ECLI:NL:RBROT:2025:6213

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
FT RK 25/575 en FT RK 25/576
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoeker, die een PW-uitkering ontvangt, een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 9 april 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonbron, het vonnis van 28 maart 2025 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 is verweerster, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huurtermijnen van maart en mei 2025 tijdig heeft voldaan en dat er een PW-uitkering is toegekend met terugwerkende kracht vanaf 6 januari 2025. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie voor verzoeker, waardoor het moratorium werd toegewezen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar werd hem de mogelijkheid geboden om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 21 mei 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 april 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 11 april 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 8 mei 2025.
Ter zitting van 8 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening).
Schuldhulpverlening heeft op 13 mei 2025 per e-mailbericht aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd. Schuldhulpverlening heeft de aanvullende stukken niet aan verweerster gezonden. De rechtbank heeft deze stukken ambtshalve aan verweerster doorgestuurd en verweerster in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt inkomen uit een PW-uitkering. De PW-uitkering van verzoeker is met terugwerkende kracht toegekend vanaf 6 januari 2025. De kale huur van verzoeker bedraagt € 609,15 per maand. De huurtermijnen van maart en mei 2025 zijn tijdig voldaan. Van de betaling van de huur van april 2025 is geen betalingsbewijs overgelegd. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de huurtermijn van april 2025 ook is betaald. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 8 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 22 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 28 maart 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft een PW-uitkering toegekend gekregen, met terugwerkende kracht vanaf 6 januari 2025. De huurtermijnen van maart en mei 2025 zijn tijdig voldaan. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor het voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. De rechtbank merkt op dat verzoeker beschermingsbewind kan overwegen, indien blijkt dat budgetbeheer onvoldoende waarborgen biedt. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 28 maart 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 11 april 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.