Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet voldaan was aan het bewijsminimum. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het eerste feit en bewezenverklaring voor het tweede feit, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was. De verdachte had op 27 december 2024 een schietincident meegemaakt, maar er was onvoldoende bewijs dat hij het vuurwapen daadwerkelijk voorhanden had. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen en de bewijsstukken niet overtuigend genoeg waren om tot een veroordeling te komen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van beide feiten werd vrijgesproken. De kosten van de verdediging werden begroot op nihil. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de terechtzitting.