ECLI:NL:RBROT:2025:6411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/6663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van het rookverbod in horeca-inrichting en de definitie van horeca-inrichting volgens de Tabaks- en rookwarenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die aan eiser was opgelegd wegens het niet of onvoldoende instellen en handhaven van een rookverbod in zijn horeca-inrichting. Eiser betwistte de boete en stelde dat de steeg waar gerookt werd, niet tot zijn horeca-inrichting behoort. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Eiser had eerder boetes ontvangen van de verweerder, die stelde dat de steeg als een verlengstuk van de horeca-inrichting moest worden gezien. De rechtbank oordeelde echter dat de steeg geen besloten ruimte is en dus niet onder de definitie van horeca-inrichting valt zoals vastgelegd in de Tabaks- en rookwarenwet (Trw) en de Alcoholwet. De rechtbank concludeerde dat de boetes ten onrechte waren opgelegd, omdat de steeg niet als horeca-inrichting kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, de boetebesluiten herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Erkamp),
en

[naam verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. D.W. Gerritsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het opleggen van een bestuurlijke boete omdat in de horeca-inrichting van eiser het rookverbod niet of onvoldoende was ingesteld en gehandhaafd. Eiser is het hier niet mee eens en stelt onder meer dat geen sprake is van een overtreding van het rookverbod omdat de steeg waar is gerookt niet tot de horeca-inrichting behoort. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de boete terecht aan eiser is opgelegd.

Procesverloop

2. Bij besluit van 29 september 2023 (boetebesluit I) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 600,- omdat hij het rookverbod niet of onvoldoende heeft ingesteld.
2.1.
Bij besluit van 24 januari 2024 (boetebesluit II) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 600,- omdat het rookverbod niet of onvoldoende is gehandhaafd.
2.2.
In het besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
2.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, vergezeld door [persoon A] , eigenaar van de club en de gemachtigde van verweerder. Daarnaast is verschenen [persoon B] , inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Beoordeling door de rechtbank

3. [naam eiser] is een horeca-inrichting, gevestigd aan de [vestigingsadres] , te [vestigingsplaats] Op 24 maart 2023 en 3 december 2023 heeft een toezichthouder van de NVWA inspecties uitgevoerd bij eiser. De bevindingen van de toezichthouder zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 4 april 2023, respectievelijk 29 december 2023. In beide rapporten van bevindingen staat dat de toezichthouder heeft waargenomen dat in de overkapte steeg die onder meer leidt naar de ingang van de inrichting van eiser werd gerookt en dat daar niet tegen werd opgetreden.
3.1.
Aan zijn besluitvorming heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser het rookverbod niet of onvoldoende heeft ingesteld en gehandhaafd. Verweerder wijst daarbij naar de bevindingen van de toezichthouder, die tijdens de inspectie heeft geconstateerd dat er in de steeg werd gerookt. Nu de steeg volgens verweerder onderdeel is van hetzelfde perceel als de inrichting, de steeg door eiser is overkapt en deze overkapping een duurzaam en permanent karakter heeft, er door eiser gekleurde lampen en statafels met asbakken zijn geplaatst en er boven de ingang van de steeg een doek is gespannen met daarop de aanduiding ‘ [naam aanduiding] ’, moet de steeg worden gezien als een verlengstuk van de horeca-inrichting en dient ook daar het rookverbod te worden ingesteld en gehandhaafd. Nu eiser dat niet of onvoldoende heeft gedaan, is sprake van twee overtredingen van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet (Trw).
4. Eiser voert aan dat hem ten onrechte een boete is opgelegd wegens overtreding van het rookverbod. Daartoe betoogt hij dat de verplichting een rookverbod in te stellen op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Trw geldt in horeca-inrichtingen. Voor het begrip inrichting verwijst de Trw naar het begrip inrichting als bedoeld in de Alcoholwet. Nu de steeg geen besloten ruimte is, niet is voorzien van een afsluitbare toegang, voor iedereen toegankelijk is en zich bovendien op een ander perceel bevindt dan het perceel waar de club is gevestigd, valt de steeg niet onder de definitie van een lokaliteit of horecalokaliteit en is daarmee ook niet aan te merken als een inrichting als bedoeld in de Alcoholwet. Daarmee behoort de steeg niet tot de horeca-inrichting en geldt daar niet de verplichting tot het instellen, aanduiden en handhaven van het rookverbod als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Trw. Dat de steeg is overdekt en dat deze overkapping een duurzaam en permanent karakter heeft, dat bij de ingang een doek is gespannen met een aanduiding van de club en dat er lampen en statafels zijn aangebracht, laat onverlet dat de steeg een openbare verkeersfunctie heeft en daarmee niet valt onder de definitie van een horeca-inrichting.
4.1.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Trw is de exploitant van een horeca-inrichting verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod in de horeca-inrichting.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Trw wordt onder horeca-inrichting verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, of een inrichting waarin in ieder geval bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholvrije dranken of etenswaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet wordt verstaan onder een inrichting de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
Onder een lokaliteit wordt verstaan een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting.
Een horecalokaliteit is een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van of samenvallend met een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse.
Onder een besloten ruimte wordt verstaan een ruimte die omsloten is door scheidingsconstructies.
4.2.
Eiser heeft de bevindingen van de toezichthouder inhoudelijk niet bestreden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van de inspecties in de steeg geen rookverbod had ingesteld en handhaafde en dat er daadwerkelijk werd gerookt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de steeg onderdeel uitmaakt van de horeca-inrichting van eiser en of in de steeg het rookverbod moet worden ingesteld, aangeduid en gehandhaafd.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het opleggen van een bestuurlijke boete een sanctie met een bestraffend karakter is, hetgeen met zich brengt dat aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen worden gesteld. Gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geldt als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat van een overtreding sprake is. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund.
4.4.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder zo, dat de feitelijke situatie maakt dat sprake is van een zodanige verwevenheid tussen [naam eiser] en de steeg die toegang biedt tot deze club, dat de steeg als een verlengstuk van de horeca-inrichting moet worden gezien en daarom (ook) als een horeca-inrichting artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Trw moet worden aangemerkt. Eiser wijst er terecht op dat om van een horeca-inrichting te kunnen spreken, voldaan moet worden aan de in de Alcoholwet opgenomen definities van een horeca-inrichting. Zoals hiervoor onder 4.1. uiteengezet, gaat het daarbij om een besloten ruimte waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, inclusief de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Evident is dat de steeg zelf niet als horeca-inrichting kwalificeert, nu geen sprake is van een besloten ruimte, maar van een overkapping van een vrij toegankelijk gebied, dat onder meer toegang biedt aan de bezoekers van [naam eiser] , maar onweersproken ook wordt bezocht door huurders van acht achtergelegen huurwoningen en bezoekers van nabijgelegen horecagelegenheden. Dat van een bij een horeca-inrichting behorend terras sprake zou zijn is door verweerder niet betoogd, en zou ook onjuist zijn nu niet is gebleken dat de steeg bestemd is voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de tekst van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Trw, noch de relevante bepalingen uit de Alcoholwet, noch de wetsgeschiedenis aanknopingspunten bieden voor het uitbreiden van de reikwijdte van het begrip horeca-inrichting tot niet-besloten ruimtes die daarmee verweven zijn, anders dan de daarmee verbonden terrassen die in artikel 1 van de Alcoholwet expliciet binnen de reikwijdte van het begrip horeca-inrichting zijn gebracht.
4.5.
Voor zover verweerder zich subsidiair op het standpunt stelt dat eiser (ook) op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Trw (als werkgever) de verplichting draagt tot het instellen, aanduiden en handhaven van het rookverbod om de in de steeg werkzame beveiligers een rookvrij werkplek te bieden, geldt dat deze bepaling niet aan de overtreding ten grondslag is gelegd en – zoals in het bestreden besluit is overwogen – ook geen onderdeel uitmaakt van de primaire besluiten.
4.6.
De conclusie is dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat in de steeg een horeca-inrichting in de zin van de Tabakswet werd geëxploiteerd. Omdat de boete op dat onjuiste standpunt is gebaseerd, zijn de boetes ten onrechte opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat het gebrek dat aan het besluit kleeft zich naar zijn aard niet leent voor herstel, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij zal de boetebesluiten herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit. Dit betekent dat de boetes komen te vervallen.
6. Omdat het beroep gegrond is bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Daarbij acht de rechtbank van belang dat het gaat om samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpr.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 mei 2024;
- herroept de boetebesluiten van 29 september 2023 en van 24 januari 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.