4.3.2.Beoordeling
Bevindingen ter plaatse
Op zondag 2 juni 2024 omstreeks 03:25 uur werd er een melding gedaan dat bij tankstation Tango aan de Nieuwe Damlaan in Schiedam een man in een plas bloed lag. De politie kwam ter plaatse en trof een zeer zwaar gewonde man aan. Agenten hoorden dat de man een snurkende ademhaling had en dat zijn mond en neus vol bloed zaten. Zij begonnen hem te reanimeren. De reanimatie werd overgenomen door de brandweer en ambulance. Ongeveer 20 minuten later werd de reanimatie gestaakt. De man – naar later bleek [slachtoffer 1] -
overleed ter plaatse.
Het slachtoffer bleek op een andere plek te zijn aangereden door een auto. Getuigen hebben de aanrijding zien gebeuren op het kruispunt van de Nieuwe Damlaan met de Schiedamseweg.
Op camerabeelden van het tankstation is te zien dat er een grijze personenauto aan kwam rijden, waarvan de voorruit volledig verbrijzeld was. Ook ontbrak de kentekenplaat aan de voorzijde. De auto verdween weer uit beeld. Op beelden is te zien dat er iets geels naast de benzinepomp rolde. Even later was te zien dat getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) het beeld in liep. Ter plaatse werd een verbogen kentekenplaat aangetroffen met kenteken [kentekennummer] Dit kenteken hoort bij een grijze Seat Leon die op 31 mei 2024 in Schiedam was gestolen. Om 04:14 uur, ongeveer 3 kwartier na de aanrijding, werd er een grijze Seat Leon aangetroffen op de Hargsingel in Schiedam.
Bestuurder van de grijze Seat Leon met kenteken [kentekennummer]
De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder was van de grijze Seat Leon met kenteken [kentekennummer] en dat hij wist dat deze auto gestolen was. Op 3 juni 2024 om 16:45 uur, dus ruim 1,5 dag na het ongeval, heeft de verdachte zich gemeld bij het politiebureau met de mededeling dat hij de dag ervoor een man had doodgereden. De verdachte heeft verklaard dat een kennis van hem een gestolen auto had. Ongeveer 10 minuten voor het ongeval stapte de verdachte als bestuurder in de auto. Er zat iemand als bijrijder naast hem en op de achterbank zat een vriend die hij kort voor het ongeval heeft afgezet.
Op basis van de verklaringen van de verdachte en het onderzoek kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de auto bestuurd heeft vlak voor, tijdens en na de aanrijding. De verdachte heeft verklaard – en ook uit het onderzoek blijkt – dat hij geen rijbewijs heeft.
Rijgedrag
De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 80 à 90 kilometer per uur reed op een weg waar maximaal 50 kilometer per uur is toegestaan. Bij het politiebureau reed hij bij de rotonde naar beneden. Toen hij uit de bocht kwam, zag hij twee mannen die twijfelden om over te steken. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij alleen de fiets van het slachtoffer had geraakt en niet wist dat hij het slachtoffer had geraakt.
De verdachte heeft verklaard dat de auto hierna “raar” ging doen, “alsof er iets onder de auto zat.” Hij kon geen gas geven en schakelde naar de eerste versnelling. Zijn bijrijder zei tegen hem dat hij moest doorrijden. Dat deed hij. Volgens zijn verklaring was hij in paniek. Toen hij ongeveer 350 meter verderop stilstond bij het Tango tankstation, zag hij dat het lichaam van een man op de grond lag. De verdachte heeft verklaard dat hij zich toen pas realiseerde dat hij het slachtoffer onder de auto had meegesleept. Hij ging er daarna vandoor zonder naar het slachtoffer om te zien. Ook dat deed hij naar zijn zeggen uit paniek.
[naam getuige] was die avond samen met het later aangereden slachtoffer. Hij kende hem als [voornaam slachtoffer] . Zij liepen samen over een oversteekplaats. Zijn vriend liep ongeveer 5 meter achter hem met de fiets aan de hand. Terwijl ze liepen, hoorden ze een voertuig met hoge snelheid aankomen. Dat hoorde hij aan het geluid van de motor. Op dat moment ging het heel snel. De auto kwam vanaf de rotonde en raakte [voornaam slachtoffer] . Het voertuig miste [naam getuige] op 1 meter. [voornaam slachtoffer] vloog naar voren, belandde op de voorruit en belandde vervolgens ongeveer 10 meter verderop, voor de auto. De auto ging op dat moment langzamer rijden. [naam getuige] weet niet of dat door het remmen of door de knal kwam. Verder zag hij geen reactie van de bestuurder. De auto reed door en [voornaam slachtoffer] kwam onder de auto terecht. [naam getuige] schreeuwde om de bestuurder daarop attent te maken. De bestuurder reageerde echter niet. Hij gaf gas en reed door met [voornaam slachtoffer] onder de auto. [naam getuige] liep schreeuwend achter de auto aan, maar verloor hem uit het zicht. Even later hoorde hij drie vrouwen gillen en schreeuwen en vermoedde hij dat [voornaam slachtoffer] daar lag.
Uit onderzoek blijkt dat de verdachte vlak voor het ongeval heeft gereden met een snelheid tussen de 78 en 85 kilometer per uur. Op het moment van het ongeval waren de stoplichten uitgeschakeld en knipperden ze oranje. Toen de verdachte de twee mannen zag die wilden oversteken, reed hij zo hard dat hij hen, naar eigen zeggen, niet meer kon ontwijken. [naam getuige] ontkwam ternauwernood door zijn pas naar voren te versnellen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] en de fiets die hij vasthad, werden geraakt door de voorzijde van de Seat. Op camerabeelden is te zien dat de remlichten van de Seat op dat moment brandden. Ook de getuige [naam getuige] verklaart dat de auto tijdens de aanrijding enige snelheid leek te minderen. Hieruit valt af te leiden dat de verdachte op het moment van de aanrijding dus mogelijk (enigszins) heeft geremd. Het slachtoffer kwam op de voorruit en het dak van de Seat terecht, werd weggestoten en viel op de rijbaan. Volgens getuigen viel zijn lichaam zo'n 5 tot 10 meter voor de auto op de grond. Vervolgens reed de Seat over het lichaam van het slachtoffer heen. Bij die overrijding werd het lichaam van het slachtoffer krachtig tegen het wegdek gedrukt en vervolgens 330 meter onder de auto meegesleurd tot het tankstation waar zijn lichaam los kwam. De verdachte reed vervolgens wederom door.
Letsel slachtoffer
Er is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. De forensisch patholoog constateerde het volgende letselbeeld:
Er was uitgebreid letsel, opgelopen als gevolg van (hevige) krachtinwerking van hoofdzakelijk stomp botsende, samendrukkende en/of schavende aard. Deze letsels waren het meest uitgesproken aan het hoofd en de romp. De armen en benen toonden verspreid schaafletsel, maar waren relatief gespaard gebleven.
Deze bevindingen passen bij een aanrijding met navolgende overrijding met primaire krachtinwerking aan het hoofd en de romp (al dan niet met navolgende beknelling tussen de auto en de grond) en versleping van het lichaam in de lengterichting met de voorzijde van het lichaam naar de grond gericht.
De conclusie van de forensisch patholoog is dat het overlijden kan worden verklaard door de
gevolgen van een hevige stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking aan het hoofd (met hersenfunctiestoornissen) en/of de romp (met long- en ademhalingsfunctiestoornissen).
Het gehele letselbeeld past goed bij een overlijden als gevolg van een aanrijding met navolgende overrijding en beknelling van het lichaam tussen een auto en de grond. Op basis van de forensisch pathologische bevindingen kan er geen zekere uitspraak over gedaan worden of de betrokkene is overleden als gevolg van alleen de aanrijding, dan wel als gevolg van de aanrijding met navolgende overrijding met versleping. Op basis van de bevindingen van de forensisch patholoog kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen de aanrijding, overrijding en het meeslepen van het lichaam en de dood van de heer [slachtoffer 1] .
Oordeel feit 1 (primair)
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte de intentie (‘vol’ opzet) had om het slachtoffer van het leven te beroven. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of er sprake was van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van het slachtoffer zou intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Ook zal het moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te
achten. Deze kans moet de verdachte vervolgens bewust hebben aanvaard (op de koop hebben toegenomen).
Aanmerkelijke kans
De verdachte heeft in de nacht van 2 juni 2024 zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, veel te hard gereden in de bebouwde kom. Hij reed tussen 78 en 85 kilometer per uur, terwijl een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan. De verdachte heeft verklaard dat hij uit een bocht kwam en dat er een soort muurtje zat tussen hem en de andere rijbaan. Hij verklaart dat hij daar niet goed overheen kon kijken. Desondanks is hij met een zeer hoge snelheid door deze bocht gereden. Het op een zo onoverzichtelijke plek zo hard rijden binnen de bebouwde kom levert een zeer groot risico op voor het leven van zwakkere verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers. Voor ander verkeer – en zeker voor langzamere verkeersdeelsnemers als fietsers en voetgangers – is het niet goed mogelijk om te anticiperen op een auto die rond de 80 kilometer per uur rijdt. Het rijden met deze snelheid in deze situatie is naar algemene ervaringsregels extreem gevaarzettend.
Bij een aanrijding door een auto met een dergelijke snelheid is de kans op een fatale afloop voor zwakkere verkeersdeelnemers aanmerkelijk. De verdachte heeft deze kans nog aanzienlijk vergroot door na de aanrijding over het lichaam van het slachtoffer heen te rijden en hem vervolgens 330 meter onder de auto mee te slepen. Nadat het lichaam van de auto losraakte, is de verdachte doorgereden zonder zich te bekommeren om het slachtoffer.
De forensisch patholoog kan niet vaststellen of het slachtoffer door de aanrijding of door de
overrijding en het meeslepen is overleden. Dit heeft te maken met de aard en omvang van het letsel en met het korte tijdsbestek tussen de aanrijding en de overrijding. Het komt erop neer dat het slachtoffer zoveel letsel had dat het ene mogelijk fatale letsel het andere mogelijk fatale letsel maskeerde. Wel verklaart de forensisch patholoog dat aanhoudende beknelling van het lichaam ten tijde van de versleping aan (de snelheid van) het overlijden kan hebben bijgedragen.
In ieder geval kan worden gesteld dat de handelswijze van de verdachte er voor heeft gezorgd dat elke kans die het slachtoffer mogelijk nog had op overleving na de aanrijding, teniet is gedaan door de overrijding en het meesleuren van zijn lichaam onder de auto.
De kans dat iemand zou komen te overlijden door het gedrag van de verdachte is, ook naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk. Deze kans heeft zich helaas ook verwezenlijkt.
Bewuste aanvaarding
De verdachte heeft verklaard dat hij niet door had dat hij het slachtoffer daadwerkelijk geraakt had, dat hij niet door had dat hij vervolgens het slachtoffer overreed en dat hij niet door had dat het lichaam onder de auto vastzat.
De rechtbank acht dit om meerdere redenen niet geloofwaardig. Gezien de camerabeelden en het forensisch onderzoek is het niet aannemelijk dat de verdachte niet gemerkt heeft dat hij ergens over heen reed. Uit de camerabeelden blijkt immers dat de auto tijdens de overrijding verticale bewegingen maakte. De verdachte moet gemerkt hebben dat de auto omhoog ging en dat hij dus in ieder geval ergens over heen reed. Hij heeft verklaard dat er daarna iets mis was met zijn auto en dat hij naar de eerste versnelling moest schakelen voordat hij verder kon rijden. Ook daaruit had de verdachte op moeten maken dat er waarschijnlijk iets of iemand onder de auto werd meegesleept.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij dacht dat hij alleen de fiets van het slachtoffer had geraakt en dat het leek of er iets onder de auto zat. Dat is al onaannemelijk omdat – cru gezegd – het onder de auto meeslepen van een fiets anders zou hebben geklonken. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer zag toen hij uit de bocht kwam, maar dat hij te laat was en dat het slachtoffer hoe dan ook dood zou gaan. Hij heeft verder verklaard dat hij vlak voor het ongeval wist dat hij iemand dodelijk zou raken. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij merkte dat er iets onder de auto zat en dat hij hoopte dat het niet die man was. De verdachte hield dus rekening met de mogelijkheid dat het slachtoffer onder de auto lag. Hij had zich er op dat moment van moeten vergewissen wat of wie er onder de auto lag, de fiets of het slachtoffer. Dat heeft hij niet gedaan: na de aanrijding heeft hij (nagenoeg) vanuit stilstand gas gegeven en is hij doorgereden, waardoor het slachtoffer 330 meter onder de auto is meegesleurd. Mogelijk had het slachtoffer het overleefd als de verdachte na de aanrijding niet was doorgereden met het slachtoffer onder zijn auto.
Door na de aanrijding niet te stoppen, maar door te rijden terwijl hij op zijn minst had moeten vermoeden dat het slachtoffer onder de auto lag, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De verdachte heeft dus het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Daarmee acht de rechtbank de onder feit 1 primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Onder feit 2 subsidiair wordt de verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag in de zin van art. 5a van de Wegenverkeerswet verweten. Voor een bewezenverklaring van dit feit moet worden beoordeeld of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) dat daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
(a) schending verkeersregels
De verdachte heeft binnen de bebouwde kom, waar men maximaal 50 kilometer per uur mag rijden, tussen de 78 en 85 kilometer per uur gereden. Het overschrijden van de maximum snelheid wordt in artikel 5a van de Wegenverkeerswet vermeld als gevaarlijke verkeersgedraging. Hij heeft dit gedaan op een plek die voor hem onoverzichtelijk was, wat het extra gevaarlijk maakt dat hij op dat moment zo hard is gaan rijden. Bovendien had de verdachte geen rijbewijs. Dit valt aan te merken als het overtreden van een andere verkeersregel, bedoeld in art. 5a, lid 1, sub m van de Wegenverkeerswet.
(b) in ernstige mate
De verdachte heeft de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Hij heeft op een onoverzichtelijke plek 28 tot 35 kilometer per uur harder gereden dan was toegestaan. Dat is binnen de bebouwde kom levensgevaarlijk. Andere verkeersdeelnemers, en vooral fietsers en voetgangers, kunnen daarop niet goed anticiperen.
(c) opzettelijk
De verdachte heeft de verkeersregels bovendien opzettelijk geschonden en zijn opzet was ook gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft bij de politie verklaard:
“Veel snelheid is net vuur. Ik probeerde zo snel mogelijk te rijden om mijn vriend thuis af te zetten, omdat ik in een gestolen auto zat.”
(d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In het algemeen is het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat als men binnen de bebouwde kom 28 tot 35 kilometer per uur te hard rijdt. Op snelheden van tussen de 78 en 85 kilometer per uur is door ander verkeer in de bebouwde kom niet goed te anticiperen. Dat is ook gebleken uit de dodelijke aanrijding die is ontstaan met het slachtoffer [slachtoffer 1] ; [naam getuige] kon ternauwernood ontkomen door weg te springen. Daarmee staat vast dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van anderen te duchten viel.
Uit het voorgaande onder (a) t/m (d) volgt dat verdachte zich met zijn verkeersgedrag ook schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet.