ECLI:NL:RBROT:2025:6409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11276741 CV EXPL 24-21039
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van opleidingskosten en aankoopbedrag na ontbinding van overeenkomst door consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een consument, aangeduid als [eiseres], en een opleidingsinstituut, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres had zich ingeschreven voor een opleiding en een apparaat aangeschaft, maar heeft de overeenkomst opgezegd voordat de opleiding was afgerond en het apparaat was geleverd. De eiseres vorderde terugbetaling van de opleidingskosten van € 6.995,00 en het aankoopbedrag van € 1.995,00, evenals een vergoeding voor de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres recht had op terugbetaling van de opleidingskosten, omdat het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van de gedaagde als oneerlijk werd aangemerkt. De eiseres werd als consument gekwalificeerd, wat haar beschermde onder de relevante consumentenwetgeving. De kantonrechter vernietigde een eerder verstekvonnis en wees de vorderingen van de eiseres grotendeels toe, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van in totaal € 8.990,00, inclusief proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11276741 CV EXPL 24-21039
datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Piersma (Stichting Achmea Rechtsbijstand),
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Bravenboer.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 mei 2025, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 13 juni 2024 met zaaknummer 11099518 CV EXPL 24-12478 (hierna: het verstekvonnis);
  • de verzetdagvaarding van 10 juli 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 28 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiseres] , mr. Piersma en de heer [persoon A] (partner van [eiseres] );
  • de heer [persoon B] (namens [gedaagde] ) en mr. Bravenboer.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Deze zaak gaat over de kosten van een opleiding bij [gedaagde] waarvoor [eiseres] zich had ingeschreven en de kosten van een apparaat dat in verband met die opleiding is gekocht. [eiseres] heeft afgezien van (verdere) deelname aan de opleiding. Het apparaat heeft zij nooit ontvangen. [eiseres] wil dat [gedaagde] de kosten van de opleiding (€ 6.995,00) en het apparaat (€ 1.995,00) aan haar terugbetaalt en zij wil ook een vergoeding voor de kosten voor deze rechtszaak. [eiseres] vraagt verder een verklaring voor recht dat zij de overeenkomst niet hoeft na te komen omdat [gedaagde] niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft kunnen voldoen.
2.2.
In het verstekvonnis is de eis van [eiseres] toegewezen.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert verweer. Zij vindt onder meer dat [eiseres] niet haar contractspartij en ook geen consument is. Zij stelt ook dat [eiseres] de volledige opleidingskosten en de kosten voor het apparaat is verschuldigd vanwege de bedingen in de algemene voorwaarden.
2.4.
De kantonrechter geeft [eiseres] voor het grootste deel gelijk: [gedaagde] moet [eiseres] € 8.990,00 terugbetalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.

3.De beoordeling

De opleiding
[eiseres] is de contractspartij van [gedaagde]
3.1.
en [eiseres] hebben een overeenkomst gesloten voor de opleiding Basis Allround Opleiding PMU in de periode 15 januari 2024 tot en met 29 april 2024 (artikel 6:217 BW). [eiseres] heeft in november 2023 informatie opgevraagd over de opleiding en die per mail ontvangen. Een maand later, op 29 december 2023, heeft [eiseres] gebeld met de heer [persoon B] van [gedaagde] en zich aangemeld voor de opleiding. Diezelfde dag heeft zij per mail een factuur van € 6.995,00 op haar naam ontvangen. Dat haar partner die factuur heeft betaald, maakt niet dat hij de contractspartij is. Iemand anders dan de contractspartij kan namelijk voor deze betalen (artikel 6:30 BW) en dat is hier gebeurd. De omstandigheid dat de partner van [eiseres] ná de start van de opleiding contact heeft opgenomen met [gedaagde] om de opleiding te annuleren, maakt ook niet dat hij -ineens- de contractspartij van [gedaagde] is (geworden), ook niet als uit dat contact niet duidelijk blijkt dat hij dat deed namens [eiseres] .
3.2.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] geen terugbetaling kan eisen omdat niet zij maar haar partner de factuur heeft betaald is dus niet juist. [eiseres] kan de vorderingen instellen die voortvloeien uit de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst. Dat haar partner mogelijk aanspraken op haar heeft (omdat hij namens haar heeft betaald), doet daar niet aan af.
[eiseres] is een consument
3.3.
[eiseres] is een consument. Zij heeft zich aangemeld voor de opleiding tot
permanent make up artist.Als [eiseres] de opleiding wilde volgen om later te gaan werken als
permanent make up artist, althans als zij die indruk heeft gewekt bij [gedaagde] toen zij zich aanmeldde voor de opleiding, dan geldt dat het volgen van de opleiding niet valt onder de uitoefening van de eventuele toekomstige beroeps- of bedrijfsactiviteit [1] van [eiseres] . Het enkele feit dat de opleiding een vak- of beroepsopleiding is, maakt nog niet dat het volgen van die opleiding valt te scharen onder de (huidige of toekomstige) beroeps- of bedrijfsactiviteit van de cursist. De omstandigheden die [gedaagde] noemt om te onderbouwen dat [eiseres] de indruk heeft gewekt dat zij professioneel bezig was met permanente make-up hebben enerzijds alleen betrekking op het kopen van het apparaat en anderzijds spelen die zich af nadat de overeenkomst voor de opleiding al was gesloten.
De overeenkomst is opgezegd door [eiseres]
3.4.
Hoewel de termen ‘annuleren’ en ‘afmelden’ ook voorbij zijn gekomen, heeft [eiseres] tijdens de zitting toegelicht dat zij de overeenkomst heeft opgezegd (artikel 7:408 BW). De overeenkomst is per direct opgezegd op 21 januari 2024. De opleiding was toen al begonnen. De eerste dag was namelijk op 15 januari 2024. [eiseres] heeft die dag gevolgd.
Het annuleringsbeding is een oneerlijk beding
3.5.
Het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van [gedaagde] is een oneerlijk beding. Het beding bepaalt de gevolgen van het opzeggen van een overeenkomst met [gedaagde] door de cursist. In het beding staat het volgende:
“Artikel 17. Annulering van een training
(…) 17.2. Indien de particulieren klant de training annuleert, kan dit binnen 14 dagen na aanmelding kosteloos. Indien een zakelijke klant annuleert, worden annuleringskosten aan de klant in rekening gebracht. De annuleringskosten bedragen: a.bij annulering 3 maanden of langer voor de aanvangsdatum van de training: 35 % van de totaalsom welke aan u is gefactureerd. b.bij annulering korter dan 3 maanden voor de aanvangsdatum van de training: 75 % van de totaalsom welke aan u is gefactureerd. c.bij annulering korter dan 1 maand voor de aanvangsdatum van de training: het volledige bedrag voor de training. 17.3. Indien de klant een totaal pakket (producten + training) besteld heeft, dan worden de volledige kosten aan de klant doorberekend. (…)”
Volgens [gedaagde] moet het beding zo worden begrepen dat een cursist steeds de volledige kosten moet betalen als de cursist ‘annuleert’ (opzegt) als de opleiding al is begonnen (zoals in deze zaak). [eiseres] heeft die uitleg van het beding niet betwist, maar stelt dat het beding onredelijk bezwarend is. Op grond van het beding mag een cursist dus op elk moment stoppen met de opleiding, maar moet de cursist altijd de volledige kosten betalen. De kantonrechter overweegt dat volgens de wettelijke bepalingen de cursist de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen en dat [gedaagde] als opdrachtgever in dat geval alleen recht heeft op het volle loon als dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is (artikel 7:408 lid 1 BW en artikel 7:411 lid 2 BW). Van die wettelijke bepaling mag niet worden afgeweken in het nadeel van de consument-opdrachtgever (hier: [eiseres] ) (artikel 7:413 lid 2 BW). Dat gebeurt hier dus wel. Het beding geeft de cursist geen reële opzegmogelijkheid. Het beding van [gedaagde] moet daarom worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding en daarmee als een oneerlijk beding (artikel 6:233 aanhef en onder a jo. 6:BW en Richtlijn 93/13). [2] De kantonrechter moet het oneerlijke beding buiten toepassing laten.
[eiseres] krijgt € 6.995,00 aan opleidingskosten terug
3.6.
[eiseres] krijgt € 6.995,00 aan opleidingskosten terug; [gedaagde] moet dat bedrag aan haar terugbetalen. [eiseres] heeft de overeenkomst immers op 21 januari 2024 per direct opgezegd en [gedaagde] heeft geen recht op het volledige opleidingsgeld vanwege het oneerlijke beding dat buiten toepassing moet worden gelaten. Voor toepassing van de wettelijke bepaling over een redelijk loon voor de opdrachtnemer (hier: [gedaagde] ) (artikel 7:411 lid 1 BW) is geen ruimte. De kantonrechter mag de overeenkomst namelijk niet aanvullen door die wettelijke bepaling in de plaats te stellen van het oneerlijke beding. [3]
Het apparaat
[eiseres] is de contractspartij van [gedaagde]
3.7.
[eiseres] heeft van [gedaagde] een apparaat gekocht. Het gaat om een Smart Genius van het merk Swiss Liner. [eiseres] heeft op 29 december 2023 telefonisch contact gehad met [persoon B] van [gedaagde] en ook in de dagen erna via appberichten. Zij heeft op 31 december 2023 het apparaat besteld bij [gedaagde] . [eiseres] heeft per mail een factuur van € 1.995,00 op haar naam ontvangen. Dat haar partner die factuur heeft betaald, maakt niet dat hij de contractspartij is. Iemand anders dan de contractspartij kan namelijk voor deze betalen (artikel 6:30 BW) en dat is hier gebeurd (zie hiervoor 3.1). De omstandigheid dat de partner van [eiseres] later contact heeft opgenomen met [gedaagde] om de koop te ongedaan te maken, maakt ook niet dat hij -ineens- de contractspartij van [gedaagde] is (geworden), ook niet als uit dat contact niet duidelijk blijkt dat hij dat deed namens [eiseres] . Tussen partijen is overigens niet in geschil dat [eiseres] zelf [gedaagde] ook heeft laten weten dat zij de koop ongedaan wil maken.
3.8.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] geen terugbetaling kan eisen omdat niet zij maar haar partner de factuur heeft betaald gaat dus – ook hier – niet op. Ook hier geldt dat [eiseres] de vorderingen kan instellen die voortvloeien uit de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst en dat daaraan niet afdoet dat haar partner mogelijk aanspraken op haar heeft (omdat hij namens haar heeft betaald).
[eiseres] is een consument
3.9.
[eiseres] heeft het apparaat gekocht om de opleiding tot
permanent make up artistte kunnen volgen. De overeenkomst voor de opleiding is zij – zoals hiervoor overwogen –aangegaan als consument. Daaruit vloeit voort dat zij ook met betrekking tot de aanschaf van het apparaat als consument wordt aangemerkt.
De koop is ongedaan gemaakt
3.10.
[eiseres] heeft de koop van het apparaat ongedaan gemaakt. Dat wordt ook wel herroepen of ontbinden genoemd. Zij heeft op 21 januari 2024 per mail aan [gedaagde] gemeld dat zij de koop van het apparaat ongedaan wil maken. Zij had het apparaat toen nog niet ontvangen en zij heeft het apparaat überhaupt nooit mogen ontvangen. De partner van [eiseres] heeft op 7 februari 2024 nogmaals schriftelijk een beroep gedaan op het wettelijke ontbindingsrecht (artikel 6:230o BW) en aan [gedaagde] gevraagd het aankoopbedrag terug te betalen. [gedaagde] wil dat niet en doet een beroep op een beding in haar algemene voorwaarden over het annuleren van een bestelling. In het beding staat:
“Artikel 5. Totstandkoming van de overeenkomst
(…) 5.4. Indien de overeenkomst telefonisch of via de e-mail tot stand is gekomen, dan stuurt [gedaagde] Nederland de klant onverwijld via de e-mail een bevestiging van de bestelling. Bestellingen mondeling, telefonisch of via de e-mail geplaatst zijn bindend en kunnen niet geannuleerd worden. (…)”
De kantonrechter stelt ambtshalve (dat wil zeggen: zonder dat een van de partijen daar zelf iets over zegt) vast dat dit beding een oneerlijk beding is. Het sluit namelijk het wettelijke ontbindingsrecht van de consument uit, terwijl daar niet van mag worden afgeweken (artikel 6:230i lid 1 BW). Dat gebeurt hier dus wel. Het beding van [gedaagde] moet daarom worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding en daarmee als een oneerlijk beding (artikel 6:233 aanhef en onder a jo. 6:BW en Richtlijn 93/13). De kantonrechter moet het oneerlijke beding buiten toepassing laten. In deze situatie wordt wel teruggevallen op de wettelijke bepalingen over het ontbindingsrecht, omdat de consument anders in dezelfde slechte positie verkeert mét en zonder het oneerlijke beding en dat is niet de bedoeling van de wettelijke consumentenbescherming.
[eiseres] heeft binnen de wettelijke termijn de koop ontbonden (artikel 6:230o lid 1 onder b BW). De termijn was nog niet afgelopen op het moment dat een beroep werd gedaan op ontbinding omdat [eiseres] het apparaat nog niet had ontvangen.
[gedaagde] noemt ook nog artikel 17.4 van de algemene voorwaarden, maar dat artikel is niet van toepassing omdat sprake is van twee aparte overeenkomsten en niet van een pakket.
[eiseres] krijgt het aankoopbedrag van € 1.995,00 terug
3.11.
[gedaagde] moet € 1.995,00 aan [eiseres] terugbetalen omdat de koopovereenkomst is ontbonden (artikel 6:230r BW). Het ontbinden van de koopovereenkomst heeft tot gevolg dat de verbintenissen over en weer ongedaan moeten worden gemaakt: [eiseres] moet dus het betaalde aankoopbedrag terugkrijgen. Zij hoeft het apparaat niet terug te geven; zij heeft dit immers niet ontvangen.
Overige eisen en overwegingen
Consumentenbescherming
3.12.
De kantonrechter neemt verder geen overwegingen op over andere toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen (afdeling 2b en 3 van boek 6 BW) dan de hierboven genoemde, omdat toetsing aan die bepalingen niet leidt tot een andere uitkomst van de zaak.
De verklaring voor recht wordt afgewezen
3.13.
De verklaring voor recht die [eiseres] eist, wordt afgewezen vanwege een gebrek aan belang (artikel 3:303 BW). De situatie die [eiseres] met die eis schetst is een andere dan die aan de kantonrechter is voorgelegd en hierboven is beoordeeld. [eiseres] licht niet toe waarom zij belang heeft bij de geëiste verklaring voor recht, nog daargelaten de vraag of die eis inhoudelijk toewijsbaar is.
Het verstekvonnis wordt vernietigd: de kantonrechter beslist opnieuw
3.14.
De kantonrechter vernietigt het verstekvonnis, omdat de eis van [eiseres] niet volledig wordt toegewezen zoals wel in het verstekvonnis is gebeurd. De kantonrechter zal hetgeen nu in dit vonnis is overwogen in acht nemen en opnieuw beslissen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.15.
De proceskosten van procedure komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 139,42 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 798,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punt x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.200,42. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt het op 13 juni 2024 tussen de partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 11099518 CV EXPL 24-12478;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 8.990,00;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.200,42;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
34286

Voetnoten

1.Een consument zoals bedoeld in artikel 2 onder b van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen is iedere natuurlijk persoon die bij onder de richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten kent een vergelijkbare definitie.
2.HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775.
3.HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198 en HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68.