ECLI:NL:RBROT:2025:6545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
10288920 CV EXPL 23-2017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake een overeenkomst van opdracht voor het inrichten van een tuin met geschil over uitgevoerde werkzaamheden en betaling

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [persoon A] en [persoon C] over een overeenkomst van opdracht voor het inrichten van een tuin. [persoon A] heeft een hovenier, [persoon C], ingehuurd voor het renoveren van zijn tuin, maar heeft een deel van de factuur van € 20.279,50 niet betaald, omdat hij van mening is dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. [persoon A] vordert schadevergoeding van € 7.500,- en expertisekosten van € 3.654,20. [persoon C] heeft een tegeneis ingesteld voor niet-betaalde rekeningen en incassokosten, maar deze vordering is afgewezen.

De kantonrechter heeft een deskundige benoemd om de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden te beoordelen. Het deskundigenrapport concludeert dat er gebreken zijn aan het werk van [persoon C], waaronder een zwakke constructie van de overkapping en berging, en dat herstelkosten van in totaal € 7.962,91 noodzakelijk zijn. De kantonrechter heeft de vordering van [persoon A] tot herstelkosten van € 7.500,- toegewezen, omdat dit bedrag als redelijk wordt beschouwd.

De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat [persoon C] per saldo € 3.010,74 aan [persoon A] moet terugbetalen, na aftrek van de herstelkosten en reeds betaalde bedragen. Daarnaast is [persoon C] veroordeeld tot betaling van incassokosten van € 515,54 en de proceskosten van € 4.634,47. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10288920 CV EXPL 23-2017
datum uitspraak: 11 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[persoon A] ,

2. [persoon B],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: eerst mr. J.F. Verheijen, nu mr. A.S. Kik-Hartog.
tegen
[persoon C], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats 2] (gemeente [gemeente] ),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: [persoon D] .
De partijen worden hierna (in enkelvoud) ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon C] ’ genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het vonnis van 7 juni 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het deskundigenrapport van 11 december 2024;
  • de akte na deskundigenrapport van [persoon A] van 20 januari 2025.
1.2.
De griffier heeft partijen op 27 februari 2025 schriftelijk geïnformeerd dat het eindvonnis zal worden gewezen door een andere kantonrechter dan de rechter voor wie de mondelinge behandeling van 17 mei 2023 heeft plaatsgevonden en die het tussenvonnis van 13 oktober 2023 heeft gewezen. Partijen hebben niet verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling ten overstaan van de opvolgend kantonrechter.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[persoon C] heeft in opdracht van [persoon A] werkzaamheden verricht, bestaande uit het renoveren van de tuin van [persoon A] aan de voor- en achterkant. De aanneemsom die is afgesproken is € 20.279,50. [persoon A] vindt dat [persoon C] de werkzaamheden niet (goed) heeft uitgevoerd en heeft een deel van de aanneemsom niet betaald. Dit gaat om € 8.088,90. [persoon A] vordert in deze procedure vergoeding van schade die hij zegt te hebben geleden, van € 7.500,-, en expertisekosten (van TOP Expertise) van in totaal € 3.654,20. [persoon C] heeft een tegeneis ingesteld en vordert € 20.714,70, bestaande uit niet-betaalde rekeningen (inclusief meerwerk) en incassokosten.
2.2.
In het vonnis van 7 juni 2025 is Van Beek Expertise benoemd al deskundige om de volgende vragen te beantwoorden:
a. Kunt u (aan de hand van de door [persoon C] overgelegde kleurenfoto’s die hij heeft gemaakt ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden) beoordelen of de door [persoon C] verrichte werkzaamheden deugdelijk, dat wil zeggen conform de kwaliteitseisen van de branche en conform de overeenkomst zijn uitgevoerd?
Indien de uitvoering niet aan de overeenkomst voldoet of de kwaliteit niet voldoet aan hetgeen in de branche gebruikelijk is, kunnen daaraan andere oorzaken, en zo ja welke, ten grondslag liggen dan de wijze van uitvoering door [persoon C] ?
Op welke wijze dienen de door [persoon C] verrichte werkzaamheden waarvan de kwaliteit niet voldoet aan hetgeen gebruikelijk is in de branche te worden hersteld? Wat zijn de kosten die aan het herstel / de uitvoering daarvan verbonden zijn, gespecificeerd naar de uit te voeren werkzaamheden, inclusief voorbereiding?
Zijn er werkzaamheden die zijn vermeld in de overeenkomst van 13 maart 2021 die [persoon C] niet heeft uitgevoerd? Als dat het geval is, welke werkzaamheden zijn dat en wat zijn de kosten die aan de uitvoering daarvan verbonden zijn, gespecificeerd naar de uit te voeren werkzaamheden, inclusief voorbereiding?
Zijn er overigens punten die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang kunnen zijn?
De deskundige heeft op 11 december 2024 zijn rapport uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Alleen [persoon A] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
[persoon A] moest voor de wel uitgevoerde werkzaamheden € 16.679,66 betalen
2.3.
Volgens [persoon A] moet bij het berekenen van zijn vordering niet alleen rekening worden gehouden met de herstelkosten van de gebreken aan het uitgevoerde werk, maar moeten ook bedragen in mindering worden gebracht op het offertebedrag van € 20.279,50, omdat [persoon C] werkzaamheden (deels) niet heeft uitgevoerd. [persoon A] verwijst naar bijlage 5 bij het rapport van Top Expertise van 29 december 2022, overgelegd als onderdeel van productie 8 bij de dagvaarding, waarop bij elke kostenpost is aangegeven of [persoon A] het daarmee eens is of niet. De kantonrechter bespreekt hieronder de door [persoon A] betwiste posten en zal daarbij aangeven of deze wel of niet door [persoon A] betaald moeten worden.
2.3.1.
Onder onderdeel II, 2.1, het leeghalen van de tuin, staat een bedrag van € 1.380,-. [persoon A] wil maar € 375,- betalen omdat zou zijn afgesproken dat hiervoor € 750,- zou worden betaald en hij zelf (en/of familie) heeft meegeholpen bij deze werkzaamheden. De door [persoon A] gestelde afspraak blijkt niet uit de overgelegde stukken. Ook is niet duidelijk in hoeverre een eventuele korting op dit arbeidsloon al is verrekend in het verschil tussen de gespecificeerde kosten (in totaal € 21.409,40) en het offertebedrag van € 20.279,50. [persoon C] heeft bovendien betwist dat [persoon A] daadwerkelijk heeft meegeholpen. De kantonrechter oordeelt daarom dat [persoon A] het volledige bedrag van € 1.380,- moet betalen.
2.3.2.
Onder onderdeel II, 2.2, het afvoeren van materiaal, staat een bedrag van € 1.933,-. Volgens [persoon A] zijn de ‘bouwbak grond’ en de ‘werkbus’ niet geleverd. Hij heeft die stelling echter niet (voldoende) onderbouwd. Uit het deskundigenonderzoek blijkt ook niet dat [persoon A] hierin gelijk heeft. Deze kosten moet hij dus wel degelijk betalen. Omdat [persoon C] niet heeft betwist dat [persoon A] zelf zaken naar de stort heeft gebracht (grofvuil), wordt op deze post een bedrag van € 25,- in mindering gebracht. Blijft over om te betalen (door [persoon A] ) € 1.908,40.
2.3.3.
Onder onderdeel II, 2.3, grondverzet, staat een bedrag van € 2.235,50. Niet gebleken is dat het repak en de grondfase niet geleverd zijn; die kosten worden dus wel meegerekend. Dat er geen worteldoek is gebruikt, staat wel vast. Daarom wordt op het totaalbedrag € 37,50 in mindering gebracht. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat er wel een trilplaat is gebruikt (hoewel er mogelijk te weinig is getrild); die kosten worden dus wel meegerekend. Van deze post blijft na aftrek van de kosten voor het worteldoek € 2.120,- over.
2.3.4.
De kosten voor het tuinontwerp (onderdeel III, 3.1) zijn door [persoon A] niet betwist. Daarom is het bedrag van € 120,- verschuldigd.
2.3.5.
Onder III, 3.2, staan de kosten voor de bestrating. Niet gebleken is dat [persoon C] geen zaagmachine heeft gebruikt en dat volgt ook niet uit het deskundigenbericht. De kosten van € 50,- worden daarom meegerekend. Ten aanzien van de kosten voor de arbeid en de afspraak die [persoon A] daarover stelt, geldt hetzelfde als hiervoor onder 2.3.1 overwogen. [persoon A] moet daarom de volledige kosten van € 1.860,- betalen. Ten aanzien van de tegels wordt wel gerekend met de door [persoon A] genoemde bedragen, nu [persoon C] niet heeft betwist dat [persoon A] die zelf heeft opgehaald. Voor de bestrating moet [persoon A] dan ook in totaal € 4.443,16 betalen.
2.3.6.
Onder onderdeel III, 3.3 , constructies, staat een bedrag van € 8.743,-. [persoon A] beroept zich op een afspraak dat er via Hornbach aangekocht zou worden en dat dat 50% goedkoper zou zijn, maar die afspraak blijkt nergens uit. Het is aan [persoon C] om, als opdrachtgever, de prijzen voor de materialen te bepalen en [persoon A] is daar door ondertekening van de offerte mee akkoord gegaan. Hij moet daarom hiervoor € 850,- betalen en geen € 425,-. De kosten voor het hekwerk à € 165,- worden niet meegerekend, omdat niet is gebleken dat een hekwerk is geplaatst. Voor zover het zou gaan om de bamboe palen die zijn geplaatst, heeft de deskundige vastgesteld dat die afscheiding niet voldoet. Daarom hoeft [persoon A] daar geen kosten voor te betalen. Het kunstgras hoeft [persoon A] ook niet te betalen, omdat vast staat dat dat niet is geleverd. Voor de graszoden wordt geen bedrag gerekend omdat [persoon A] die zelf heeft gekocht. Dit heeft [persoon C] zelf ook zo vermeld in zijn (latere) specificaties.
Ook hier geldt dat niet is gebleken dat [persoon A] en [persoon C] een lager bedrag aan arbeidsloon hebben afgesproken omdat [persoon A] zelf zou helpen bij de werkzaamheden. Bovendien acht de kantonrechter het onwaarschijnlijk dat [persoon C] èn een korting op het arbeidsloon zou hebben berekend èn € 945,- aan prijsverschil op deze kostenpost zou hebben toegepast. De kantonrechter past daarom alleen dit prijsverschil toe op het totaal en gaat voor de arbeid uit van het geoffreerde bedrag van € 2.550,-. Het totaal van deze post komt daarmee op € 7.838,-.
2.3.7.
Voor de post ‘groen’ (onderdeel III, 3.4) rekent de kantonrechter geen kosten, omdat niet is gebleken dat de genoemde bomen en planten door [persoon C] zijn geleverd en/of geplaatst. Het bedrag van deze post is dus € 0,-.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat de kosten voor de wel uitgevoerde werkzaamheden, uitgaande van de gespecificeerde offerte, € 17.809,56 bedragen. De kantonrechter haalt hier het prijsverschil tussen de specificatie en de offerte af. Dit verschil is € 1.129,90. De betalingsverplichting van [persoon A] voor de uitgevoerde werkzaamheden bedraagt daarom (€ 17.809,56 - € 1.129,90 =) € 16.679,66.
[persoon C] moet € 7.500,- aan herstelkosten betalen
2.5.
De deskundige heeft in zijn rapport vastgesteld dat er gebreken kleven aan het werk dat [persoon C] heeft geleverd. De deskundige concludeert onder meer het volgende:
  • de constructie van de overkapping en berging is zwak, er zijn staanders scheef geplaatst en er kan hemelwater doorsijpelen. De aangebrachte goot is te smal. De deskundige begroot de herstelkosten op € 1.539,38;
  • er is een stalkabel in plaats van een grondkabel gebruikt voor de verlichting. [persoon C] heeft opgemerkt dat dit een uitdrukkelijke opdracht van [persoon A] zou zijn geweest. Hoewel [persoon A] dit niet heeft betwist, was het aan [persoon C] als deskundige partij om [persoon A] dan te waarschuwen (artikel 7:754 lid 1 BW). Niet gebleken is dat [persoon C] dat heeft gedaan. Daarom is sprake van een gebrek en moet [persoon C] de herstelkosten dragen. Die zijn begroot op € 1.105,80;
  • het straatwerk is niet goed aangebracht. Zo ontbreekt op plaatsen de opsluitband, zijn de tegels verzakt en zijn de tegels die voor de oprit zijn gebruikt te dun. De herstelkosten zijn begroot op € 2.787,37 voor de achterzijde en € 1.884,26 voor de voorzijde;
  • worteldoek ontbreekt, maar hiermee is al rekening gehouden bij het bepalen van de kosten voor de uitgevoerde werkzaamheden;
  • de bamboepalen zijn niet geschikt voor plaatsing in de grond. Ook hiermee is al rekening gehouden met het bepalen van de kosten voor de uitgevoerde werkzaamheden (hekwerk);
  • de graszoden zijn niet goed gelegd. De herstelkosten worden begroot op € 646,10.
2.6.
De hiervoor genoemde herstelkosten die door de deskundige zijn begroot komen op een totaalbedrag van € 7.962.91. [persoon A] heeft in de dagvaarding € 7.500,- aan herstelkosten gevorderd. De kantonrechter acht de gevorderde herstelkosten dan ook redelijk en zal het bedrag van € 7.500,- toewijzen.
De eis in reconventie wordt afgewezen
2.7.
De kantonrechter heeft hiervoor beoordeeld hoeveel [persoon A] moet betalen voor de wel uitgevoerde werkzaamheden. [persoon C] heeft gesteld dat hij ook meerwerk heeft verricht, maar hij heeft niet onderbouwd dat hierover afspraken zijn gemaakt en dat partijen hiervoor een (extra) vergoeding hebben afgesproken. Daarom kan met eventueel meerwerk geen rekening worden gehouden. Omdat – zoals hierna blijkt – [persoon C] per saldo juist nog een bedrag aan [persoon A] moet terugbetalen, wordt de tegenvordering van [persoon C] afgewezen.
[persoon C] moet per saldo € 3.010,74 aan [persoon A] betalen
2.8.
Hiervoor is vastgesteld dat [persoon A] voor de uitgevoerde werkzaamheden € 16.679,66 moest betalen. Van dit bedrag worden de herstelkosten die [persoon C] aan [persoon A] moet betalen afgetrokken. Dan blijft (€ 16.679,66 - € 7.500,- =) € 9.179,66 over. Van dit bedrag worden de bedragen afgetrokken die [persoon A] al aan [persoon C] heeft betaald. Partijen zijn het erover eens dat dit in totaal € 12.190,40 is. € 9.179,66 - € 12.190,40 = -€ 3.010,74. Dit bedrag moet [persoon C] aan [persoon A] (terug)betalen.
[persoon C] moet incassokosten van € 515,54 betalen
2.9.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 515,54 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat is toegewezen.
[persoon C] moet rente betalen
2.10.
De rente wordt toegewezen over het te betalen saldo van € 3.010,74, omdat [persoon A] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon C] dat niet heeft betwist.
[persoon C] hoeft niet de kosten van Top Expertise te betalen
2.11.
De kantonrechter wijst vordering tot betaling van de kosten voor de onderzoeken door Top Expertise die [persoon A] heeft gemaakt af. In het vonnis van 13 oktober 2023 heeft de kantonrechter overwogen dat aan deze rapporten geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, omdat deze onderzoeken allebei in opdracht van [persoon A] zijn uitgevoerd en betaald en niet in opdracht van beide partijen. De kantonrechter acht de gemaakte kosten dan ook niet redelijk in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
[persoon C] moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon C] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon C] in conventie aan [persoon A] moet betalen op € 134,73 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 595,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten × € 238,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [persoon A] begroot op € 304,50 aan salaris voor de gemachtigde (1/2 × 1,5 punten × € 406,-). Tot slot moet [persoon C] de kosten van de door de kantonrechter benoemde deskundige betalen. Die kosten bedragen € 3.237,24. Omdat [persoon A] dit bedrag als voorschot heeft betaald, moet [persoon C] deze kosten aan [persoon A] betalen. Voor kosten die [persoon A] maakt na deze uitspraak (nakosten) moet [persoon C] een bedrag betalen van € 119,-. Dat is in totaal € 4.634,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
2.13.
De hoogte van het griffierecht past bij het deel van de eis dat is toegewezen. Het bedrag dat [persoon A] meer aan griffierecht heeft betaald hoeft [persoon C] niet te betalen, omdat dat is gebaseerd op het deel van de eis dat is afgewezen. Die kosten waren dus onnodig.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [persoon A] dat eist en [persoon C] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon C] om aan [persoon A] te betalen € 3.010,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [persoon C] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 4.634,47;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909