ECLI:NL:RBROT:2025:6333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11392518 CV EXPL 24-27854
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en tegenstrijdige verklaringen over verzekering bij schadeclaim

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) en een gedaagde partij. NN vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die onrechtmatig zou hebben gehandeld door tegenstrijdige verklaringen af te leggen over een ongeval dat plaatsvond op 7 september 2021. De gedaagde was eigenaar van een Golf, waarvoor haar vader een verzekering had afgesloten bij NN. Tijdens een telefoongesprek op 10 september 2021 meldde de gedaagde dat haar vriend de bestuurder was, maar later ontkende zij dit en gaf ze aan dat een derde de bestuurder was. NN stelde dat de gedaagde door haar inconsistentie en onduidelijkheid schade had veroorzaakt, wat leidde tot extra onderzoekskosten van in totaal € 2.997,07. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld, omdat zij niet naar waarheid en consistent had verklaard over de gebeurtenissen. De rechter veroordeelde de gedaagde om het bedrag van € 2.997,07 aan NN te betalen, evenals de proceskosten van € 1.219,99. De incassokosten van € 424,10 werden niet toegewezen, omdat NN niet voldoende had onderbouwd welke kosten precies waren gemaakt. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat NN de veroordelingen direct kon afdwingen, zelfs als de zaak in hoger beroep werd gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11392518 CV EXPL 24-27854
datum uitspraak: 6 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
vestigingsplaats: Den Haag,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.H. Leeman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.B. Jobse.
De partijen worden hierna ‘NN’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van 8 januari 2025, met één bijlage.
1.2.
Op 21 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. NN, [gedaagde] en hun gemachtigden waren daarbij aanwezig, namens NN [persoon A] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was in 2021 eigenaar van een Golf. De vader van [gedaagde] heeft op 6 augustus 2021 bij NN een verzekering afgesloten voor deze Golf.
2.2.
[gedaagde] belt op 10 september 2021 met NN. In een door NN gemaakte notitie van dit telefoongesprek staat:
Dochter heeft gebeld op 10.09.21 om 08:30u en zij gaf aan betrokken te zijn geraakt bij ongeval. Haar vriend was bestuurder en de auto is geleend van vader.
2.3.
NN ontvangt op 5 januari 2022 een aansprakelijkheidstelling van de drie inzittenden van de Ford die op 7 september 2021 op de A16 aangereden zou zijn door de Golf van [gedaagde] . NN vraagt de vader van [gedaagde] , de verzekerde, op 10 januari 2022 om informatie. Hij reageert niet. Het verzoek wordt op 27 januari 2022 herhaald. De vader zou deze e-mail doorgestuurd hebben naar [gedaagde] .
2.4.
NN belt op 31 maart 2022 met [gedaagde] . [gedaagde] geeft in dat gesprek aan dat haar vriend de bestuurder van de Golf was.
2.5.
[gedaagde] schrijft op 5 april 2022 in een e-mail aan NN:
Helaas is de persoon die de bestuurder op 7 september de auto met kenteken [kentekennummer] reed niet te bereiken en moeten we helaas wel nu actie ondernemen door dit in mijn Partner bereid om de schuld op hem te nemen ook al was hij niet de Persoon die de bestuurder was op die dag maar omdat het voertuig op mijn vader zijn naam stond en wij niet willen dat onze vader/schoonvader niet in problemen moet komen is hij bereid de schuld op hem te nemen.
Wat wij weten is dat er op die dag geen auto ongeluk heeft plaats gevonden wij kunnen dan ook niet meer informatie geven.
2.6.
NN vraagt I-TEK onderzoek te doen. Het onderzoek kost € 2.465,07. NN heeft ook eigen onderzoekskosten gemaakt: € 532,00.

3.Het geschil

3.1.
NN stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft door onjuiste en tegenstrijdige verklaringen af te leggen over wat er op 7 september 2021 is gebeurd, waarbij komt dat bij het aangaan van de verzekering verzwegen is dat [gedaagde] de eigenaar van de Golf is en niet haar vader (de verzekerde). NN lijdt hierdoor schade, de onderzoekskosten genoemd onder 2.6. van € 2.997,07. NN zou deze kosten niet gemaakt hebben als [gedaagde] open was geweest. NN vordert [gedaagde] ertoe te veroordelen dit bedrag aan haar te betalen, met € 424,10 aan incassokosten en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat partijen (verder) naar voren brengen.

4.De beoordeling

onrechtmatig handelen
4.1.
Als [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens NN, dan moet zij de schade die NN daardoor lijdt aan NN betalen. [gedaagde] handelt onder andere onrechtmatig als zij iets doet of nalaat ‘in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt’ (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek).
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] inderdaad onrechtmatig gehandeld heeft jegens NN. Voor dat oordeel is niet van belang wat er nu precies op 7 september 2021 gebeurd is, maar wel dat [gedaagde] over wat er gebeurd is, tegenstrijdig verklaard heeft. NN kon daarom niet anders dan een onderzoek instellen naar wat er waar was van wat [gedaagde] tegen haar vertelde. In het maatschappelijk verkeer betaamt het om uit eigen beweging en op vragen van de verzekeraar naar waarheid en consistent te verklaren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
4.3.
Het begint al met het feit dat de verzekering voor de auto van [gedaagde] op naam van haar vader is gezet in plaats van op haar eigen naam. Het ging immers om de auto van [gedaagde] zelf. Dat ook [gedaagde] weet dat dit niet de bedoeling is, blijkt uit het feit dat zij in het telefoongesprek op 10 september 2021 (zie 2.2.) meedeelt de auto van haar vader te hebben geleend. Zij bevestigt hiermee te beseffen dat het een probleem wordt als zij zegt dat het háár auto is.
4.4.
Wat dat telefoongesprek van 10 september 2021 betreft zegt [gedaagde] ook dat zij niet heeft gezegd wat in de telefoonnotitie staat. Zij heeft gezegd dat de kentekenplaat van de auto was, meer niet. Over een ongeval heeft zij het niet gehad, aldus [gedaagde] . Dit is echter niet geloofwaardig. De telefoonnotitie geeft details over wie de bestuurder was en dat de auto van de vader is geleend. Dit soort details verzint de telefonist niet zelf. Daar komt bij dat [gedaagde] later (31 maart 2022, zie 2.4.) ook verklaart dat haar vriend de bestuurder van de auto was en haar vader verklaart tegen I-TEK van zijn dochter gehoord te hebben dat sprake was van een ongeval.
4.5.
[gedaagde] vertelt op 31 maart 2022 dus (nogmaals) dat haar vriend de bestuurder was. Een paar dagen later (5 april 2022, zie 2.5.) komt zij hierop terug: een derde was de bestuurder, niet haar vriend. Op de zitting vertelde [gedaagde] (weer) dat haar vriend de bestuurder was. Op de vraag waarom zij eerst het een zegt en vervolgens het ander, heeft [gedaagde] geen antwoord gegeven.
4.6.
De situatie was in het voorjaar van 2022 dus zo dat NN ook niet meer wist wat zij moest geloven van wat [gedaagde] haar vertelde. Zij moest daar onderzoek naar doen. Dit onderzoek werd nodig door de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van [gedaagde] , waar zij, zoals ook onder 4.2. overwogen, geacht werd naar waarheid en consistent te verklaren.
schade
4.7.
NN lijdt schade door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] . De kosten van het onderzoek bedragen in totaal € 2.997,07. Als [gedaagde] meteen open kaart gespeeld had, had NN deze kosten niet hoeven maken. [gedaagde] wordt ertoe veroordeeld dit bedrag aan NN te betalen. Het is zoals [gedaagde] zegt inderdaad een hoog bedrag, maar dit soort onderzoeken kost nu eenmaal geld. [gedaagde] had een onderzoek kunnen voorkomen door gewoon mee te delen wat er precies gebeurd is.
incassokosten
4.8.
De incassokosten van € 424,10 zijn niet toewijsbaar. NN stelt slechts (nummer 32. van de dagvaarding) dat zij kosten heeft moeten maken om haar vordering buiten de rechter om te incasseren, maar zij onderbouwt niet wat zij precies heeft gedaan en ook niet of wat zij heeft gedaan, meer is dan een verrichting ter voorbereiding van gedingstukken waarvoor de proceskostenvergoeding al bedoeld is.
proceskosten
4.9.
[gedaagde] krijgt ongelijk. Zij moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan aan de kant van NN uit € 112,99 aan dagvaardingskosten, € 496,00 aan griffierecht, € 476,00 aan salaris voor haar gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar een bedrag van € 1.219,99. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis uitgereikt moet worden door een deurwaarder. De rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat [gedaagde] aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 2.997,07 aan NN te betalen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van NN begroot op een bedrag van € 1.219,99, met rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag dat dit bedrag volledig betaald is;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst wat meer of anders gevorderd is af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
686