ECLI:NL:RBROT:2025:6338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
10-032951-23 en 25-000795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond wegens schijnconstructie en verhaalsfrustratie

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) werd behandeld. De klager, geboren in 1984 en woonachtig in Apeldoorn, stelde dat hij eigenaar was van een pand waarop conservatoir beslag rustte. Dit beslag was gelegd in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar zijn broer, [persoon A], die verdacht werd van verschillende strafbare feiten. De klager vroeg om teruggave van het pand, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een schijnconstructie, waarbij de klager het pand had verworven met als doel verhaalsmogelijkheden te frustreren. De rechtbank overwoog dat de klager redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de overdracht aan hem een schijnconstructie betrof. De officier van justitie verzet zich tegen de teruggave van het pand, en de rechtbank concludeerde dat het klaagschrift ongegrond was. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam

Parketnummer : 10-032951-23

raadkamernummer : [nummer]
datum : 9 mei 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam klager] , klager,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
voor deze zaak domicilie kiezende te (7311 JD) Apeldoorn, Brinklaan 136-1,
ten kantore van zijn advocaat mr. M.P.K. Ruperti.

Procedure

Het klaagschrift is op 6 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 mei 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, zijn advocaat en de officier van justitie,
mr. M.A van Rijswijk, ter zitting gehoord.
De belanghebbende [persoon A] is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname blijkt dat op grond van artikel 94a Sv onder een ander dan klager, te weten [persoon A] , zijnde de broer van klager, beslag is gelegd op het pand gelegen aan de [adres] , [postcode] te [plaats] . Het beslag is gelegd in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar [persoon A] (10-032951-23) ter zake van overtreding van de artikelen 225, 326, 420bis, 317, 300, 284, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Stadpunt van de klager

Het beklag strekt tot teruggave van het pand aan de klager, die stelt eigenaar te zijn.
Namens de klager is primair aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is gelegd.
De klager stelt zich subsidiair op het standpunt dat voortduring van het beslag onrechtmatig is. De klager is eigenaar van het pand en wil dit verkopen. Hij heeft een koper die geruime tijd wacht om het pand van hem te kunnen kopen. Voor klager is onduidelijk welk strafvorderlijk belang nog is gediend met voortduring van het beslag. Hij acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen pand zal onttrekken aan het verkeer of verbeurd zal verklaren. Klager wenst dat het pand aan hem wordt teruggegeven.
Ter zitting is door de klager aangevoerd dat hij het pand heeft aangeschaft voor de toekomst of om er een bedrijf in te kunnen laten groeien.
De raadsman heeft ten behoeve van zijn cliënt nog het volgende aangevuld. [persoon A] spreekt het meest Nederlands van de familie [familienaam] en doet daarom veel voor de familie. Om die reden was hij betrokken en behulpzaam bij de aanschaf van het pand door klager.
In reactie op de vraag van de voorzitter wie de potentiële koper van het pand is, toont de klager haar op zijn mobiele telefoon een bericht van een makelaar. De voorzitter leest dat bericht voor en deelt de inhoud daarvan mee. Het betreft een bericht over een potentiële koper van het pand, die definitief afziet van de aankoop.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen pand aan de klager. Hij betwist de echtheid van de bij het klaagschrift overgelegde eigendomspapieren niet, maar in de visie van het OM is sprake van een zogenaamde schijnconstructie met betrekking tot het pand met als doel uitwinning ervan te frustreren (verhaalsfrustratie).
De belangrijkste feiten en omstandigheden die tot die visie hebben geleid zijn:
  • getuige [naam getuige] , huurder van het pand, verklaart dat hij [persoon A] , de broer van klager, daar regelmatig werkzaamheden zag uitvoeren en dat [persoon A] daar kantoor had. Het contact rondom de verhuur verliep eigenlijk volledig via hem in plaats van klager;
  • [persoon A] is de eigenaar van het garagebedrijf [naam bedrijf] , beiden zijn gevestigd in het pand;
  • aangever [naam aangever] , die aangifte heeft gedaan tegen [persoon A] , verklaart dat [persoon A] als enige dagelijks aanwezig was in het pand;
  • de vrijwel dagelijkse aanwezigheid van [persoon A] in het pand blijkt ook uit de zendmastgegevens van zijn telefoon;
  • uit SKY ECC chats van [persoon A] blijkt van zijn intentie om het pand te kopen;
  • uit het proces-verbaal over de huurovereenkomst met [persoon B] , de voormalige eigenaar van het pand, blijkt dat de huur contant werd betaald door [persoon A] ;
  • uit het proces-verbaal (zaaksdossier witwassen) blijkt dat op 18 april 2018 vanaf bankrekening [rekeningnummer] op naam van [persoon A] een bedrag van € 50.000,- werd overgeschreven op de rekening van [persoon B] met als omschrijving 'aanbetaling overname pand [adres] , [plaats] '. Op 30 april volgde een tweede overschrijving van € 50.000,-;
  • Op de afrekening van de notaris stond een aankoopbedrag van € 166.400,-. De derdengeldrekening van de notaris is gevoed vanaf de rekening van [naam klager] , die voorafgaand gevoed is door [naam bedrijf] , die voorafgaand is gevoed door voornamelijk de Rijksdienst voor ondernemend Nederland voor de coronasteun.
Het conservatoir beslag dient gehandhaafd te blijven.

Beoordeling

De klager stelt eigenaar te zijn van het pand en vraagt om teruggave. Het strafrechtelijk onderzoek is niet tegen hem gericht en hij is niet de beslagene. De rechtbank dient daarom te beoordelen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
De rechtbank acht op grond van de bij het klaagschrift overgelegde eigendomspapieren voldoende aannemelijk geworden dat de klager buiten redelijke twijfel als eigenaar van het onroerend goed moet worden beschouwd.
Nu de rechtbank de klager als eigenaar aanmerkt, dient zij te onderzoeken of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv. Beoordeeld moet dan worden of voldoende aanwijzingen bestaan dat het inbeslaggenomen pand aan de klager is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen, en of de klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken. De aanschaf van het pand, gelegen aan de [adres] te [plaats] , vond plaats met tussenkomst van [persoon A] . Hij heeft daartoe op respectievelijk 18 en 30 april
2018 twee aanbetalingen gedaan van ieder € 50.000,- aan de voormalige eigenaar [persoon B] . De (eind)afrekening zou zijn betaald vanaf de rekening van klager, wiens rekening zou zijn gevoed door die van [naam bedrijf] ., een van de bedrijven van [persoon A] .
Uit de door de klager overgelegde eigendomsstukken blijkt verder dat ook het contact met de notaris via [persoon A] is verlopen. Daar komt bij dat het pand nagenoeg volledig door hem werd gebruikt. [persoon A] was vrijwel dagelijks in het pand aanwezig, zou er een eigen kantoor hebben gehad en had er twee bedrijven in gevestigd. Daar staat tegenover de verklaring van klager ter zitting dat hij er zelf niet vaak was omdat hij altijd aan het werk was. Ook had hij kennelijk geen duidelijke bestemming voor het pand. Kijkend naar de opeenstapeling van de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat sprake is van een schijnconstructie met als doel verhaalsmogelijkheden te frustreren.
Gelet op al deze omstandigheden heeft ook klager redelijkerwijs moeten vermoeden dat de overdracht aan hem een schijnconstructie heeft betroffen.
Van een dringend belang van klager bij opheffing van het beslag ten behoeve van de verkoop is overigens niet gebleken, aangezien de potentiële koper zich heeft teruggetrokken.
Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer,
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
mrs. H. Wielhouwer en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.