zover het bezwaar daartoe aanleiding geeft, moet de Dienst Toeslagen ten aanzien van iedere herstelmaatregel motiveren of de aanvrager daarvoor in aanmerking komt. [2] De toekenning van het forfaitaire bedrag vindt plaats na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd. [3]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Het bezwaarschrift van eiser bevat slechts enkele algemeen geformuleerde gronden. De Dienst Toeslagen was daarom niet verplicht in het bestreden besluit ten aanzien van iedere herstelmaatregel uitdrukkelijk te motiveren waarom eiser daarvoor niet in aanmerking komt. De Dienst Toeslagen heeft verder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. [4] Daaruit blijkt dat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag het gevolg zijn geweest van wijzigingen die eiser zelf heeft doorgegeven. De algemene stellingen van eiser over mogelijke bestanden op netwerkschijven en in het systeem van de Belastingtelefoon maken het voorgaande niet anders. Het volledige ouderdossier is niet nodig voor de beoordeling van deze zaak.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit 2 in stand blijft.
8. Omdat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen tijdens de beroepsprocedure, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, ongegrond;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.
2.Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.
4.Artikel 8:42 van de Awb.