ECLI:NL:RBROT:2025:6406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/5320
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan fabrikant van speelgoed wegens niet-naleving veiligheidsnormen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een boetezaak onder de Warenwet. De eiseres, een fabrikant van houten speelgoed, had een boete van € 525,- opgelegd gekregen omdat haar speelgoed niet voldeed aan de essentiële veiligheidseisen van de Europese Richtlijn 2009/48. De rechtbank oordeelde dat het speelgoed, een houten speelgoedtrein, geschikt was voor kinderen vanaf 18 maanden, en dat de leeftijdsclassificatie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) correct was toegepast. De NVWA had vastgesteld dat onderdelen van het speelgoed loskwamen, wat een verstikkingsrisico met zich meebracht, en dat de magneten niet voldeden aan de gestelde eisen. Eiseres voerde aan dat haar speelgoed geschikt was voor kinderen van 3 jaar en ouder, maar de rechtbank oordeelde dat de NVWA voldoende gemotiveerd had aangetoond dat het speelgoed onveilig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaken tussen

[naam eiseres] , eiseres

(gemachtigden: mr. S.C. Blonk en mr. N. Krüger),

[naam verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. I.C.M. Nijland).

Inleiding

1. Bij besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 november 2023 waarbij aan eiseres een boete is opgelegd van € 525,- ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. N. Krüger, vergezeld door [persoon A] , bestuurder bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Azdad en mr. I.C.M. Nijland. Ook is verschenen [persoon B] , werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Totstandkoming van het besluit
2. Eiseres is fabrikant van onder meer houten speelgoed. Deze zaak gaat over een set met een houten, niet-aangedreven speelgoedtrein, met diverse losse onderdelen. De trein bestaat uit één locomotief en drie wagons, die door middel van magneten met elkaar kunnen worden verbonden en is voorzien van illustraties in een prinsessenthema. Naast de trein zelf bevat de set ook twee stukken spoor en een stopblok, die gecombineerd kunnen worden met een uitbreidingsset. De set zal in het vervolg van deze uitspraak aangeduid worden als ‘het speelgoed’.
2.1.
Op 9 februari 2023 heeft een toezichthouder van de NVWA twee stuks van het speelgoed aangeschaft en vervolgens ter onderzoek aangeboden aan het laboratorium. De bevindingen van het laboratorium zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 15 mei 2023 (het onderzoeksrapport). Naar aanleiding van het onderzoeksrapport heeft de toezichthouder zijn bevindingen neergelegd in een op 1 september 2023 opgemaakt rapport van bevindingen (het rapport).
3. Aan verweerders besluitvorming ligt ten grondslag dat het speelgoed blijkens het onderzoeksrapport niet voldoet aan de essentiële en bijzondere veiligheidseisen van artikel 10 en bijlage II van Richtlijn 2009/48 (de Richtlijn). Uit het onderzoeksrapport volgt dat bij de trekproef als bedoeld in paragraaf 5.1, onder b van de norm EN 71-1 bleek dat de gele schoorsteen loskwam bij een kracht van 87,34 N. Ook bleek bij de stootproef dat een stopblok op een railstuk klapte en daarna nog slechts met een lijmrand vastzat zodat het blok gemakkelijk en zonder krachtsinspanningen van de rail kon worden losgenomen. Omdat het speelgoed volgens verweerder aan de hand van het document CEN-ISO/TR 8124-8 “Age determination guidelines” geschikt is voor kinderen vanaf 18 maanden, is het speelgoed volgens verweerder onveilig. Nu zowel de schoorsteen als het stopblok in de cilinder voor kleine onderdelen paste bestond er namelijk een ernstig risico op gevaar voor verstikking (beboetbaar feit 1). Daarnaast is uit het onderzoeksrapport gebleken dat bij de trekproef als bedoeld in paragraaf 4.23.2 onder b van de norm EN 71-1 bleek dat een magneet van de locomotief loskwam bij een kracht van 75,06 Newton (N), de magnetische fluxindex van deze magneet 107,55 kG2mm2 bedroeg, terwijl deze kleiner dan 50 kG2mm2 moet zijn en dat de magneet geheel paste in de cilinder voor kleine onderdelen. Hierdoor voldoet het speelgoed niet aan de eisen die de norm EN 71-1 stelt aan speelgoed (bestemd voor alle leeftijden) met magneten. Indien meer dan één magneet, of een magneet en een voorwerp van ferromagnetisch materiaal worden ingeslikt, kunnen deze elkaar aantrekken door tussenliggende darmwanden heen en daarbij perforaties en blokkades veroorzaken, die ernstige verwondingen met fatale gevolgen kunnen opleveren (beboetbaar feit 2).
3.1.
Op grond hiervan heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het speelgoed niet overeenkomstig de eisen in artikel 10 en bijlage II bij de Richtlijn heeft vervaardigd en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c en h. Vanwege de samenhang tussen beide feiten heeft verweerder voor beide overtredingen slechts eenmaal het standaard boetebedrag van € 525,- aan eiseres opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Leeftijdsclassificatie
4. Eiseres voert aan dat verweerder de leeftijdsbepaling van het speelgoed volgens de norm CEN-ISO/TR 8124-8 onjuist heeft toegepast en ten onrechte tot de conclusie komt dat het speelgoed geschikt is voor kinderen jonger dan 36 maanden. Daartoe betoogt zij, kort samengevat weergegeven, dat wanneer de uiterlijke kenmerken van het speelgoed worden gekoppeld met de beschrijvingen in CEN-ISO/TR 8124-8, moet worden vastgesteld dat kinderen met een leeftijd van drie jaar en ouder zich aangetrokken zullen voelen tot de kleurrijke en gedetailleerde trein en ook de vereiste kennis en vaardigheden bezitten om het speelgoed op de rails te laten rijden, de trein aan elkaar te koppelen en de containers van de wagons te verwisselen. Ook andere marktdeelnemers hebben hun eigen vergelijkbare producten geclassificeerd als speelgoed voor de leeftijd van drie jaar en ouder. Eiseres meent dat het speelgoed in zijn kenmerken duidelijk afwijkt van speelgoedtreinen geschikt voor kinderen jonger dan drie jaar en juist veel gelijkenissen vertoont met speelgoedtreinen gericht op kinderen van drie jaar en ouder, zoals bijvoorbeeld de afbeelding weergegeven in Annex 7, onder no. 6 van het Guidance Document [1] . Daarnaast betoogt eiseres dat het spelen met de trein, het verwisselen van de wagons en containers een nauwkeurige hand-oogcoördinatie en gevorderde fijne motoriek vereist, omdat de pinnen waarop de wagons bevestigd moeten worden klein, dun en kort zijn. Over deze vaardigheden beschikken kinderen van 18 tot 24 maanden nog niet. Eiseres meent dat het speelgoed dan ook valt onder subcategorie 4.17 van de CEN-ISO/TR 8124-8 en gericht is tot kinderen van drie jaar en ouder. Het speelgoed is immers ontworpen om op rails voort te bewegen en verschilt wat grootte en hoeveelheid details betreft van de door verweerder toegepaste subcategorie 4.08 van de CEN-ISO/TR 8124-8 en past veel beter bij de beschrijving van subcategorie 4.17. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het veiligheidsvereiste in paragraaf 5.1 onder b van de norm EN 71-1 voor speelgoed van toepassing geacht. Nu het speelgoed voldoet aan de norm die geldt voor speelgoed voor de leeftijdscategorie van drie jaar en ouder, wordt voldaan aan de eisen uit de Richtlijn en is dus geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
4.1.
De Richtlijn bepaalt in artikel 10, tweede lid, dat, voor zover speelgoed is bestemd voor kinderen jonger dan 36 maanden of voor andere nader omschreven leeftijdsgroepen, rekening wordt gehouden met de vaardigheden van de gebruikers en, in voorkomend geval, van degenen onder wier toezicht zij het speelgoed gebruiken. In Bijlage II, onderdeel 1, van de Richtlijn is onder meer bepaald dat de afmetingen van speelgoed en onderdelen daarvan zodanig moeten zijn dat zij geen enkel risico van verstikking opleveren door afsluiting van de luchtstroom als gevolg van obstructie door voorwerpen die in de mond of keelholte of bij de ingang van de lagere luchtwegen klem zitten. Speelgoed dat kennelijk bestemd is voor gebruik door kinderen jonger dan 36 maanden, alsook de onderdelen of afneembare delen daarvan, zijn groot genoeg om niet te kunnen worden ingeslikt of ingeademd. Deze leeftijdsindeling dient aldus vooraf te gaan aan de voorgeschreven veiligheidsbeoordeling, omdat die mede bepalend is voor de te verrichten veiligheidsbeoordeling. Deze bepalingen sluiten niet uit dat speelgoed zowel geschikt is voor kinderen tot 36 maanden als ook voor kinderen vanaf 36 maanden. Wel volgt daaruit dat, voor zover het speelgoed (mede) is bestemd voor kinderen jonger dan 36 maanden, gerichte (strengere) veiligheidseisen aan het speelgoed worden gesteld.
4.2.
Hoewel het aan de fabrikant is om de leeftijdsclassificatie van een product vast te stellen en aan de hand daarvan zorg te dragen dat het speelgoed veilig is, laat dit onverlet dat controleambtenaren van de NVWA, gelet op artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Warenwet in verbinding met de Aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Voedsel en Waren Autoriteit, toezicht houden op de naleving van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit, waarin is bepaald dat het verboden is speelgoed te vervaardigen of te verhandelen dat niet aan de voorschriften van dat besluit voldoet. [2]
4.3.
Toezichthouders van verweerder kunnen zich bij de vraag of de fabrikant tot een juiste leeftijdsclassificatie van het speelgoed is overgegaan mede baseren op documenten die geen algemeen verbindende voorschriften zijn, evenmin als de zogenoemde NEN-normen dat zijn. Dergelijke documenten kunnen bij de uitleg van wettelijke normen een handvat bieden (zie eerder ECLI:NL:RBROT:2018:8990). Dat geldt ook voor de door verweerder in deze zaak toegepaste Guidelines CEN-ISO/TR 8124-8, dat richtlijnen voor leeftijdsbepaling bevat, en het in Europees verband opgestelde Guidance document.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar het onderzoeksrapport niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het speelgoed geschikt is voor kinderen in de leeftijd van 18 maanden en ouder. In de Guidelines worden richtlijnen gegeven ter bepaling van de minimumleeftijd waarop kinderen met bepaalde soorten speelgoed gaan spelen. De Guidelines bevat de Annex A met tabellen die per speelgoed zijn gerubriceerd. Subcategorie 4.08 uit tabel A.4 verwijst naar de leeftijd “18 months +”. Hierin staat onder meer vermeld: “
Simple vehicles miniatures, without mechanisms – cars, trains, motorcycles, trucks, aircrafts, boats and ships, and others”.Het speelgoed betreft een houten, niet-aangedreven speelgoedtrein, bestaande uit één locomotief en drie wagons, die door middel van magneten met elkaar verbonden zijn en met de hand voortbewogen kunnen worden op een houten rails. Ook kunnen de wagon-blokken handmatig op de wagons worden gestapeld. Gelet op deze eigenschappen van het speelgoed heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de trein een simpele uitvoering van een voertuig betreft en daarmee valt onder subcategorie 4.08 uit tabel A.4 van Annex A van de Guidelines. Ook heeft verweerder, onder verwijzing naar de paragrafen 3.4 tot en met 3.8 van de Guidelines, erop kunnen wijzen dat de basisvaardigheden om het speelgoed te kunnen voortbewegen, te ontkoppelen en te stapelen vanaf de leeftijd van 18 maanden aanwezig kunnen worden geacht. Zo wordt de vaardigheid om kleine speelgoedvoertuigen voort te duwen aanwezig geacht bij kinderen in de leeftijd vanaf 12 maanden en krijgen kinderen vanaf 18 maanden een meer verfijnde motoriek en een toegenomen grove motoriek en gebruiken kinderen van die leeftijd blokken om bouwwerken te creëren. Vanaf 24 maanden vertonen kinderen een nog verder verbeterde fijne en grove motoriek en hebben zij een grotere behendigheid en laten zij een groter vermogen zien om met hand- en vingerbewegingen een meer gecoördineerde grijpbeweging te maken. Gelet hierop slaagt het betoog van eiseres niet dat het speelgoed vanwege de uiterlijke kenmerken en de ontwikkelings- en gedragskenmerken (enkel) past bij een leeftijd van 36 maanden of ouder. In dat verband wijst verweerder er nog terecht op dat eventuele nadere motoriek, coördinatie en vaardigheden, zo zij al niet worden beheerst, kunnen worden ontwikkeld door het spelend leren, wat een elementair onderdeel is van spelen en speelgoed, zoals blijkt uit de in voormelde paragrafen genoemde termen van ‘exploration play’ en ‘trial and error’.
4.5.
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het speelgoed vergelijkbaar is met het voertuig dat in de Annex 6, onder no. 3 van het Guidance document is opgenomen als speelgoed voor kinderen vanaf 18 maanden. Ook het daar afgebeelde voertuig bestaat uit aparte onderdelen, waarbij losse onderdelen op pinnen gevestigd zijn en worden de losse treinstellen met elkaar verbonden door middel van magneten. Voor zover eiseres er terecht op wijst dat haar speelgoed op een houten rail rijdt en het in de Annex weergegeven voertuig niet, biedt dat onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder van een onjuiste leeftijdsclassificatie is uitgegaan. In Annex 7, onder no. 3 wordt immers een vergelijkbare rails getoond waarbij wordt aangegeven dat deze geschikt is voor kinderen jonger dan drie jaar.
4.6.
Het standpunt van eiseres dat het speelgoed een afzonderlijk onderdeel is van een veel grotere set (de ‘Fairy set’), en dat deze set beter past bij de als voor 3 jaar en ouder aangemerkte set van de afbeelding in Annex 7, onder no. 6, maakt dit niet anders. In dat verband heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het speelgoed los wordt verkocht en daarom als zodanig moet worden beoordeeld. Ook als onderdelen van de Fairy set (zoals verkeersborden of een brug) die set uitsluitend geschikt zouden maken voor kinderen van 3 jaar of ouder, laat dit onverlet dat het speelgoed zoals hier getest die onderdelen niet heeft en als zodanig wel geschikt is vanaf de leeftijd van 18 maanden.
4.7.
Voor zover eiseres in beroep heeft gewezen op concurrerende producten, wijst verweerder er terecht op dat het hier gaat om (zoals ook blijkt uit de in het beroepschrift opgenomen foto’s) door de fabrikant opgenomen leeftijdsaanduidingen. Deze aanduiding dient onderscheiden te worden van de verplichte waarschuwing voor leeftijdsbeperking ten behoeve van veilig gebruik van het speelgoed.
4.8.
Tot slot overweegt de rechtbank dat eiseres ter zitting weliswaar heeft verklaard dat zij het speelgoed bij het op de markt brengen heeft laten testen en dat daarbij is vastgesteld dat het speelgoed bestemd is voor kinderen vanaf 36 maanden, maar daarvan heeft zij geen onderbouwing geleverd. Ook uit de door haar in deze procedure overgelegde testrapporten blijkt niet dat er een (onderbouwde) leeftijdsbeoordeling heeft plaatsgevonden, zodat niet is gebleken dat de door eiseres ingeschakelde testinstituten een (leeftijd-) classificatie hebben uitgevoerd.
4.9.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de leeftijdsclassificatie voor het speelgoed op goede gronden vastgesteld op kinderen vanaf 18 maanden en ouder.
Ten aanzien van de loslatende kleine onderdelen (beboetbaar feit 1)
5. Uit de leeftijdsclassificatie volgt dat het veiligheidsvereiste in paragraaf 5.1 onder b, van norm EN 71-1 op het speelgoed van toepassing is.
5.1.
In paragraaf 5.1 onder b van de norm EN 71-1 wordt voor speelgoed dat is bedoeld voor kinderen jonger dan 36 maanden onder meer de volgende eis gesteld:
Bij beproeving volgens 8.3 (torsieproef), 8.4.2.1 (trekproef, algemeen), 8.5 (vatproef), 8.7
(stootproef) en 8.8 (drukproef), mag het speelgoed geen onderdelen produceren die, ongeacht de positie, geheel in de in 8.2 gespecificeerde cilinder passen.
5.2.
Nu uit het onderzoeksrapport is gebleken dat bij de trek- en stootproef onderdelen van het speelgoed loskwamen die in zijn geheel pasten in de in 8.2 gespecificeerde cilinder, hetgeen door eiseres niet is bestreden, bestaat een ernstig risico op gevaar voor verstikking. Daarmee is het speelgoed niet overeenkomstig de eisen in artikel 10 en bijlage II bij de Richtlijn vervaardigd, zodat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c. Verweerder heeft eiseres reeds daarvoor een boete van € 525,- kunnen opleggen.
Ten aanzien van de magneten (beboetbaar feit 2)
6. De rechtbank stelt voorop dat de vereisten ten aanzien van magneten gelden voor speelgoed bestemd voor elke leeftijd. De leeftijdsclassificatie is voor dit onderdeel daarom niet van belang.
7. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het speelgoed ten aanzien van de magneten niet voldeed aan de norm van Paragraaf 4.23.2 onder b van de norm EN 71-1 en om die reden niet voldeed aan de essentiële en bijzondere veiligheidseisen. Daartoe betoogt zij dat zij dezelfde tests heeft laten uitvoeren door onafhankelijke, geaccrediteerde bedrijven en dat het speelgoed deze tests heeft doorstaan. Daarbij bleek uit het onderzoek van TÜV van 24 mei 2024 dat de magneet daadwerkelijk loskwam bij een kracht van 352.5 N, terwijl een product volgens de in 8.4 neergelede test van de EN 71-1 tenminste een trekkracht van 90 N moet doorstaan. Voorts blijkt uit het rapport van Intertek van 12 juni 2024 dat alle magneten een magnetische fluxindex hebben van minder dan 50 kG2mm2. Ook indien vastgesteld zou moeten worden dat de magneten los komen, wordt nog steeds aan de eisen voldaan, omdat de magneten te zwak zijn om een gevaar op te leveren. Gelet hierop voldoet het speelgoed ten aanzien van de magneten aan de eisen uit de Speelgoedrichtlijn, zoals uitgewerkt in de norm 71-1. Nu de door haar overgelegde onderzoeksrapporten wel degelijk concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid van de analyse van het laboratorium van de NVWA, kan het bestreden besluit geen stand houden en had verweerder volgens eiseres op zijn minst een herbeoordeling en een nieuwe test moeten uitvoeren.
7.1.
In paragraaf 4.23.2 onder b van de norm EN 71-1 wordt voor speelgoed met magneten de volgende eis gesteld:
Magneten en magnetische componenten die loskomen van het speelgoed of van losse magnetische componenten bij beproeving volgens 8.3 (torsieproef), 8.4.2.1 (trekproef, algemeen), 8.4.2.2 (nadentest), 8.5 (valproef), 8.7 (stootproef), 8.8 (drukproef), en voor magneten die bereikbaar maar niet vastpakbaar zijn (zoals gespecificeerd in 8.4.2.l) ook nog 8.34 (trekproef magneten), moeten een magnetische flux index hebben van minder dan 50 kG2mm2 bij beproeving overeenkomstig 8.35 (magnetische flux index), of mogen niet geheel passen in de in 8.2 gespecificeerde testcilinder voor kleine onderdelen. Houten speelgoed, speelgoed bedoeld voor gebruik in het water en mondbediend speelgoed moeten op grond van 4.23.2 c worden onderworpen aan 8.9 (inweekproef) voordat ze worden beproefd volgens 4.23.2 b hierboven.
7.2.
Verweerder heeft zich voor de conclusie dat het speelgoed niet voldoet aan paragraaf 4.23.2 onder b van de norm EN 71-1 gebaseerd op het onderzoeksrapport. Het is vaste jurisprudentie dat, indien uit een deskundigenbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder een nadere toelichting, verweerder in beginsel van dat deskundigenbericht uit kan gaan. Dit is slechts anders indien concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van voren zijn gebracht.
7.3.
Uit het onderzoeksrapport kwam onder meer naar voren dat is gebleken dat bij de trekproef een magneet van de locomotief loskwam bij een kracht van 75,06 N en dat de magnetische fluxindex van deze magneet 107,55 kG2mm2 bedroeg.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de in beroep overgelegde testresultaten van TÜV SÜD van 10 oktober 2023 en 24 mei 2024 en van Intertek van 3 oktober 2023 en 12 juni 2024 onvoldoende twijfel gezaaid aan de juistheid van de in het onderzoeksrapport opgenomen bevindingen voor zover die betrekking hebben op de trekproef (het loskomen van de magneten). Daartoe acht de rechtbank van belang dat de onderzoeken uit 2023 niet op de juiste wijze en in overeenstemming met de norm EN 71-1 hebben plaatsgevonden. Zoals eiseres ter zitting ook heeft bevestigd is het speelgoed bij die onderzoeken niet eerst onderworpen aan een inweekproef (soaktest) overeenkomstig paragraaf 4.23.2 onder c van de norm EN 71-1 alvorens deze werden beproefd volgens paragraaf 4.23.2, onder b van deze norm. Reeds om deze reden bieden de onderzoeksresultaten van TÜV en Intertek van 10 oktober 2023, respectievelijk 3 oktober 2023, geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het onderzoeksrapport. Ook de onderzoeksresultaten van TÜV en Intertek uit 2024 bieden onvoldoende aanknopingspunten voor deze twijfel. In dat verband heeft verweerder erop kunnen wijzen dat in het testrapport van TÜV slechts één ‘Actual breaking force” wordt genoemd, terwijl er meer magneten op de trein aanwezig zijn. Bij welke kracht de andere magneten los zijn gekomen, wordt in het rapport niet vermeld of toegelicht. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat in het testrapport van Intertek staat dat een magneet van de ‘purple wagon’ loskwam bij 82.6N. Reeds hieruit blijkt dat een van de magneten bij een kracht van minder dan de vereiste 90N loskomt. Dit wordt ook bevestigd in de conclusie van het rapport van Intertek uit 2024, waarin is te lezen “Although one of the magnets was found to detach with a force of less than 90 Newtons and was found to be a small part under the requirements of EN71 Part 1 Clause 23 the magnets present on the train Magnets would not be classed as potentially hazardous as all the magnets were found to have a magnetic flux index of less than 50 kG2mm”. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat verweerder het onderzoeksrapport aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen voor zover het het loskomen van de magneten betreft.
7.5.
Zoals in paragraaf 4.23.2 van de EN 71-1 is beschreven, ontstaat er pas een gevaar als een magneet loslaat bij het uitvoeren van de voorgeschreven test
endeze magneet een magnetische fluxindex heeft van meer dan 50 kG2mm2
ende magneet past in de gespecificeerde testcilinder. Nu verweerder heeft mogen uitgaan van de onderzoeksbevindingen waaruit volgt dat de magneten loslaten en niet bestreden is dat deze passen in de testcilinder, is de fluxindex van belang om te kunnen concluderen of aan de norm is voldaan.
7.6.
In dat verband acht de rechtbank van belang dat in het door Intertek opgestelde testrapport 12 juni 2024 de fluxindex van alle op het speelgoed aanwezige magneten is vastgesteld onder 50 kG2mm2 en dat daarin is opgemerkt dat de fluxindex is getest met gebruikmaking van de methode zoals beschreven in EN71-1:2014 + A1:2018 ‘
Safety Requirements for Toys’Clause. Verweerder heeft de resultaten van het onderzoek op zichzelf niet betwist, anders dan door de niet nader onderbouwde stelling in het verweerschrift dat onduidelijk is hoe de magnetische flux-index is gemeten. Hoewel niet uitgesloten is dat de testresultaten van Intertek op het punt van de fluxindex aanleiding zouden kunnen geven tot nader onderzoek door verweerder op dit specifieke punt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek op dit punt te heropenen, omdat dit eiseres in deze procedure niet kan baten. Zoals hiervoor is overwogen kon de boete namelijk al worden opgelegd voor beboetbaar feit 1. Volledigheidshalve voegt de rechtbank daaraan toe dat de leeftijdsclassificatie van het speelgoed op kinderen van 18 maanden en ouder maakt dat met het loskomen van magneten die passen in de testcilinder, ook op dit punt sprake is van een ernstig risico op gevaar voor verstikking in de zin van hetgeen is besproken bij beboetbaar feit 1.
Boeteoplegging
8. Gelet op het voorgaande staat vast dat eiseres het speelgoed niet overeenkomstig de eisen in artikel 10 en bijlage II bij de Richtlijn heeft vervaardigd en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c en h. Verweerder was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. Eiseres heeft geen gronden gericht tegen de hoogte van de aan haar opgelegde boete. Een boete van € 525,- acht de rechtbank in dit geval passend en geboden.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Guidance Document No. 11 on the Application of the Directive on the Safety of Toys.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0223