ECLI:NL:RBROT:2025:6332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
23/7482
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van prestatiebeurs door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om verlenging van haar prestatiebeurs voor de duur van een jaar. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 30 maart 2023, en het bezwaar van eiseres is bij het bestreden besluit van 8 september 2023 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank op 4 maart 2025 de zaak heeft behandeld. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven aanvullende informatie te verstrekken over haar studievertraging, die zij toeschrijft aan een medische omstandigheid na een auto-ongeluk in 2016.

Eiseres heeft in het verleden verschillende prestatiebeurzen ontvangen, maar de minister heeft geconcludeerd dat de medische omstandigheden niet hebben geleid tot studievertraging binnen de relevante periode van de prestatiebeurs. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar studievertraging het gevolg was van een medische aandoening tijdens de periode waarin zij de prestatiebeurs ontving. De rechtbank oordeelt dat de minister het verzoek om verlenging van de prestatiebeurs op goede gronden heeft afgewezen, en dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek voor het verlengen van haar prestatiebeurs voor de duur van een jaar.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 30 maart 2023 (primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister (via Teams).
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen een verklaring van de onderwijsstelling te overleggen waaruit blijkt dat zij studievertraging heeft opgelopen als gevolg van een medische omstandigheid in de periode voorafgaande aan het ongeluk van 2016. Bij brief van 1 april 2025 heeft eiseres nadere stukken ingediend waarop de minister bij brief van 4 april 2025 heeft gereageerd. Nu partijen toestemming hebben verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is op 1 augustus 2010 gestart met een mbo-opleiding niveau 3. Zij ontving van augustus 2010 tot en met maart 2014, van september tot en met november 2014 en februari 2015 een prestatiebeurs. Na een auto ongeluk in 2016 heeft eiseres studievertraging opgelopen.
2.1.
Op 26 februari 2018 vraagt eiseres om verlenging prestatiebeurs en verlenging diplomatermijn. De aanvraag wordt op 21 maart 2018 afgewezen. Op 22 december 2020 dient eiseres opnieuw een aanvraag in. De aanvraag is op 23 april 2021 buiten behandeling gelaten omdat de benodigde verklaringen ontbraken. Op 31 januari 2023 heeft eiseres een verklaring van de onderwijsinstelling ingezonden, waarna de aanvraag van 22 december 2020 alsnog in behandeling is genomen. Met het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres op 14 augustus 2023 een verklaring van haar huisarts overgelegd.
2.2.
Met het bestreden besluit van 8 september 2023 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard wat betreft de diplomatermijn. De diplomatermijn is met 60 maanden verlengd en de einddatum is vastgesteld op 31 juli 2025. Het bezwaar wat betreft de prestatiebeurs heeft de minister ongegrond verklaard. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de medische omstandigheid niet tijdens de prestatiebeurs heeft plaatsgevonden. Eiseres ontving immers een prestatiebeurs over augustus 2010 tot en met maart 2014, september tot en met november 2014 en februari 2015. De medische omstandigheid heeft plaatsgevonden vanaf januari 2016 en dus niet tijdens de periode dat de prestatiebeurs is ontvangen. Hierdoor is de medische omstandigheid niet de aanleiding voor het niet kunnen behalen van een afsluitend diploma op niveau 3 of 4 binnen de prestatiebeursperiode. Voor de toepassing van de hardheidsclausule is geen reden.

Het standpunt van eiseres

3. Volgens eiseres is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Eiseres stelt dat hoewel het ongeluk in 2016 heeft plaatsgevonden, dit niet betekent dat daarvoor geen omstandigheden speelden. Gelet op de sociaal-medische
omstandigheden is het volgens eiseres op zijn minst aannemelijk dat die ook vóór het ongeluk speelden. Het is aan de minister daarover nadere informatie te vergaren. Eiseres heeft immers het verzoek ingediend ondersteund door de onderwijsinstelling en voorzien van een ondertekend formulier “Medische informatie”. Volgens eiseres mag de minister niet zo uitgebreid toetsen als is gedaan. De onderwijsinstelling is immers veel beter op de hoogte van hetgeen zich heeft voorgedaan, dan haar huisarts. De huidige huisarts van eiseres is niet haar oorspronkelijke huisarts die haar ondersteunde in de periode van augustus 2010 tot februari 2015. Tot slot betoogt eiseres dat de minister de verklaring opgenomen op formulier “Medische informatie” te rigide opvat. Indien er bij de minister gerechtvaardigde twijfels zouden bestaan is het aan hem nadere informatie op te vragen bij de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet aangeven of er aanleiding is de verlangde voorziening op grond van medische omstandigheden/andere omstandigheden toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht het verzoek van eiseres om verlenging van de prestatiebeurs heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Aan eiseres is over augustus 2010 tot en met maart 2014, van september tot en met november 2014 en februari 2015 een prestatiebeurs toegekend. De prestatiebeursfase liep tot 1 maart 2015. Voor de verlenging van de prestatiebeurs is het gelet op artikel 4.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) van belang dat als gevolg van een lichamelijke, zintuigelijke of andere functiestoornis eiseres niet in staat was om haar opleiding binnen de termijn van de prestatie beurs met een examen met goed gevolg af te sluiten. Dat moet blijken uit gedagtekende verklaringen van een arts en van de onderwijsinstelling waar eiseres was ingeschreven, Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4.12 van de Wsf 2000. Eiseres heeft informatie over haar medische situatie overgelegd, maar die zag op de situatie na januari 2016, de periode na prestatiebeurs. Op basis van de beschikbare informatie heeft de minister geconcludeerd dat er geen reden was voor de verlening van de prestatiebeurs van eiseres. De rechtbank is niet van oordeel dat het onderzoek van de minister onzorgvuldig is geweest.
8. Eiseres heeft na de zitting nog nadere informatie van de onderwijsinstelling het Albeda overgelegd. Uit deze nadere verklaring en informatie van het Albeda, die onder meer bestaat uit gespreksverslagen van 2015 en 2017, blijkt dat de onderwijsinstelling bekend was met de angsten, somberheid en isolatie van eiseres. De minister heeft in een reactie op de informatie van het Albeda geconcludeerd dat uit de informatie niet is af te leiden dat deze klachten geleid hebben tot studievertraging binnen de relevante periode. In het gespreksverslag van 24 maart 2015 (dus kort na het eindigen van de prestatiebeursfase) wordt geen melding gemaakt van studievertraging. In het gespreksverslag van 13 juni 2017 wordt slechts vermeld dat eiseres kans heeft op studievertraging. De rechtbank is met de minister van oordeel dat ook uit deze informatie van de onderwijsinstelling niet is gebleken dat de vertraging is ontstaan door een medische omstandigheid in de periode dat de prestatiebeurs werd ontvangen. Voor de minister bestond dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
9. Nu met de door eiseres alsnog indiende informatie de door artikel 4.12 van de Wsf 2000 vereiste verklaring van de onderwijsinstelling waaruit blijkt van (een oorzakelijk verband tussen de klachten en) studievertraging in de relevante periode nog altijd ontbreekt, is reeds daarom niet aan de toepassingsvoorwaarden voor verlenging van de prestatiebeurs voldaan.
10. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat ook een beroep op artikel 11.5 van de Wsf 2000 niet kan slagen. Deze hardheidsclausule moet worden toegepast als de toepassing van het bepaalde in 4.12 van de Wsf 2000 in de situatie van eiseres leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het resultaat kan onredelijk zijn als het in strijd is met de bedoeling van de wetgever of als het niet is voorzien door de wetgever. Hiervan is in dit geval geen sprake. Het is immers de bedoeling van de wetgever om alleen een verlenging van de prestatiebeurs toe te staan bij een lichamelijke, zintuigelijke of andere functiestoornis bij de student zelf.
11. Uit het voorgaande volgt dat de minister het verzoek van eiseres om verlenging van de prestatiebeurs op goede gronden heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000
Artikel 4.12
Onze Minister verlengt op aanvraag van de mbo-student de duur van de prestatiebeurs beroepsonderwijs eenmalig met 1 jaar indien de mbo-student blijkens gedagtekende verklaringen van een arts en van het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven, als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis niet in staat is het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 met goed gevolg af te ronden binnen dat aantal jaren prestatiebeurs beroepsonderwijs.
Artikel 11.5, eerste lid
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.