ECLI:NL:RBROT:2025:6521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/1454, ROT 24/1456, ROT 24/1458, ROT 24/1460, ROT 24/1461, ROT 24/1462, ROT 24/1463, ROT 24/1464 en ROT 24/1465
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de handhaving van negen naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. Eiser had in totaal 17 naheffingsaanslagen ontvangen, waarvan er acht uit coulance zijn vernietigd. Eiser was van mening dat zijn parkeervergunning geldig was voor de locatie waar hij zijn auto had geparkeerd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank stelde vast dat eiser niet over een geldige parkeervergunning beschikte voor de parkeerlocatie en dat hij ook geen andere wijze van betaling van de parkeerbelasting had aangetoond. Hierdoor waren de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het opleggen van de naheffingsaanslagen in strijd met het evenredigheidsbeginsel zouden maken. Eiser had onvoldoende onderzoek gedaan naar de geldigheid van zijn parkeervergunning en de rechtbank kon niet afwijken van de wettelijke verplichting tot het opleggen van naheffingsaanslagen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslagen gehandhaafd blijven. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/1454, ROT 24/1456, ROT 24/1458, ROT 24/1460, ROT 24/1461, ROT 24/1462, ROT 24/1463, ROT 24/1464 en ROT 24/1465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Uygul-van Dam),
en

de heffingsambtenaar van de [gemeente]

(gemachtigde: S.R.A.D. Chikoe-Hardin).

Samenvatting

1. De heffingsambtenaar heeft in totaal 17 naheffingsaanslagen aan eiser opgelegd, waarvan er in totaal acht uit coulance door de heffingsambtenaar zijn vernietigd.
Dit betekent dat er negen naheffingsaanslagen door de heffingsambtenaar zijn gehandhaafd. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser was in de veronderstelling dat zijn parkeervergunning geldig was voor de locatie waar hij zijn auto had geparkeerd. Dat was niet het geval.
Nu eiser niet over een geldige parkeervergunning beschikte voor de locatie waar hij geparkeerd had en ook niet op een andere wijze parkeerbelasting heeft betaald, zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd. Omdat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid, is het de rechtbank niet toegestaan om het opleggen van de naheffingsaanslagen aan het evenredigheidsbeginsel te toetsen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de negen overgebleven naheffingsaanslagen gehandhaafd blijven.

Inleiding

2. De heffingsambtenaar heeft aan eiser 17 naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd, waarvan er zeven naheffingsaanslagen uit coulance door de heffingsambtenaar zijn vernietigd.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiser tegen negen naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en deze naheffingsaanslagen gehandhaafd.
2.2.
Op 17 april 2025 heeft de heffingsambtenaar een verzoek ingediend om de behandeling van het beroep aan te houden, omdat er in dit cluster van zaken meer onderzoek nodig is dan verwacht en het verweerschrift vanwege de vakantieperiode niet tijdig kan worden ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat dit verzoek niet tijdig is ingediend (namelijk niet binnen één week na de verzending van de vooraankondiging op 19 februari 2025) en het verzoek onvoldoende is gemotiveerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

3. Zoals hieronder uiteengezet, heeft het beroep betrekking op de negen afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 3 januari 2024.
Zaaknummer
Vorderingsnummer
Datum aanslag
Datum parkeeractie
Datum ontvangst bezwaarschrift
Datum
uitspraak op bezwaar
ROT 24/1454
[vorderingsnummer 1]
20-05-2023
08-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1456
[vorderingsnummer 2]
31-05-2023
17-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1458
[vorderingsnummer 3]
20-05-2023
09-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1460
[vorderingsnummer 4]
24-05-2023
14-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1461
[vorderingsnummer 5]
25-05-2023
15-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1462
[vorderingsnummer 6]
24-05-2023
13-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1463
[vorderingsnummer 7]
24-05-2023
11-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1464
[vorderingsnummer 8]
24-05-2023
10-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
ROT 24/1465
[vorderingsnummer 9]
20-05-2023
07-05-2023
19-07-2023
03-01-2024
3.1.
Het bedrag van de naheffingsaanslagen bestaat uit een deel verschuldigde parkeerbelasting (€ 2,76) en een deel naheffingskosten (€ 66,50). De parkeeracties hebben allen plaatsgevonden aan [adres] aan de zijde met even nummers ( [sector 1] ) in [plaats] .
3.2.
De naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan eiser als kentekenhouder van de auto.
3.3.
Eiser beschikt over een parkeervergunning voor [sector 2] in de [gemeente] .

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in totaal tien naheffingsaanslagen heeft gehandhaafd. De stukken die de rechtbank heeft ontvangen zien slechts op negen naheffingsaanslagen. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegezegd dat de overige naheffingsaanslag met het [vorderingsnummer 10] , en ten aanzien waarvan de rechtbank geen stukken heeft ontvangen, zal worden vernietigd. Dit houdt in dat er in totaal negen naheffingsaanslagen worden gehandhaafd.
5. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de negen overgebleven naheffingsaanslagen terecht aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd?
7. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte negen van de in totaal 17 opgelegde naheffingsaanslagen heeft gehandhaafd. Eiser is in het bezit van een parkeervergunning voor [sector 2] in de [gemeente] . Omdat eiser in de veronderstelling verkeerde dat zijn parkeervergunning geldig was voor de gehele [adres] (zowel aan de zijde met even als de zijde met oneven nummers), heeft hij zijn auto in de periode van 7 mei tot en met 24 mei 2023 geparkeerd aan [adres] aan de zijde met even nummers. Eiser voert tevens aan dat er in die periode ook veel werkzaamheden plaatsvonden in de omgeving van [adres] , waardoor het aantal (beschikbare) parkeerplaatsen in de omgeving beperkt was.
8. Van parkeren met een vergunning is alleen sprake als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de parkeervergunning is verleend. Indien aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan, is geen sprake van parkeren met die vergunning. Eén van de voorwaarden voor het parkeren is dat wordt geparkeerd in een daartoe aangewezen vergunningsgebied en op de voor het vergunningsgebied vastgestelde tijdvakken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd. Op de persoon die in het bezit is van een parkeervergunning rust bij gebruik van die parkeervergunning een onderzoeksplicht. Ongeacht of er vanwege werkzaamheden een beperkt aantal beschikbare parkeerplaatsen waren, had het op de weg van eiser gelegen om te onderzoeken of zijn parkeervergunning geldig was op de locatie waar hij zijn auto uiteindelijk heeft geparkeerd. Door hier onvoldoende onderzoek naar te verrichten, komt dit voor rekening en risico van eiser zelf. De enkele omstandigheid dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat zijn parkeervergunning geldig was op de locatie waar hij zijn auto heeft geparkeerd, is geen reden om af te zien van het opleggen van naheffingsaanslagen indien gedurende een periode wordt geparkeerd op een locatie waar parkeerbelasting is verschuldigd, maar de parkeerbelasting niet of onvoldoende is betaald.
Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat bij eiser sprake was van opzet, kan dit niet leiden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslagen van eiser.
De parkeerbelasting is een objectieve belasting waarbij opzet, schuld en intentie geen rol spelen. Nu eisers parkeervergunning, ten tijde van de constateringen op de locatie waar de auto van eiser geparkeerd stond, niet geldig was en eiser ook niet op een andere wijze parkeerbelasting heeft betaald, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
Is er sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
10. Ter zitting heeft eiser onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 25 oktober 2024 [1] betoogt dat het opleggen van de naheffingsaanslagen, met uitzondering van de eerste opgelegde naheffingsaanslag, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens eiser is hier sprake van een bijzondere omstandigheid, omdat het onredelijk lang heeft geduurd voordat eiser op de hoogte is geraakt van het feit dat hij verkeerd geparkeerd stond. Zo bedraagt de termijn tussen de datum waarop de eerste parkeeractie heeft plaatsgevonden (7 mei 2023) en de datum waarop eiser de eerste naheffingsaanslag op zijn vroegst heeft kunnen ontvangen (23 mei 2023) minimaal 16 dagen. De heffingsambtenaar had een menselijke beoordeling moeten toepassen en eiser eerder op de hoogte moeten stellen om nadere naheffingsaanslagen te voorkomen.
11. De rechtbank overweegt dat het opleggen van naheffingsaanslagen gebonden beschikkingen zijn waarbij de heffingsambtenaar op grond van de wet geen beleidsruimte heeft. Het is de rechtbank daarom (in beginsel) niet toegestaan om de wettelijke verplichting tot het opleggen van naheffingsaanslagen te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die de wetgever niet heeft voorzien.
Een bijzondere omstandigheid zoals de wetgever heeft bedoeld is bijvoorbeeld een omstandigheid waarin de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen of de belastingplichtige door onvoorziene omstandigheden, zoals een acute noodsituatie, redelijkerwijs niet kan worden gevergd de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Buiten deze situaties om, kan niet worden gezegd dat in gevallen van ontbrekende of geringe verwijtbaarheid en in gevallen waarin het bedrag van de kostenopslag naar het oordeel van de rechter niet passend en geboden zou zijn, sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [2]
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser pas nadat hij de eerste naheffingsaanslag heeft ontvangen op de hoogte is geraakt dat hij geparkeerd stond op een parkeerplek waar zonder geldige parkeervergunning parkeerbelasting verschuldigd was, kan de rechtbank dit, in het licht van hetgeen door de Hoge Raad is geoordeeld, echter niet aanmerken als een bijzondere omstandigheid. In dat geval is het de rechtbank niet toegestaan om het opleggen van deze reeks naheffingsaanslagen te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Daarnaast bestaat er geen rechtsregel op grond waarvan de heffingsambtenaar verplicht is om contact op te nemen met eiser bij het opleggen van repeterende naheffingsaanslagen.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen gehandhaafd blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. de Bloois, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535.
2.HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535, r.o. 5.4.1. t/m 5.4.3.