ECLI:NL:RBROT:2025:6539

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
10/026292-25 en 21/002093-24 en 10/317765-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en wederrechtelijk verblijf op haventerrein

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich als uithaler schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van 19 kilogram cocaïne en het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein. De verdachte, geboren in 1990 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. A.W. Syrier. De officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, eiste een gevangenisstraf van 32 maanden, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 13 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 januari 2025 samen met anderen pakketten uit een container heeft gehaald op een haventerrein in Rotterdam. De cocaïne was afkomstig uit Argentinië en de verdachte had voorwaardelijk opzet op de verlengde invoer. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde ook de verbeurdverklaring van twee in beslag genomen Apple telefoons op als bijkomende straf. De verdachte had een omvangrijk strafblad en er was een hoog recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, en dat de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel niet te onderschatten was. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/026292-25
Parketnummer vordering TUL VV: 21/002093-24 en 10/317765-21
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
[naam PI] ,
bijgestaan door raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest en daarnaast een gedragsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) inhoudende een locatieverbod voor de duur van 3 jaar, waarbij voor iedere overtreding hechtenis van 2 weken zal worden opgelegd met een maximum van 6 maanden en dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel; en
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel van 4 maanden gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 10-317765-21; en
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel van 30 dagen gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 21-002093-24.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat vrijspraak dient te volgen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. Uit het dossier volgt dat de verdachte pakketten uit een container gehaald heeft, maar niet dat en wanneer die pakketten binnen Nederlands grondgebied zijn gebracht en ook niet dat zijn handeling daarop gericht was. De container arriveerde in de haven van Rotterdam en stond vervolgens een aantal dagen in de haven van Rotterdam. Het is volgens de verdediging niet ondenkbaar dat de cocaïne op een later moment – in Nederland – in de container is gestopt. Het opzet van de verdachte op de verlengde invoer ontbreekt.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten vast. Deze feiten zijn niet ontkend of betwist door de verdachte. Op 24 januari 2025 is de verdachte samen met een ander over het hek geklommen van het haventerrein om vervolgens een rode bigshopper te vullen met pakketten uit een container. Op de camerabeelden is te zien dat hij samen met de medeverdachte op het terrein loopt met een gevulde rode bigshopper. Ze houden de tas samen vast. De verdachten klimmen met de bigshopper opnieuw over het hek en stappen in een auto die vervolgens wegrijdt. Even later zijn de drie personen in deze auto, waaronder de verdachte, aangehouden. Uit onderzoek is gebleken dat de inhoud van de rode bigshopper uit pakketten van in totaal 19 kilogram cocaïne bestaat. De container kwam uit Argentinië. De container kwam op 17 januari 2025 in Rotterdam aan en uiteindelijk werd de container op 23 januari 2025 ingeleverd op het UWT.
Op zitting heeft de verdachte verklaard dat hij is benaderd met de vraag om dingen uit te halen en dat hij daarvoor veel geld zou krijgen. De verdachte is niet verteld wat hij moest uithalen, maar hij wist wel dat het om iets illegaals ging. In de haven werd hem bekend dat het om cocaïne ging. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op de verlengde invoer. De door de verdachte verrichte handelingen (over het hek van het haventerrein klimmen, de bigshopper vullen met de pakketten uit een container, weer over het hek klimmen en vervolgens met de medeverdachte in een auto stappen die wegrijdt) zijn, anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht, ook te kwalificeren als de verlengde invoer van verdovende middelen. Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na het passeren van de landsgrenzen als verlengde invoer strafbaar is. Dat de cocaïne pas in Nederland in de container is gestopt om vervolgens een paar dagen later in de haven van Rotterdam weer eruit te halen, acht de rechtbank onaannemelijk. Voor deze gang van zaken is geen logische verklaring. Bovendien was de broncontainer afkomstig uit Zuid-Amerika en is het een feit van algemene bekendheid dat de Rotterdamse haven een plek is waar op grote schaal via containers uit Zuid-Amerika cocaïne wordt binnengebracht. De verweren worden verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van 19 kilogram cocaïne.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 24 januari 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 19 kilogram, cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
hij op 24 januari 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag
en overslag van goederen, te weten de terminal van United Waalhaven Terminals
B.V. aan de Bunschotenweg.
3
hij op 21 december 2024 te Hardinxveld-Giessendam,
met het oogmerk daarmee opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel
van een geautomatiseerd werk
of door middel van telecommunicatie zijn opgeslagen of worden verwerkt of
overgedragen te veranderen,
te wissen, onbruikbaar of ontoegankelijk te maken dan wel andere gegevens
daaraan toe te voegen
of
met het oogmerk daarmee opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor
telecommunicatie te
vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, een stoornis in de gang of in de
werking van zodanig werk te
veroorzaken, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel
te verijdelen
een technisch hulpmiddel, te weten
een jammer,
dat hoofdzakelijk geschikt is gemaakt of ontworpen tot het plegen van een
zodanig bovenomschreven
misdrijf, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

2. Wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

3. Het voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 350d juncto artikel 350c van het Wetboek van Strafrecht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte worden opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als uithaler schuldig gemaakt aan de invoer van 19 kilogram cocaïne en het zich wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. Daarnaast heeft de verdachte een jammer voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien vaak direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Aan de ene kant is de rol van de verdachte een belangrijke rol in het plegen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die de invoer van cocaïne is. De uithalersactiviteiten zijn immers van essentieel belang om het cocaïnetransport goed te laten verlopen en daarmee zijn uithalers een onmisbare schakel in de internationale transportketen van cocaïne. Dat de rol belangrijk is, blijkt ook wel uit de bedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen. Aan de andere kant is de rol van de verdachte in het geheel beperkt. Het werk van de uithaler is niet meer en niet minder dan de cocaïne voor de eigenaren van die cocaïne uit de haven krijgen.
7.3.
Standpunt verdediging strafmaatverweer
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim waarmee rekening moet worden gehouden in de strafmaat. Verdachte is aangehouden enkel op basis van een anonieme melding (MMA-melding). Die melding was onvoldoende om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
7.3.1.
Beoordeling
De inhoud van de melding in combinatie met de uitkomsten van nader onderzoek gaf voldoende basis om over te gaan tot de toepassing van dwangmiddelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er een MMA-melding binnenkwam met de alarmerende melding dat verdachte zou rondrijden met explosieven in een auto. Naar aanleiding van de melding is er gekeken naar antecedenten van de verdachte, vond er overleg plaats met een officier van justitie, is nagegaan of verdachte ten tijde van de melding ook daadwerkelijk rondreed (wat het geval bleek) en is een bevel aanhouding buiten heterdaad gegeven door de officier.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt het verweer.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het omvangrijke strafblad van de verdachte van 36 pagina’s. Daaruit blijkt niet dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar een dergelijk omvangrijk strafblad geeft blijk dat verdachte zich moeilijk kan weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
7.4.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 mei 2025. Uit het rapport blijkt dat sprake is van een delictpatroon in zowel vermogensdelicten, geweldsdelicten als verkeersdelicten en een hoog recidiverisico. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven en inzicht getoond in zijn handelen. De verdachte zou uit financiële overwegingen gehandeld hebben. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden meer om met huidige en/of nieuwe interventies het gedrag van de verdachte te veranderen en de risico’s te beperken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat de onderhavige feiten gepleegd zijn gedurende lopende proeftijden. Bovendien ziet de reclassering ook geen mogelijkheid om het gedrag van de verdachte te veranderen en de risico’s te beperken. In deze situatie is alleen een onvoorwaardelijke straf passend en geboden.
De straf die rechtbank zal opleggen is lager dan geëist door de officier van justitie. De eis is naar oordeel van de rechtbank te hoog, gelet op de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het gaat om de verlengde invoer van een vergelijkbare hoeveelheid verdovende middelen als in deze zaak. Verder ziet de rechtbank in dit geval onvoldoende reden om over te gaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v Sr, omdat het de eerste keer is dat de verdachte zich op het haventerrein begeeft en gelet op zijn proceshouding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft verzocht de twee in beslag genomen Apple telefoons met goednummers [beslagnummer 1] en [beslagnummer 2] alsmede de oranje doppensleutel en moertjes verbeurd te verklaren. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De bewezen feiten – te weten feit 1 en feit 2 - zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 april 2022 van de meervoudige kamer van rechtbank Rotterdam, met parketnummer 10-317765-21, is de verdachte ter zake van een diefstal door middel van braak en een poging diefstal door middel van braak veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 7 mei 2022.
Bij arrest van 9 december 2024 van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met parketnummer 21-002093-24, is de verdachte ter zake van een diefstal door middel van braak veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 216 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 24 december 2024.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering ten uitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, die werd opgelegd door de rechtbank Rotterdam, al is toegewezen door het gerechtshof in Den Haag, maar nog niet is geëxecuteerd. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering ten uitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, met parketnummer 10-317765-21, die werd opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis en arrest voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk gedeelten van de bij het vonnis en arrest aan de verdachte opgelegde straf.

10.Wettelijke voorschriften

Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 138aa, 350d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart de twee in beslag genomen Apple telefoons goednummers [beslagnummer 1] en [beslagnummer 2] verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte van
4 maanden gevangenisstrafvan de bij vonnis van 21 april 2022, met parketnummer 10-317765-21, van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf; en
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte van
30 dagen gevangenisstrafvan de bij vonnis van 9 december 2024, met parketnummer 21-002093-24, van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Yenice en S. Hoebe, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Rotterdam, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Rotterdam, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag
en/of overslag van goederen, te weten de terminal van United Waalhaven Terminals
B.V. aan de Bunschotenweg; en
3.
Hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen
op of omstreeks 21 december 2024 te Hardinxveld-Giessendam, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk daarmee opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel
van een geautomatiseerd werk
of door middel van telecommunicatie zijn opgeslagen en/of worden verwerkt en/of
overgedragen te veranderen,
te wissen, onbruikbaar en/of ontoegankelijk te maken dan wel andere gegevens
daaraan toe te voegen
en/of
met het oogmerk daarmee opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor
telecommunicatie te
vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, een stoornis in de gang of in de
werking van zodanig werk te
veroorzaken, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel
te verijdelen
een technisch hulpmiddel, te weten
een jammer,
dat hoofdzakelijk geschikt is gemaakt en/of ontworpen tot het plegen van een
zodanig bovenomschreven
misdrijf, heeft vervaardigd, verkocht, verworven, ingevoerd, verspreid of anderszins
ter beschikking heeft gesteld
of voorhanden heeft gehad.