ECLI:NL:RBROT:2025:6269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
10.184386.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding met voorwaardelijk opzet en gevaarlijk rijgedrag

Op 2 juni 2024 vond er een dodelijke aanrijding plaats in Schiedam, waarbij de verdachte, een 20-jarige man zonder rijbewijs, met een snelheid van 78 tot 85 kilometer per uur reed op een weg waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. De verdachte raakte het slachtoffer, [slachtoffer 1], die op een fietsoversteekplaats aan het oversteken was, en reed vervolgens door, waarbij hij het slachtoffer 330 meter onder de auto meesleepte. De verdachte meldde zich pas 1,5 dag later bij de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn rijgedrag tot de dood van een ander zou leiden. De rechtbank achtte de doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 4 jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband was met de bewezen feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10.184386.24
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 10 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 3 en 4
De onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 primair en 2 subsidiair
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 primair:
Niet is gebleken dat de verdachte het oogmerk had om iemand om het leven te brengen. Beoordeeld moet worden of hij voorwaardelijk opzet had, dus of hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat iemand zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen. Gelet op de snelheid van het voertuig van de verdachte is de kans op een ongeval wellicht aanmerkelijk geweest, maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich dit heeft gerealiseerd. Als hij zich al gerealiseerd heeft dat die aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeluk bestond, dan is hij er te lichtvaardig van uit gegaan dat dit gevolg niet zou intreden. Er moet van worden uitgegaan dat hij is doorgereden na de botsing in de overtuiging dat hij alleen de fiets had geraakt. Deze gedraging is geen handeling die zodanig op de dood van de voetganger is gericht, dat de verdachte op dat moment die kans moet hebben aanvaard. De verklaringen van de verdachte hierover – dat hij er niet bij heeft stilgestaan en er van uit is gegaan dat zijn rijgedrag niet tot een ongeval zou leiden – zijn geloofwaardig. De verdachte dacht dat het wel goed zou komen. Uit de gedragingen van de verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de kans op de dood van een slachtoffer wel moet hebben aanvaard.
Vanwege het ontbreken van opzet dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit:
De verdachte heeft zich niet opzettelijk zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft slechts één verkeersregel overtreden, te weten het te hard rijden. Het rijden zonder rijbewijs is een overtreding, geen misdrijf. Dat betekent dat de wetgever deze gedraging op zichzelf niet als een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid heeft gezien. Die gedraging als zodanig levert daarom geen gevaarzetting op. Als de verdachte niet te hard zou hebben gereden, was er geen gevaar op de weg geweest. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, moet hij van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
4.3.2.
Beoordeling
Bevindingen ter plaatse
Op zondag 2 juni 2024 omstreeks 03:25 uur werd er een melding gedaan dat bij tankstation Tango aan de Nieuwe Damlaan in Schiedam een man in een plas bloed lag. De politie kwam ter plaatse en trof een zeer zwaar gewonde man aan. Agenten hoorden dat de man een snurkende ademhaling had en dat zijn mond en neus vol bloed zaten. Zij begonnen hem te reanimeren. De reanimatie werd overgenomen door de brandweer en ambulance. Ongeveer 20 minuten later werd de reanimatie gestaakt. De man – naar later bleek [slachtoffer 1] -
overleed ter plaatse.
Het slachtoffer bleek op een andere plek te zijn aangereden door een auto. Getuigen hebben de aanrijding zien gebeuren op het kruispunt van de Nieuwe Damlaan met de Schiedamseweg.
Op camerabeelden van het tankstation is te zien dat er een grijze personenauto aan kwam rijden, waarvan de voorruit volledig verbrijzeld was. Ook ontbrak de kentekenplaat aan de voorzijde. De auto verdween weer uit beeld. Op beelden is te zien dat er iets geels naast de benzinepomp rolde. Even later was te zien dat getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) het beeld in liep. Ter plaatse werd een verbogen kentekenplaat aangetroffen met kenteken [kentekennummer] Dit kenteken hoort bij een grijze Seat Leon die op 31 mei 2024 in Schiedam was gestolen. Om 04:14 uur, ongeveer 3 kwartier na de aanrijding, werd er een grijze Seat Leon aangetroffen op de Hargsingel in Schiedam.
Bestuurder van de grijze Seat Leon met kenteken [kentekennummer]
De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder was van de grijze Seat Leon met kenteken [kentekennummer] en dat hij wist dat deze auto gestolen was. Op 3 juni 2024 om 16:45 uur, dus ruim 1,5 dag na het ongeval, heeft de verdachte zich gemeld bij het politiebureau met de mededeling dat hij de dag ervoor een man had doodgereden. De verdachte heeft verklaard dat een kennis van hem een gestolen auto had. Ongeveer 10 minuten voor het ongeval stapte de verdachte als bestuurder in de auto. Er zat iemand als bijrijder naast hem en op de achterbank zat een vriend die hij kort voor het ongeval heeft afgezet.
Op basis van de verklaringen van de verdachte en het onderzoek kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de auto bestuurd heeft vlak voor, tijdens en na de aanrijding. De verdachte heeft verklaard – en ook uit het onderzoek blijkt – dat hij geen rijbewijs heeft.
Rijgedrag
De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 80 à 90 kilometer per uur reed op een weg waar maximaal 50 kilometer per uur is toegestaan. Bij het politiebureau reed hij bij de rotonde naar beneden. Toen hij uit de bocht kwam, zag hij twee mannen die twijfelden om over te steken. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij alleen de fiets van het slachtoffer had geraakt en niet wist dat hij het slachtoffer had geraakt.
De verdachte heeft verklaard dat de auto hierna “raar” ging doen, “alsof er iets onder de auto zat.” Hij kon geen gas geven en schakelde naar de eerste versnelling. Zijn bijrijder zei tegen hem dat hij moest doorrijden. Dat deed hij. Volgens zijn verklaring was hij in paniek. Toen hij ongeveer 350 meter verderop stilstond bij het Tango tankstation, zag hij dat het lichaam van een man op de grond lag. De verdachte heeft verklaard dat hij zich toen pas realiseerde dat hij het slachtoffer onder de auto had meegesleept. Hij ging er daarna vandoor zonder naar het slachtoffer om te zien. Ook dat deed hij naar zijn zeggen uit paniek.
[naam getuige] was die avond samen met het later aangereden slachtoffer. Hij kende hem als [voornaam slachtoffer] . Zij liepen samen over een oversteekplaats. Zijn vriend liep ongeveer 5 meter achter hem met de fiets aan de hand. Terwijl ze liepen, hoorden ze een voertuig met hoge snelheid aankomen. Dat hoorde hij aan het geluid van de motor. Op dat moment ging het heel snel. De auto kwam vanaf de rotonde en raakte [voornaam slachtoffer] . Het voertuig miste [naam getuige] op 1 meter. [voornaam slachtoffer] vloog naar voren, belandde op de voorruit en belandde vervolgens ongeveer 10 meter verderop, voor de auto. De auto ging op dat moment langzamer rijden. [naam getuige] weet niet of dat door het remmen of door de knal kwam. Verder zag hij geen reactie van de bestuurder. De auto reed door en [voornaam slachtoffer] kwam onder de auto terecht. [naam getuige] schreeuwde om de bestuurder daarop attent te maken. De bestuurder reageerde echter niet. Hij gaf gas en reed door met [voornaam slachtoffer] onder de auto. [naam getuige] liep schreeuwend achter de auto aan, maar verloor hem uit het zicht. Even later hoorde hij drie vrouwen gillen en schreeuwen en vermoedde hij dat [voornaam slachtoffer] daar lag.
Uit onderzoek blijkt dat de verdachte vlak voor het ongeval heeft gereden met een snelheid tussen de 78 en 85 kilometer per uur. Op het moment van het ongeval waren de stoplichten uitgeschakeld en knipperden ze oranje. Toen de verdachte de twee mannen zag die wilden oversteken, reed hij zo hard dat hij hen, naar eigen zeggen, niet meer kon ontwijken. [naam getuige] ontkwam ternauwernood door zijn pas naar voren te versnellen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] en de fiets die hij vasthad, werden geraakt door de voorzijde van de Seat. Op camerabeelden is te zien dat de remlichten van de Seat op dat moment brandden. Ook de getuige [naam getuige] verklaart dat de auto tijdens de aanrijding enige snelheid leek te minderen. Hieruit valt af te leiden dat de verdachte op het moment van de aanrijding dus mogelijk (enigszins) heeft geremd. Het slachtoffer kwam op de voorruit en het dak van de Seat terecht, werd weggestoten en viel op de rijbaan. Volgens getuigen viel zijn lichaam zo'n 5 tot 10 meter voor de auto op de grond. Vervolgens reed de Seat over het lichaam van het slachtoffer heen. Bij die overrijding werd het lichaam van het slachtoffer krachtig tegen het wegdek gedrukt en vervolgens 330 meter onder de auto meegesleurd tot het tankstation waar zijn lichaam los kwam. De verdachte reed vervolgens wederom door.
Letsel slachtoffer
Er is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. De forensisch patholoog constateerde het volgende letselbeeld:
Er was uitgebreid letsel, opgelopen als gevolg van (hevige) krachtinwerking van hoofdzakelijk stomp botsende, samendrukkende en/of schavende aard. Deze letsels waren het meest uitgesproken aan het hoofd en de romp. De armen en benen toonden verspreid schaafletsel, maar waren relatief gespaard gebleven.
Deze bevindingen passen bij een aanrijding met navolgende overrijding met primaire krachtinwerking aan het hoofd en de romp (al dan niet met navolgende beknelling tussen de auto en de grond) en versleping van het lichaam in de lengterichting met de voorzijde van het lichaam naar de grond gericht.
De conclusie van de forensisch patholoog is dat het overlijden kan worden verklaard door de
gevolgen van een hevige stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking aan het hoofd (met hersenfunctiestoornissen) en/of de romp (met long- en ademhalingsfunctiestoornissen).
Het gehele letselbeeld past goed bij een overlijden als gevolg van een aanrijding met navolgende overrijding en beknelling van het lichaam tussen een auto en de grond. Op basis van de forensisch pathologische bevindingen kan er geen zekere uitspraak over gedaan worden of de betrokkene is overleden als gevolg van alleen de aanrijding, dan wel als gevolg van de aanrijding met navolgende overrijding met versleping. Op basis van de bevindingen van de forensisch patholoog kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen de aanrijding, overrijding en het meeslepen van het lichaam en de dood van de heer [slachtoffer 1] .
Oordeel feit 1 (primair)
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte de intentie (‘vol’ opzet) had om het slachtoffer van het leven te beroven. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of er sprake was van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van het slachtoffer zou intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Ook zal het moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te
achten. Deze kans moet de verdachte vervolgens bewust hebben aanvaard (op de koop hebben toegenomen).
Aanmerkelijke kans
De verdachte heeft in de nacht van 2 juni 2024 zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, veel te hard gereden in de bebouwde kom. Hij reed tussen 78 en 85 kilometer per uur, terwijl een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan. De verdachte heeft verklaard dat hij uit een bocht kwam en dat er een soort muurtje zat tussen hem en de andere rijbaan. Hij verklaart dat hij daar niet goed overheen kon kijken. Desondanks is hij met een zeer hoge snelheid door deze bocht gereden. Het op een zo onoverzichtelijke plek zo hard rijden binnen de bebouwde kom levert een zeer groot risico op voor het leven van zwakkere verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers. Voor ander verkeer – en zeker voor langzamere verkeersdeelsnemers als fietsers en voetgangers – is het niet goed mogelijk om te anticiperen op een auto die rond de 80 kilometer per uur rijdt. Het rijden met deze snelheid in deze situatie is naar algemene ervaringsregels extreem gevaarzettend.
Bij een aanrijding door een auto met een dergelijke snelheid is de kans op een fatale afloop voor zwakkere verkeersdeelnemers aanmerkelijk. De verdachte heeft deze kans nog aanzienlijk vergroot door na de aanrijding over het lichaam van het slachtoffer heen te rijden en hem vervolgens 330 meter onder de auto mee te slepen. Nadat het lichaam van de auto losraakte, is de verdachte doorgereden zonder zich te bekommeren om het slachtoffer.
De forensisch patholoog kan niet vaststellen of het slachtoffer door de aanrijding of door de
overrijding en het meeslepen is overleden. Dit heeft te maken met de aard en omvang van het letsel en met het korte tijdsbestek tussen de aanrijding en de overrijding. Het komt erop neer dat het slachtoffer zoveel letsel had dat het ene mogelijk fatale letsel het andere mogelijk fatale letsel maskeerde. Wel verklaart de forensisch patholoog dat aanhoudende beknelling van het lichaam ten tijde van de versleping aan (de snelheid van) het overlijden kan hebben bijgedragen.
In ieder geval kan worden gesteld dat de handelswijze van de verdachte er voor heeft gezorgd dat elke kans die het slachtoffer mogelijk nog had op overleving na de aanrijding, teniet is gedaan door de overrijding en het meesleuren van zijn lichaam onder de auto.
De kans dat iemand zou komen te overlijden door het gedrag van de verdachte is, ook naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk. Deze kans heeft zich helaas ook verwezenlijkt.
Bewuste aanvaarding
De verdachte heeft verklaard dat hij niet door had dat hij het slachtoffer daadwerkelijk geraakt had, dat hij niet door had dat hij vervolgens het slachtoffer overreed en dat hij niet door had dat het lichaam onder de auto vastzat.
De rechtbank acht dit om meerdere redenen niet geloofwaardig. Gezien de camerabeelden en het forensisch onderzoek is het niet aannemelijk dat de verdachte niet gemerkt heeft dat hij ergens over heen reed. Uit de camerabeelden blijkt immers dat de auto tijdens de overrijding verticale bewegingen maakte. De verdachte moet gemerkt hebben dat de auto omhoog ging en dat hij dus in ieder geval ergens over heen reed. Hij heeft verklaard dat er daarna iets mis was met zijn auto en dat hij naar de eerste versnelling moest schakelen voordat hij verder kon rijden. Ook daaruit had de verdachte op moeten maken dat er waarschijnlijk iets of iemand onder de auto werd meegesleept.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij dacht dat hij alleen de fiets van het slachtoffer had geraakt en dat het leek of er iets onder de auto zat. Dat is al onaannemelijk omdat – cru gezegd – het onder de auto meeslepen van een fiets anders zou hebben geklonken. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer zag toen hij uit de bocht kwam, maar dat hij te laat was en dat het slachtoffer hoe dan ook dood zou gaan. Hij heeft verder verklaard dat hij vlak voor het ongeval wist dat hij iemand dodelijk zou raken. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij merkte dat er iets onder de auto zat en dat hij hoopte dat het niet die man was. De verdachte hield dus rekening met de mogelijkheid dat het slachtoffer onder de auto lag. Hij had zich er op dat moment van moeten vergewissen wat of wie er onder de auto lag, de fiets of het slachtoffer. Dat heeft hij niet gedaan: na de aanrijding heeft hij (nagenoeg) vanuit stilstand gas gegeven en is hij doorgereden, waardoor het slachtoffer 330 meter onder de auto is meegesleurd. Mogelijk had het slachtoffer het overleefd als de verdachte na de aanrijding niet was doorgereden met het slachtoffer onder zijn auto.
Door na de aanrijding niet te stoppen, maar door te rijden terwijl hij op zijn minst had moeten vermoeden dat het slachtoffer onder de auto lag, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De verdachte heeft dus het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Daarmee acht de rechtbank de onder feit 1 primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Onder feit 2 subsidiair wordt de verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag in de zin van art. 5a van de Wegenverkeerswet verweten. Voor een bewezenverklaring van dit feit moet worden beoordeeld of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) dat daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
(a) schending verkeersregels
De verdachte heeft binnen de bebouwde kom, waar men maximaal 50 kilometer per uur mag rijden, tussen de 78 en 85 kilometer per uur gereden. Het overschrijden van de maximum snelheid wordt in artikel 5a van de Wegenverkeerswet vermeld als gevaarlijke verkeersgedraging. Hij heeft dit gedaan op een plek die voor hem onoverzichtelijk was, wat het extra gevaarlijk maakt dat hij op dat moment zo hard is gaan rijden. Bovendien had de verdachte geen rijbewijs. Dit valt aan te merken als het overtreden van een andere verkeersregel, bedoeld in art. 5a, lid 1, sub m van de Wegenverkeerswet.
(b) in ernstige mate
De verdachte heeft de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Hij heeft op een onoverzichtelijke plek 28 tot 35 kilometer per uur harder gereden dan was toegestaan. Dat is binnen de bebouwde kom levensgevaarlijk. Andere verkeersdeelnemers, en vooral fietsers en voetgangers, kunnen daarop niet goed anticiperen.
(c) opzettelijk
De verdachte heeft de verkeersregels bovendien opzettelijk geschonden en zijn opzet was ook gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft bij de politie verklaard:
“Veel snelheid is net vuur. Ik probeerde zo snel mogelijk te rijden om mijn vriend thuis af te zetten, omdat ik in een gestolen auto zat.”
(d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In het algemeen is het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat als men binnen de bebouwde kom 28 tot 35 kilometer per uur te hard rijdt. Op snelheden van tussen de 78 en 85 kilometer per uur is door ander verkeer in de bebouwde kom niet goed te anticiperen. Dat is ook gebleken uit de dodelijke aanrijding die is ontstaan met het slachtoffer [slachtoffer 1] ; [naam getuige] kon ternauwernood ontkomen door weg te springen. Daarmee staat vast dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van anderen te duchten viel.
Uit het voorgaande onder (a) t/m (d) volgt dat verdachte zich met zijn verkeersgedrag ook schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet.
4.3.3.
Conclusie
De onder feit 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
primair,
hij op 2 juni 2024 te Schiedam
[slachtoffer 1]
van het leven heeft beroofd, door
- als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto met kenteken
[kentekennummer] ) te rijden over de weg, de Nieuwe Damlaan, en
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig
behoorde en
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
veel hoger was dan ter plaatse was toegestaan en veel hoger dan ter plaatse
was verantwoord en
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en de overige
verkeersdeelnemers en
- terwijl hij een oversteekplaats naderde en zich op of nabij die oversteekplaats een
voetganger met fiets, zijnde voornoemde [slachtoffer 1] , bevond, die oversteekplaats is
opgereden en daarbij niet heeft opgemerkt dat die [slachtoffer 1] doende was die
oversteekplaats over te steken en die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en
vervolgenstegen die [slachtoffer 1] is aangebotst en heeft aangereden en
vervolgens na voornoemde botsing door te rijden en over die [slachtoffer 1] heen te
rijden en die [slachtoffer 1] over een langere afstand mee te sleuren,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] werd gedood;
2
subsidiair,
hij op 2 juni 2024 te Schiedam
als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ),
daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Damlaan, zich opzettelijk zodanig heeft
gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig
behoorde en
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
veel hoger was dan ter plaatse was toegestaan en veel hoger dan ter plaatse
was verantwoord en - niet of in onvoldoende mate te blijven letten op de weg en de overige
verkeersdeelnemers en
- terwijl hij een oversteekplaats naderde en zich op of nabij die oversteekplaats een
voetganger, zijnde [slachtoffer 2] , bevond, die oversteekplaats is opgereden en daarbij niet heeft opgemerkt dat die [slachtoffer 2] doende was die oversteekplaats
over te steken en die [slachtoffer 2] niet heeft laten voorgaan en op zeer korte
afstand en met hoge snelheid langs die [slachtoffer 2] te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
3
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Schiedam op de Nieuwe Damlaan,
op 2 juni 2024
de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (aan) een
ander (te weten [slachtoffer 1] ) is gedood of letsel was toegebracht;
4
hij op 2 juni 2024 te Schiedam,
tezamen en in vereniging met een ander,
een personenauto (merk/type Seat Leon met kenteken [kentekennummer] )
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist
dat dit voorwerp, onmiddellijk
afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
1. primair,

doodslag

en
2. subsidiair,
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
en verder:
3.
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
4.
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag in het verkeer, aan het verlaten van de plaats van dat ongeval en het aan gevaarzettend rijden waardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De verdachte heeft een gestolen auto bestuurd, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Hij heeft met een veel te hoge snelheid gereden en in een onoverzichtelijke verkeerssituatie onvoldoende opgelet op de weg en de overige verkeersdeelnemers. De verdachte heeft een voetganger, die op een fietsoversteekplaats aan het oversteken was, aangereden. Vervolgens is hij doorgereden en over het slachtoffer heen gereden en heeft hij hem over een afstand van 330 meter onder de auto meegesleurd, waardoor het slachtoffer is overleden.
Noch direct na de aanrijding, noch op het tankstation is de verdachte gestopt en uitgestapt om te kijken wat er aan de hand was en om zich te bekommeren om degene die hij had aangereden. Hij heeft alleen gedacht aan zichzelf en aan hoe hij ongezien kon ontkomen. Hij heeft het zwaar gewonde slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Vervolgens heeft hij de auto geparkeerd en heeft hij met een aantal vrienden, die hij vlakbij zijn woning trof, gedaan of er niets aan de hand was, zelfs toen hij de politie met een speurhond daar zag lopen. Pas toen anderen er bij hem op aandrongen dat hij zich moest aangeven, heeft hij zich bij de politie gemeld.
De rechtbank neemt de verdachte dit alles zeer kwalijk.
[naam getuige] , een vriend van het slachtoffer, is ternauwernood ontkomen aan een aanrijding. Voor hem moet het zeer traumatisch zijn geweest om zijn vriend overreden te zien worden en machteloos te moeten toezien hoe het slachtoffer onder de auto werd meegesleurd.
Door dit verkeersgedrag heeft verdachte laten zien dat de veiligheid van het verkeer en het leven van een ander hem niets konden schelen en dat alles, omdat hij in een gestolen auto reed en iemand snel naar huis wilde brengen. De verdachte heeft met zijn handelen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [persoon A] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 23 januari 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte lijdt aan een aandachtsdeficiëntiestoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast heeft de verdachte angst- en somberheidsklachten, die deels een reactie lijken op het ten laste gelegde en de onderhavige situatie. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er een aandachtsdeficiëntiestoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Volgens de psycholoog is er enig verband tussen de problematiek van de verdachte en het ten laste gelegde. De verdachte heeft vanuit zijn (aandachts-deficiëntie)problematiek moeite om situaties en mogelijke consequenties van zijn gedrag voldoende te overzien en in te schatten. Hij heeft vooral moeite direct en adequaat te reageren in lastige situaties. De copingstrategieën zijn vooral vermijden en zich terugtrekken. Er wordt geadviseerd om de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
in verminderde matetoe te rekenen, waarbij vooral de beperkte aandacht en verhoogde afleidbaarheid – en de daarmee samenhangende beperkte copingsvaardigheden – een rol spelen. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit had de verdachte – hoewel er ook op dat moment beperkte copingsvaardigheden en een verhoogde afleidbaarheid waren – meer ruimte om keuzes te maken. Daarom wordt geadviseerd om hem dit feit in
enigszins verminderde matetoe te rekenen.
Op basis van de gestructureerde risicotaxatie in combinatie met het klinisch oordeel wordt de kans op antisociaal of gewelddadig gedrag ingeschat als laag. De kans op specifieke recidive wordt eveneens als laag ingeschat, onder meer gezien het schrikeffect en de grote impact ervan, ook op de verdachte zelf.
Op basis van de wegingslijst ASR wordt vanuit gedragsdeskundig oogpunt geadviseerd het
meerderjarigenstrafrechttoe te passen.
Het advies is ambulante begeleiding en behandeling, gericht op de aandachts- en concentratieproblematiek, maar ook op de middelenproblematiek (cannabis).
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 februari 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering conformeert zich aan het advies van het NIFP om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en gedrag betreffende voorwaarden. Indien een voorwaardelijk deel niet tot de mogelijkheden behoort en de verdachte wordt veroordeeld tot een lange gevangenisstraf, zal de reclassering de begeleidingsmogelijkheden opnieuw bekijken in het kader van detentiefasering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht voor de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten en in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht voor het onder 4 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de rapporten van de psycholoog en de reclassering van oordeel dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast.
Gezien de ernst van de feiten is een flinke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten ziet de rechtbank geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De reclassering zal de begeleidingsmogelijkheden opnieuw kunnen bekijken in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling .
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de feiten, een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de in beslag genomen:
1 STK Personenauto [kentekennummer] (Omschrijving: [nummer proces-verbaal] , Grijs, merk: Seat Leon St) te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen;
1 STK Personenauto [kentekennummer] (Omschrijving: [nummer proces-verbaal] , Grijs, merk: Seat Leon St), zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, omdat op dit moment geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 139,80 aan materiële schade (kosten sportschool) en een vergoeding van € 1.050,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de gevorderde materiële en immateriële schade geen rechtstreeks verband houdt met het onder 4 bewezen verklaarde feit.
9.2.
Beoordeling
De benadeelde partij is het slachtoffer geworden van diefstal van haar auto; niet is gebleken dat de verdachte die diefstal heeft gepleegd. De psychische schade die zij aanvoert en de kosten voor de sportschool is geen rechtstreeks gevolg van de bewezen feiten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt. Omdat niet is gebleken van afzonderlijk daarvoor door de verdachte gemaakte kosten, zullen die tot op heden worden begroot op nihil.
9.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55, 57, 287 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Personenauto [kentekennummer]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en I. Bouter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiedam
[slachtoffer 1]
van het leven heeft beroofd, door
- als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto met kenteken
[kentekennummer] ) te rijden over de weg, de Nieuwe Damlaan, en/of
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig
behoorde en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
(veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en /of (veel) hoger dan ter plaatse
was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige
verkeersdeelnemers en/ of
- terwijl hij een oversteekplaats naderde en zich op of nabij die oversteekplaats een
voetganger met fiets, zijnde voornoemde [slachtoffer 1] , bevond, die oversteekplaats is
opgereden en/of (daarbij) niet heeft opgemerkt dat die [slachtoffer 1] doende was die
oversteekplaats over te steken en/of die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] is aangebotst en/of heeft aangereden en /of
(vervolgens) na voornoemde botsing door te rijden en/of over die [slachtoffer 1] heen te
rijden en/of die [slachtoffer 1] (over een langere afstand) mee te sleuren,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] werd gedood;
( art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiedam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (te weten een
personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, de Nieuwe
Damlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig
behoorde en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
(veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse
was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige
verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een oversteekplaats naderde en zich op of nabij die oversteekplaats een
voetganger met fiets, zijnde voornoemde [slachtoffer 1] , bevond, die oversteekplaats is
opgereden en/of (daarbij) niet heeft opgemerkt dat die [slachtoffer 1] doende was die
oversteekplaats over te steken en/of die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] is aangebotst en/of heeft aangereden en/of
(vervolgens) na voornoemde botsing door te rijden en/of over die [slachtoffer 1] heen te
rijden en/of die [slachtoffer 1] (over een langere afstand) mee te sleuren,
waardoor een ander (te weten voornoemde [slachtoffer 1] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto met kenteken
[kentekennummer] ) heeft gereden over de weg, de Nieuwe Damlaan, en/of
- terwijl hij, verdachte, heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig
behoorde en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft gereden met een snelheid
die (veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter
plaatse was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet op de weg en/of de overige
verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een oversteekplaats heeft genaderd en zich op of nabij die
oversteekplaats een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer 2] , bevond, die
oversteekplaats heeft opgereden en/of (daarbij) niet heeft opgemerkt dat die
[slachtoffer 2] doende was die oversteekplaats over te steken en/of die [slachtoffer 2]
niet heeft laten voorgaan en/of (op zeer korte afstand en met hoge snelheid) langs
die [slachtoffer 2] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiedam
als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ),
daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Damlaan, zich opzettelijk zodanig heeft
gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig
behoorde en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
(veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse
was verantwoord en /of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige
verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een oversteekplaats naderde en zich op of nabij die oversteekplaats een
voetganger, zijnde [slachtoffer 2] , bevond, die oversteekplaats is opgereden en/of
(daarbij) niet heeft opgemerkt dat die [slachtoffer 2] doende was die oversteekplaats
over te steken en/of die [slachtoffer 2] niet heeft laten voorgaan en/of (op zeer korte
afstand en met hoge snelheid) langs die [slachtoffer 2] te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
3
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Schiedam op/aan de Nieuwe Damlaan,
op of omstreeks 2 juni 2024
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (aan) een
ander (te weten [slachtoffer 1] ) is gedood en/of letsel was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
4
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een personenauto (merk/type Seat Leon met kenteken [kentekennummer] )
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp,
onmiddellijk en/of middellijk,
afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)