ECLI:NL:RBROT:2025:6216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
FT RK 25/596 en FT RK 25/596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van de huurder in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, een huurder, had op 11 april 2025 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening, omdat hij geconfronteerd werd met een dreigende ontruiming van zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurtermijnen van april en mei 2025 zijn betaald, hoewel de betaling van april te laat was. Verzoeker heeft een netto inkomen van circa € 2.500,- per maand en de kale huur bedraagt € 729,22 per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, waardoor het moratorium is toegewezen voor een periode van zes maanden. Dit biedt verzoeker de gelegenheid om zijn financiële situatie te stabiliseren en de lopende huurtermijnen tijdig te voldoen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van het moratorium, mits de huurtermijnen tijdig worden betaald. Daarnaast is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 21 mei 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 11 april 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 11 april 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 mei 2025.
Ter zitting van 14 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomen uit arbeid van circa € 2.500,- netto per maand. De kale huur van verzoeker bedraagt € 729,22 per maand. De huurtermijn van april 2025 is – weliswaar te laat – op 10 april 2025 betaald. De huurtermijn van mei 2025 is tijdig op 28 april 2025 betaald. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Nu de start van het budgetbeheer nog een aantal weken zal duren dient verzoeker zelf zorg te dragen dat de huurtermijn van juni 2025 tijdig zal worden betaald. Verzoeker is zich hiervan bewust.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting bevestigd dat de huurtermijnen van april en mei 2025 zijn betaald. Verweerster heeft geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek, indien voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Verweerster vindt budgetbeheer hiervoor een goede waarborg.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 3 maart 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 5 februari 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van april 2025 en mei 2025 zijn betaald. Verzoeker heeft toegezegd de huurtermijn van juni 2025 tijdig - voor de eerste van de maand - te voldoen. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 5 februari 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 11 april 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.