ECLI:NL:RBROT:2025:6540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11560571 VV EXPL 25-108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nakoming van afspraken uit vaststellingsovereenkomst tussen ex-werkgever en ex-werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ex-werknemer, [eiser], en zijn ex-werkgever, [gedaagde]. De ex-werknemer vorderde betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding en vakantietoeslag, alsook de verstrekking van salarisspecificaties en een eindafrekening. De ex-werkgever had een deel van het salaris niet betaald en weigerde de transitievergoeding te voldoen, met als argument dat de ex-werknemer zich te vroeg had ingeschreven als zelfstandige in het Handelsregister. De kantonrechter oordeelde dat de ex-werkgever gehouden was de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst na te komen, ondanks de stelling dat de ex-werknemer zich niet aan het concurrentiebeding had gehouden. De kantonrechter wees de vorderingen van de ex-werknemer toe, inclusief een wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon, en schorste het concurrentie- en relatiebeding. Tevens werd de ex-werkgever veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11560571 VV EXPL 25-108
datum uitspraak: 15 april 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. A.C. van Langen, advocaat te Waalwijk,
tegen
[gedaagde] .,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar directeur de heer [persoon A] .
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 maart 2025, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiser] van 13 maart 2025, met bijlage.
1.2.
Op 1 april 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser] en zijn vader, bijgestaan door de gemachtigde mr. A.C. van Langen. Namens [gedaagde] waren aanwezig haar directeur de heer [persoon A] en zijn echtgenote.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] heeft een arbeidsovereenkomst bestaan. [eiser] heeft als (onderhouds)schilder voor [gedaagde] gewerkt. Partijen hebben met elkaar een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarmee de arbeidsovereenkomst per 1 december 2024 is geëindigd. Partijen zijn samen tot de conclusie gekomen dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer mogelijk was, nadat in het weekend van 3 en 4 augustus 2024 een tweetal heftige telefoongesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden, waarbij de directeur van [gedaagde] [eiser] heeft uitgescholden en allerlei verwensingen aan zijn adres heeft geuit. In de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat [gedaagde] [eiser] tot 1 december 2024 zijn salaris en overige emolumenten doorbetaalt en dat [gedaagde] op de einddatum van de arbeidsovereenkomst een transitievergoeding van € 3.989,14 bruto aan [eiser] betaalt. [gedaagde] moest ook binnen dertig dagen na de einddatum een eindafrekening aan [eiser] verstrekken en een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand van [eiser] van € 869,- exclusief btw betalen.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 10 een concurrentie- en relatiebeding opgenomen voor de duur van een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is niets opgenomen over deze bedingen.
2.3.
In de vaststellingsovereenkomst is over de finale kwijting het volgende opgenomen:
“Tussen partijen is alles besproken en uitonderhandeld en er zijn geen verdere onderwerpen die partijen, al dan niet in de onderhandelingen naar voren gebracht door een van hen, buiten deze overeenkomst wensen te laten. Een en ander betekent dat partijen elkaar, behoudens voor zover het betreft de nakoming van de hiervoor in deze overeenkomst beschreven verplichtingen, over en weer finale kwijting verlenen ter zake van al hetgeen zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en/of ter zake van de beëindiging daarvan en/of anderszins van elkaar te vorderen mochten hebben of hadden zullen krijgen. Deze bepaling geldt tevens ten aanzien van de met Werkgever gelieerde vennootschappen.”
2.4.
[gedaagde] heeft na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een deel van het salaris van [eiser] betaald. Over periode 10 van 2024 heeft zij maar € 500,- betaald (in plaats van € 1.447,67 netto) en het loon over de perioden 11 en 12 heeft [gedaagde] helemaal niet betaald. [gedaagde] heeft de transitievergoeding ook niet betaald, geen eindafrekening opgemaakt en aan juridische kosten alleen het bedrag exclusief btw betaald. [gedaagde] wil niet meer betalen, omdat zij stelt dat [eiser] zich niet vóór 1 december 2024 (de einddatum van de arbeidsovereenkomst) had mogen inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als zelfstandig schilder.
2.5.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%, betaling van de transitievergoeding en vakantietoeslag, onder verstrekking van salarisspecificaties en een eindafrekening. Ook vordert [eiser] dat het concurrentie- en relatiebeding worden geschorst.
Het beoordelingskader in kort geding
2.6.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
[gedaagde] moet het loon met wettelijke verhoging, de transitievergoeding en de vakantietoeslag betalen
2.7.
De kantonrechter wijst de door [eiser] gevorderde geldbedragen toe. [gedaagde] heeft geen enkele goede reden gegeven waarom zij niet zou hoeven betalen. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst afspraken gemaakt over de vraag welke bedragen [gedaagde] op welke momenten moest betalen. Aan die afspraak moet [gedaagde] zich houden.
2.8.
De stelling van [gedaagde] dat [eiser] zich niet had mogen inschrijven in het Handelsregister zolang de arbeidsovereenkomst nog liep, geeft haar geen reden om de afgesproken bedragen niet aan [eiser] te betalen. Ten eerste heeft [gedaagde] aan haar stelling geen consequenties verbonden. Zij heeft niet uitgelegd dat zij daardoor schade heeft geleden, laat staan dat zij een onderbouwde tegenvordering heeft ingesteld ter zake van de door haar geleden schade als gevolg van de overtreding van het concurrentiebeding door [eiser] . Voor zover [gedaagde] zou bedoelen dat zij iets met haar betalingsverplichting wil verrekenen, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. In artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is namelijk bepaald dat als de gegrondheid van een verrekeningsverweer niet eenvoudig vast te stellen is, de kantonrechter de vordering ondanks dit beroep op verrekening kan toewijzen.
2.9.
Afgezien van het voorgaande is ook niet gebleken dat [eiser] het concurrentiebeding heeft overtreden. Het enkel inschrijven in het Handelsregister is daarvoor niet genoeg. [eiser] heeft verklaard dat hij pas in januari 2025 zijn eerste klus als zelfstandig schilder heeft uitgevoerd en [gedaagde] heeft daar verder niets tegenin gebracht.
2.10.
Niet in de laatste plaats acht de kantonrechter van belang dat partijen gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 2.3. geciteerde bepaling in de vaststellingsovereenkomst geacht moeten worden een allesomvattende regeling te hebben getroffen, zonder dat [gedaagde] zich het recht heeft voorbehouden om [eiser] aan te spreken wegens het niet naleven van de postcontractuele bedingen. Dat betekent dat partijen, afgezien van de afspraken zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst, elkaar finale kwijting hebben verleend.
2.11.
[gedaagde] moet dan ook de afspraken, zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst nakomen en het salaris tot 1 december 2024 en de transitievergoeding aan [eiser] betalen. Omdat het gaat om salarisbetalingen en [eiser] er een groot belang bij heeft dat hij alsnog zo snel mogelijk over deze bedragen kan beschikken, worden deze geldvorderingen in kort geding toegewezen.
2.12.
Ook de gevorderde wettelijke verhoging wordt volledig toegewezen. De directeur van [gedaagde] heeft op de zitting vooral laten blijken dat hij [eiser] niet betaalt omdat hij niet wil betalen. Er is kort sprake geweest van betalingsonmacht, maar toen die voorbij was, heeft [gedaagde] besloten [eiser] geen cent meer te betalen, zelfs niet als zij daartoe door de rechter en via inzet van een deurwaarder zou worden gedwongen. De directeur van [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij ervoor zal zorgen dat een beslag onder de onderneming geen doel zal treffen en dat hij zo nodig de werkzaamheden in een andere vennootschap zal onderbrengen. Onder deze omstandigheden, waarin sprak is van pure betalingsonwil, heeft de kantonrechter geen enkele reden om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen. [gedaagde] moet daarom de maximale verhoging van 50% over het achterstallige loon betalen.
2.13.
Ook de wettelijke rente over de achterstallige bedragen wordt toegewezen, omdat [eiser] voldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] die moet betalen en [gedaagde] daar geen verweer tegen heeft gevoerd.
[gedaagde] moet specificaties verstrekken
2.14.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij geen specificaties heeft verstrekt aan [eiser] over de perioden 11 en 12 van 2024. Ook moet zij alsnog een eindafrekening verstrekken, zoals afgesproken in de vaststellingsovereenkomst. Die vorderingen worden toegewezen. Gelet op de aankondiging van [gedaagde] dat zij aan geen enkele veroordeling zal gaan voldoen, wordt de dwangsom zoals gevorderd ook toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om die (ambtshalve) te matigen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding om [gedaagde] een langere termijn te gunnen om de specificaties met hulp van haar boekhouder in orde te maken.
Het concurrentie- en relatiebeding worden geschorst
2.15.
De kantonrechter schorst het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, gezien hetgeen hiervoor sub 2.10. is overwogen en beslist. Bovendien heeft [gedaagde] op de zitting verklaard dat zij geen belang heeft bij naleving van die bedingen en dat ze in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen omdat dat gebruikelijk is. Zij heeft er geen enkel probleem mee dat [eiser] in de eigen regio aan het werk gaat en zij heeft – desgevraagd – niet verklaard dat er relaties zijn met wie [eiser] geen contact mag opnemen. De kantonrechter legt dit zo uit dat [gedaagde] zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter. Zoals hiervoor ook al overwogen gelden de postcontractuele bedingen niet meer, gezien de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting al niet meer gelden.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 148,04 aan dagvaardingskosten, € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 781,04 Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat vordert en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 5.766,07 netto ter zake van achterstallig salaris, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en € 3.989,14 bruto ter zake van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 maart 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de vakantietoeslag over de periode van 1 juni 2024 tot 1 december 2024;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie weken na de dag waarop dit vonnis is betekend aan [eiser] deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken over de perioden 11 en 12 van 2024 en de eindafrekening, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 15.000,-;
3.4.
schorst het concurrentiebeding als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de arbeidsovereenkomst;
3.5.
schorst het relatiebeding als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de arbeidsovereenkomst;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 781,04;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
51909