ECLI:NL:RBROT:2025:6552

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11115479 CV EXPL 24-13443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan verhuurde opslagtanks door opslag van zure vloeistof

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil over schade aan verhuurde opslagtanks voor afvalwater. De schade is ontstaan door het opslaan van een te zure vloeistof, wat leidt tot aansprakelijkheid van de huurders jegens de verhuurders. De kantonrechter heeft op 30 mei 2025 geoordeeld dat de hoofdhuurder aansprakelijk is voor de schade aan vier van de vijf tanks en dat deze schade vergoed moet worden aan de verhuurder. De omvang van de schade is nog niet vastgesteld, en de kantonrechter heeft partijen opgedragen om nadere informatie te verstrekken. In de vrijwaringszaak is geoordeeld dat de onderhuurder aansprakelijk is jegens de hoofdhuurder, en in de ondervrijwaringszaak is de derde huurder aansprakelijk bevonden jegens de onderhuurder. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schade tijdens de huurperiode is ontstaan en dat de aansprakelijkheid van de huurders voortvloeit uit hun tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomsten. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen en de noodzaak om de schadevergoeding in een later stadium vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 11115479 CV EXPL 24-13443 (hoofdzaak)
11119323 CV EXPL 24-13330 (vrijwaringszaak)
11399706 CV EXPL 24-28180 (ondervrijwaringszaak)
datum uitspraak: 30 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de hoofdzaak van:
[eiseres 1],
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigden: mr. P.J.S. de Jong-van den Bogaard en mr. A.B.B. Wilmink,
tegen
[gedaagde 1],
vestigingsplaats: Papendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars,
en de vrijwaringszaak van:
[eiseres 2],
vestigingsplaats: Papendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars,
tegen
[gedaagde 2],
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. M.H. Gardien en mr. J.P. Schoenmaker,
en de ondervrijwaringszaak van:
[eiseres 3],
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigden: mr. M.H. Gardien en mr. J.P. Schoenmaker,
tegen
[gedaagde 3],
vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. J. Bedaux en mr. J.C.M. Duijm.
De partijen worden hierna ‘[eiseres 1]’, ‘[gedaagde 1]’, ‘[gedaagde 2]’ en ‘[gedaagde 3]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in de hoofdzaak (zaaknummer 11115479 CV EXPL 24-13443) bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 oktober 2023, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met bijlagen;
  • het antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 20 maart 2024;
  • de akte uitlating ambtshalve verwijzing van [eiseres 1];
  • het tussenvonnis van 8 mei 2024;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • het tussenvonnis van 27 september 2024;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres 1];
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 1].
1.2.
Het dossier in de vrijwaringszaak (zaaknummer 11119323 CV EXPL 24-13330) bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 mei 2024, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met bijlagen;
  • het antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 27 september 2024;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 1];
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 2].
1.3.
Het dossier in de ondervrijwaringszaak (zaaknummer 11399706 CV EXPL 24-28180) bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2024;
  • de akte overlegging producties, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte overlegging aanvullende productie van [gedaagde 2], met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 2];
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 3].
1.4.
Op 15 april 2025 zijn de zaken gezamenlijk tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens [eiseres 1] [naam 1] (statutair bestuurder) en [naam 2] (statutair bestuurder), bijgestaan door mr. P.J.S. de Jong-van den Bogaard en mr. N.Z. Dijkgraaf;
  • namens [gedaagde 1] [naam 3] (statutair bestuurder), bijgestaan door mr. P.J.M. Boomaars en mr. L.J.P.E. Donckers-Corten;
  • namens [gedaagde 2] [naam 4] (statutair bestuurder), [naam 5] en [naam 6], bijgestaan door mr. M.H. Gardien en mr. J.P. Schoenmaker;
  • namens [gedaagde 3] [naam 7], bijgestaan door mr. J. Bedaux en mr. J.C.M. Duijm.

2.De beoordeling

Waar gaan deze zaken over?
2.1.
Deze zaken gaan allemaal over vijf (opslag)tanks, bestemd voor de opslag van vloeistoffen, met een inhoud van 70 m³. Deze tanks zijn (met andere tanks) door [eiseres 1] verhuurd aan [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft de tanks onderverhuurd aan [gedaagde 2] en [gedaagde 2] heeft de tanks op haar beurt weer onderverhuurd aan [gedaagde 3]. De tanks zijn ingezet voor de opslag van afvalwater, water dat [gedaagde 3] heeft gebruikt bij het reinigen van rookgassen die vrijkomen bij de verbranding van afval. Aan de vijf tanks, met nummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4] en [nummer 5], is volgens [eiseres 1] schade geconstateerd. Die schade bestaat uit corrosie, pitting en gaten in de tanks. Volgens [eiseres 1] zijn de tanks met nummers [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] niet meer te repareren en moeten deze vervangen worden. Dit is conform het advies van haar leverancier Stracon. De tanks met nummers [nummer 4] en [nummer 5] zijn wel gerepareerd.
2.2.
In de periode van augustus tot en met december 2022 zijn de vijf tanks waar het over gaat feitelijk in gebruik geweest bij [gedaagde 3]. Op 28 november 2022 heeft [gedaagde 3] schade (een lekkage) aan een van de tanks gemeld. De melding is via [gedaagde 2] en [gedaagde 1] terechtgekomen bij [eiseres 1], die vervolgens breder onderzoek heeft laten doen door Coatect-PCN. Volgens [eiseres 1] volgt uit het rapport van Coatect-PCN dat de schade is ontstaan doordat een te zure vloeistof in de tanks is opgeslagen. [eiseres 1] is met [gedaagde 1] overeengekomen dat alleen neutrale vloeistoffen in de tanks mochten worden opgeslagen. Daarom is volgens [eiseres 1] sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde 1], dan wel van een onrechtmatige daad. Zij vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad en vergoeding van de schade, die door haar wordt begroot op € 353.371,44, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten.
2.3.
[gedaagde 1] voert verweer tegen de vordering van [eiseres 1] en vordert in de vrijwaringszaak een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] jegens haar aansprakelijk is en dat [gedaagde 2] wordt veroordeeld tot alles waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak jegens [eiseres 1] wordt veroordeeld. [gedaagde 1] beroept zich op de huurovereenkomst die zij met [gedaagde 2] heeft gesloten en waarin staat dat [gedaagde 2] als een goed huisvader voor het gehuurde moet zorgen. Uit artikel 9 lid 5 van de huurvoorwaarden volgt dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor alle schade. Volgens [gedaagde 2] is zij niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat zij met [gedaagde 3], aan wie zij de tanks heeft onderverhuurd, heeft afgesproken dat alleen water in de tanks zou worden opgeslagen. Daarnaast beroept zij zich op haar eigen inkoopvoorwaarden, waarin staat dat [gedaagde 1] haar jegens derden moet vrijwaren. De huurvoorwaarden van [gedaagde 2] zouden niet van toepassing zijn.
2.4.
Tot slot vordert [gedaagde 2] in de ondervrijwaringsprocedure een verklaring voor recht dat [gedaagde 3] aansprakelijk is voor alles waartoe [gedaagde 2] in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld en een veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van alles waartoe [gedaagde 2] wordt veroordeeld. Volgens [gedaagde 2] zijn de tanks aan [gedaagde 3] verhuurd voor de opslag van water en is de schade aan de tanks ontstaan door opslag van een zure stof. [gedaagde 3] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst doordat zij wel een zure stof heeft opgeslagen. Volgens [gedaagde 3] wist [gedaagde 2] echter dat er afvalwater met diverse chemicaliën zou worden opgeslagen en heeft [gedaagde 2] ongeschikte tanks aan haar verhuurd. Ook betwist zij dat vast staat dat de corrosie aan de tanks is veroorzaakt door het afvalwater van [gedaagde 3]. Tot slot beroept zij zich op haar inkoopvoorwaarden, waarin staat dat [gedaagde 2] verantwoordelijk is voor de materialen en deze moet verzekeren.
2.5.
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben zelf ook onderzoek laten doen naar de tanks door Element. Element concludeert dat het goed mogelijk is dat de schade is ontstaan door een agressief, zuur product met een hoog zoutgehalte. Volgens [gedaagde 3] volgt uit het rapport van Element dat de schade aan de tanks niet een periode van drie maanden kan zijn ontstaan, zodat er (mede) een andere oorzaak voor de schade zou kunnen zijn, zoals microbiologisch geïnduceerde corrosie (MIC).
2.6.
De hoogte van de schade wordt door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwist. Zij beroepen zich er onder meer op dat het niet ging om nieuwe tanks, zodat op de eventuele schadevergoeding een aftrek ‘nieuw voor oud’ moet plaatsen en dat [eiseres 1] geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding gelijk aan mislopen huur, omdat zij hooguit aanspraak kan maken op misgelopen winst en niet op misgelopen omzet.
Korte samenvatting van de uitspraak
2.7.
De kantonrechter oordeelt in de hoofdzaak dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade aan vier tanks en dat zij die aan [eiseres 1] moet vergoeden. In de vrijwaring oordeelt zij dat [gedaagde 2] aansprakelijk is jegens [gedaagde 1] en in de ondervrijwaring dat [gedaagde 3] aansprakelijk is jegens [gedaagde 2]. De hoogte van de schade kan nu nog niet volledig worden vastgesteld; daarom is dit vonnis een tussenvonnis. [eiseres 1] zal nadere gegevens moeten aanleveren, waarop [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (tegelijkertijd) mogen reageren. Daarna zal de hoogte van de schadevergoeding in een eindvonnis worden bepaald.
In de hoofdzaak: [gedaagde 1] is aansprakelijk jegens [eiseres 1]
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 1] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens [eiseres 1] en dat zij daarom verplicht is om de schade die daaruit voortvloeit aan [eiseres 1] te vergoeden. De toerekenbare tekortkoming bestaat eruit dat [gedaagde 1] schade heeft doen ontstaan aan de tanks met nummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 5] die zij van [eiseres 1] heeft gehuurd. Vast staat dat die schade tijdens de huurtijd is ontstaan.
2.9.
In artikel 7.3 van de huurovereenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] is overeengekomen dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor alle schade aan het gehuurde die is veroorzaakt door [gedaagde 1], contractspartijen of klanten van [gedaagde 1]. In artikel 7:218 lid 1 BW is bepaald dat een huurder aansprakelijk is voor schade aan het gehuurde die is ontstaan door een door hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst. In lid 2 van artikel 7:218 BW is vervolgens opgenomen dat alle schade wordt vermoed door een toerekenbaar tekortschieten te zijn ontstaan, behoudens brandschade of schade aan de buitenzijde van een gebouwde onroerende zaak. In artikel 7:219 BW is vervolgens bepaald dat de huurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is voor gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken.
2.10.
Toegepast op deze kwestie betekent het voorgaande dat op het moment dat vast staat dat de schade aan de tanks tijdens de huurperiode is ontstaan, die schade wordt vermoed te zijn ontstaan door een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 1]. Ook als het gaat om een tekortkoming van [gedaagde 2] (of uiteindelijk [gedaagde 3]), is [gedaagde 1] op grond van artikel 7:219 BW jegens [eiseres 1] aansprakelijk voor die schade. De kantonrechter oordeelt dat vast staat dat de schade tijdens de huurperiode is ontstaan. [gedaagde 1] heeft in haar antwoord weliswaar opgemerkt dat de beginconditie van de tanks onbekend is, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft de statutair bestuurder van [gedaagde 1], [naam 3], verklaard dat de tanks na elke verhuurbeurt worden geïnspecteerd en dat pitting dan aan de binnenkant te zien zou zijn. Hij verklaart dat er geen pitting is aangetroffen voordat de tanks in augustus 2022 aan [gedaagde 2] ter beschikking zijn gesteld. Op 28 november 2022 is corrosie en pitting in tank [nummer 1] geconstateerd. Op 13 december 2022 (althans, het rapport is van deze datum) is door Coatect-PCN pitting geconstateerd in opslagtank [nummer 3]. Op 11 januari 2023 is pitting geconstateerd in opslagtank [nummer 2], zo blijkt uit het rapport van Coatect-PCN van die datum. Op 16 januari 2023 bericht Carboline aan Stracon dat de coating van opslagtank [nummer 5] op meerdere plaatsen onthecht is. Deze schades zijn dus na augustus 2022 ontstaan en daarmee tijdens de periode waarin de tanks op basis van de huurovereenkomst door [eiseres 1] aan [gedaagde 1] ter beschikking zijn gesteld.
2.11.
Er is geen schaderapport of ander document overgelegd waaruit blijkt wanneer welke schade aan opslagtank [nummer 4] is vastgesteld. De als productie 13 bij dagvaarding in de hoofdzaak overgelegde e-mailcorrespondentie is daarvoor onvoldoende. Daarom staat niet vast dat aan die tank tijdens de huurperiode schade is ontstaan.
2.12.
[gedaagde 1] heeft weliswaar gesuggereerd dat de schade ook veroorzaakt kan zijn door MIC, maar die suggestie wordt onvoldoende ondersteund door de bevindingen van de deskundigen. Met name het rapport van Element, de deskundige die door [gedaagde 1] (samen met [gedaagde 2] en [gedaagde 3]) is ingeschakeld, biedt niet genoeg steun om van die veronderstelling uit te gaan. Integendeel. Element meldt op pagina 3 van haar rapport onder meer:
“Uit bovenstaande wordt afgeleid dat het bij de corrosie gevormde roest op het staaloppervlak is opgelost in het medium. Bij significante corrosie onder neutrale en basische condities worden normaliter dikke corrosiekorsten gevormd. Bij een medium met een zeer lage pH (zuur) kunnen corrosieproducten echter oplossen. Het uiterlijk van het aangetaste oppervlak duidt zodoende meest waarschijnlijk op een behoorlijk zuur (lage pH) medium.”
Op pagina 6, onder ‘samenvattende discussie’ vermeldt Element onder meer:
“(…) Dit duidt erop dat er in de container sprake moet zijn geweest van zure omstandigheden en derhalve een veel lagere pH dan de opgegeven pH waarde van 6,8 tot 9,1. (…)”
en over (de mogelijkheid van) MIC op pagina 7:
“(…) De meest voorkomende aantasting van microbiologische geïnduceerde corrosie (MIC) is het gevolg van zwavel reducerende bacteriën (SRB). In dat geval worden echter ijzersulfiden gevormd en afgezet, en deze lijken op basis van de foto’s in bijlage 2 niet aanwezig zijn geweest. Het milieu is waarschijnlijk te zuur geweest voor het optreden van putvorming door MIC. Een bijdrage van MIC aan de opgetreden corrosie kan echter niet geheel worden uitgesloten.”
Tot slot vermeldt Element op pagina 7 van haar rapport:
“Zonder een rapport waarin de inwendige beginconditie van de gebruikte containers is vastgelegd kan niet met zekerheid worden aangenomen dat alle aangetroffen aantasting het gevolg is van de blootstelling aan product in de laatste drie maanden. Het is echter zeer wel mogelijk dat een agressief product, zuur en met een hoog zoutgehalte, in drie maanden tijd tot de waargenomen aantasting met putvorming en lekkage heeft geleid. De aanwezigheid van een duidelijke niveaulijn waaronder de aantasting met putvorming is opgetreden is hiervoor een sterke aanwijzing.”
De kantonrechter oordeelt dat uit deze bevindingen, in combinatie met de verklaring van [naam 3] dat de opslagtanks als ‘goed verhuurbaar’ en na een inspectie door haar aan [gedaagde 2] ter beschikking zijn gesteld, onvoldoende volgt dat de schade aan de tanks een andere oorzaak heeft dan een aan [gedaagde 1] toe te rekenen tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Daarom is zij aansprakelijk. De verklaring voor recht die [eiseres 1] vordert is dan ook toewijsbaar. Op de gevorderde schadebedragen wordt later in dit vonnis ingegaan. Eerst worden de aansprakelijkheden van [gedaagde 2] jegens [gedaagde 1] en die van [gedaagde 3] jegens [gedaagde 2] besproken.
In de vrijwaring: [gedaagde 2] is aansprakelijk jegens [gedaagde 1]
2.13.
De kantonrechter oordeelt dat ook sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 2] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens [gedaagde 1] en dat zij daarom verplicht is om de schade die daaruit voortvloeit (bestaande uit dat wat [gedaagde 1] aan [eiseres 1] zal moeten betalen) aan [gedaagde 1] te vergoeden. De toerekenbare tekortkoming bestaat eruit dat [gedaagde 2] schade heeft doen ontstaan aan de tanks die zij van [gedaagde 1] heeft gehuurd. Ook hier staat vast dat die schade tijdens de huurtijd is ontstaan.
2.14.
De vaststelling dat de schade tijdens de huurtijd is ontstaan, gebeurt op dezelfde gronden als in de hoofdzaak, namelijk de combinatie van de, door [gedaagde 2] niet weersproken, verklaring van [naam 3] namens [gedaagde 1] dat de tanks zonder schade aan [gedaagde 2] ter beschikking zijn gesteld en de bevindingen van Element (naast die van Coatect-PCN, Stracon en Carboline).
2.15.
[gedaagde 2] beroept zich op het bepaalde in artikel 12.5 van haar inkoopvoorwaarden, waaruit volgt dat [gedaagde 1] als opdrachtnemer haar moet vrijwaren tegen aanspraken doordat [gedaagde 1] haar contractuele of wettelijke verplichtingen niet (deugdelijk) nakomt. De verhuurvoorwaarden van [gedaagde 1] zouden niet op de juiste manier van toepassing zijn verklaard en niet door [gedaagde 2] zijn ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat de inkoopvoorwaarden van [gedaagde 2] niet van toepassing zijn. [gedaagde 1] wijst erop dat in de huurcontracten van 16, 17 en 19 augustus 2022 wordt verwezen naar de verhuurvoorwaarden van [gedaagde 1] en dat op die bevestiging staat vermeld dat huurder erkent een exemplaar van die voorwaarden te hebben ontvangen. De inkoopopdracht die [gedaagde 2] heeft overgelegd, waarop staat dat haar algemene voorwaarden hierop van toepassing zijn, dateert van 2 december 2022. In artikel 6:225 lid 3 BW staat dat als wordt verwezen naar verschillende algemene voorwaarden, aan de tweede verwijzing geen werking toekomt, als daarbij niet ook de toepasselijkheid van de in de eerste verwijzing aangegeven algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen. Uit de door [gedaagde 2] overgelegde stukken blijkt niet dat zij de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen, wat betekent dat de algemene voorwaarden van [gedaagde 2] niet van toepassing zijn.
2.16.
Gelet op de tekst in de huurcontracten van [gedaagde 1] neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat [gedaagde 2] de algemene voorwaarden heeft ontvangen. Echter, ook als dat niet zo zou zijn en de algemene voorwaarden daarom vernietigbaar zouden zijn, betekent dat niet dat de algemene voorwaarden van [gedaagde 2] alsnog van toepassing zijn, zodat ook dan geldt dat zij zich daar niet op kan beroepen.
2.17.
De aansprakelijkheid van [gedaagde 2] volgt, ongeacht de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [gedaagde 1], (ook) al uit de wet. Nu vast staat dat de schade aan de opslagtanks is ontstaan tijdens de huurperiode, wordt vermoed dat die is ontstaan door een aan [gedaagde 2] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst (artikel 7:218 lid 2 BW). Dit vermoeden is door [gedaagde 2] niet ontzenuwd. De kantonrechter verwijst voor de schadeoorzaak naar overweging 2.12. in de hoofdzaak, die hier onverkort geldt.
2.18.
Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] vast staat, is de gevorderde verklaring voor recht op dat punt toewijsbaar. [gedaagde 2] zal ook worden veroordeeld om alles te betalen waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak jegens [eiseres 1] zal worden veroordeeld. Hoe hoog dat bedrag is, kan echter nog niet worden vastgesteld, vandaar dat hierover nog geen beslissing wordt opgenomen in het dictum van dit vonnis.
In de ondervrijwaring: [gedaagde 3] is aansprakelijk jegens [gedaagde 2]
2.19.
De kantonrechter oordeelt dat ook in de laatste verhouding in de keten, die tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 3], sprake is van een toerekenbare tekortkoming van huurder [gedaagde 3] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens [gedaagde 2]. Zij is daarom verplicht om de schade die daaruit voortvloeit (bestaande uit dat wat [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] zal moeten betalen) aan [gedaagde 2] te vergoeden. De toerekenbare tekortkoming bestaat eruit dat [gedaagde 3] schade heeft doen ontstaan aan de tanks die [gedaagde 2] aan haar heeft verhuurd. Ook hier staat vast dat die schade tijdens de huurtijd is ontstaan.
2.20.
[gedaagde 3] beroept zich erop dat de lekkage die op 28 november 2022 is geconstateerd aan opslagtank [nummer 1] en waarmee het onderzoek aan de schades aan de opslagtanks begon, niet binnen een tijdbestek van drie maanden kan zijn ontstaan. De kantonrechter gaat aan dat verweer voorbij. Hoewel Element in haar rapport op pagina 7 vermeldt dat niet met zekerheid kan worden aangenomen dat alle aangetroffen aantasting het gevolg is van de blootstelling aan een product in de laatste drie maanden, vermeldt zij daarna:
Het is echter zeer wel mogelijk dat een agressief product, zuur en met een hoog zoutgehalte, in drie maanden tijd tot de waargenomen aantasting met putvorming en lekkage heeft geleid.”
Van een andere oorzaak is niet gebleken en nu vast staat dat [gedaagde 1] de opslagtanks in goede staat aan [gedaagde 2] ter beschikking heeft gesteld en [gedaagde 2] die tanks vervolgens, zonder ze zelf te gebruiken, aan [gedaagde 3] heeft verhuurd, acht de kantonrechter voldoende onderbouwd dat de lekkage en de overige schades wel degelijk het gevolg zijn van een zure vloeistof die daarin is opgeslagen in de periode dat deze tanks door [gedaagde 3] zijn gehuurd. [gedaagde 3] betwist overigens niet dat er afvalwater met verschillende pH-waardes en diverse concentraties chemicaliën is opgeslagen in de opslagtanks. Daarnaast ziet de kantonrechter in de omstandigheid dat [gedaagde 3] op of rond 19 augustus 2022 zeer zure vloeistoffen op haar terrein had opgeslagen (productie 26 [gedaagde 2]) een aanwijzing dat sprake is geweest van de opslag van zure vloeistoffen.
2.21.
[gedaagde 3] beroept zich erop dat [gedaagde 2] wist of had moeten weten dat er zure vloeistoffen zouden worden opgeslagen en dat zij opslagtanks ter beschikking had moeten stellen die hiervoor geschikt zijn, nu zij als opdrachtnemer verantwoordelijk was voor het rijden van het afvalwater. De aansprakelijkheid ligt daarom volgens [gedaagde 3] bij [gedaagde 2] en niet bij haar. De kantonrechter gaat ook hieraan voorbij. Voor zover [gedaagde 3] heeft willen betogen dat [gedaagde 2] op grond van de door [gedaagde 3] gebruikte werkvergunningen wist welke vloeistoffen er in de opslagtanks moesten worden opgeslagen, gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij, nu [gedaagde 3] de desbetreffende werkvergunningen niet heeft overgelegd en haar verweer op dit punt dus onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de “Overeenkomst 78146 Industriële Reiniging” volgt daarnaast niet dat [gedaagde 3] aan [gedaagde 2] opdracht heeft gegeven om mede dusdanige zure stoffen te ‘rijden’ (verplaatsen van een locatie op het terrein van [gedaagde 3] naar een gehuurde opslagtank) dat daarvoor een gewone opslagtank niet zou volstaan, dat wil zeggen een tank zonder de kennelijk benodigde speciale coating. Op de facturen die [gedaagde 2] op 12 oktober 2022, 10 november 2022, 22 december 2022 en 10 januari 2023 aan [gedaagde 3] heeft verstrekt staat expliciet vermeld dat [gedaagde 2] aan [gedaagde 3] opslagtanks verhuurt ten behoeve van ‘wateropslag’. Dat ondersteunt de stelling van [gedaagde 2] dat zij ervan uit mocht gaan dat in de opslagtanks niet een zodanig zure vloeistof zou worden opgeslagen dat die de nu opgetreden schade aan de tanks tot gevolg zou hebben. Na de lekkage die op 28 november 2022 is geconstateerd heeft [gedaagde 2] bij [gedaagde 3] navraag gedaan naar de zuurgraad van het water dat in de opslagtank was opgeslagen. Volgens [gedaagde 3] zou die zuurgraad tussen de 6,8 en 9,1 liggen. [gedaagde 3] heeft tijdens de zitting overigens erkend dat deze waardes geen betrekking hebben op deze individuele opslagtank. Ook dit is een aanwijzing dat partijen geen afspraken hebben gemaakt die erop neerkomen dat [gedaagde 2] verplicht was om opslagtanks ter beschikking te stellen die geschikt zijn voor vloeistoffen met een erg lage pH-waarde (en dus erg zuur). Als [gedaagde 3] had gewild dat de containers geschikt waren voor afvalwater met zo’n zuurgraad, dan had zij dat expliciet van [gedaagde 2] moeten bedingen. Door dat niet te doen, hoefde [gedaagde 2] er niet vanuit te gaan dat er iets anders dan vloeistoffen met een (enigszins) neutrale pH-waarde zouden worden opgeslagen en kon zij volstaan met het ter beschikking stellen van gewone opslagtanks. Van eigen schuld van [gedaagde 2] is dan ook geen sprake.
2.22.
Het beroep van [gedaagde 3] op artikel 10 van haar inkoopvoorwaarden slaagt eveneens niet. In dit artikel staat dat [gedaagde 2] verantwoordelijk is voor deugdelijkheid van de gebruikte materialen. Voor een geslaagd beroep op dit artikel is echter nodig dat [gedaagde 3] [gedaagde 2] van de juiste informatie heeft voorzien om te bepalen welke materialen gebruikt moeten worden. [gedaagde 3] heeft [gedaagde 2] niet geïnformeerd dat zij opslagtanks nodig had voor het opslaan van erg zure vloeistoffen. Zoals hiervoor al overwogen, mocht [gedaagde 2] ervan uitgaan dat er niet zodanig zure vloeistoffen zouden worden opgeslagen dat hiervoor tanks met een daarvoor geschikte coating nodig waren. Daarom kan haar niet worden verweten dat zij materiaal ter beschikking heeft gesteld dat niet geschikt was voor de opslag van vloeistoffen met een erg lage pH-waarde.
2.23.
Gelet op het voorgaande is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst aan de zijde van [gedaagde 3] en is zij verplicht om de schade die daaruit voortvloeit aan [gedaagde 2] te vergoeden. De schade is immers tijdens de huurtijd ontstaan en ook [gedaagde 3] heeft het vermoeden van artikel 7:218 lid 2 BW niet (voldoende) ontzenuwd.
De hoogte van de schade
2.24.
De kantonrechter kan nog geen beslissing nemen over de exacte omvang van de schade die [gedaagde 1] aan [eiseres 1] moet vergoeden, en daarmee welke schade [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] moet vergoeden en welk bedrag [gedaagde 3] aan [gedaagde 2] moet betalen. Hieronder wordt per onderdeel van de gevorderde schade beoordeeld in hoeverre die voor vergoeding in aanmerking komt of waarover partijen zich nog moeten uitlaten.
Algemeen uitgangspunt: abstracte schadeberekening
2.25.
Nu de door [eiseres 1] gevorderde schadevergoeding zaakschade betreft, is het uitgangspunt dat de schade abstract mag worden berekend. Oftewel, de kantonrechter zal beoordelen wat objectief bezien de herstelkosten voor de schade zijn en voor die beoordeling is niet noodzakelijk dat [eiseres 1] alle facturen betreffende de gevorderde schade overlegt.
Het vervangen en herstellen van de opslagtanks
2.26.
Vast staat dat drie opslagtanks ([nummer 1], [nummer 2] en 204105) niet meer gerepareerd kunnen worden, omdat de schade daarvoor te groot was. Voor zover [gedaagde 1] dit ten aanzien van opslagtank 201415 heeft betwist, heeft [eiseres 1] met het rapport van Stracon van 3 januari 2023 en de toelichting ter zitting voldoende onderbouwd dat herstel van deze opslagtank niet meer rendabel was. Deze drie opslagtanks moeten worden vervangen. In geval van vervanging van een zaak door een nieuwe wordt bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening gehouden met een aftrek ‘nieuw voor oud’.
2.27.
De kantonrechter zal bij het bepalen van de vervangingswaarde van deze drie opslagtanks uitgaan van de nieuwprijs zoals die blijkt uit de door [eiseres 1] overgelegde factuur. Die bedraagt € 98.825,- per opslagtank. [gedaagde 1] heeft wel gesteld dat de nieuwprijs tussen de € 40.000,- en € 60.000,- zou liggen, maar heeft die stelling niet onderbouwd met bijvoorbeeld een offerte of prijslijst. De kantonrechter gaat daarom aan die stelling voorbij.
2.28.
De kantonrechter gaat vervolgens uit van de volgende gebruiksjaren van de opslagtanks:
  • [nummer 1]: geproduceerd in 2015, dus eind 2022 7 à 8 jaar oud. [eiseres 1] stelt dat deze tank in 2018 zou zijn geproduceerd, maar zowel Element als Stracon vermelden als productiejaar 2015. Coatect-PCN vermeldt weliswaar 2018 als productiejaar, maar met toevoeging van vraagtekens. Daarom gaat de kantonrechter uit van 2015 als productiejaar;
  • [nummer 2]: geproduceerd in 2015, dus eind 2022 7 à 8 jaar oud;
  • [nummer 3]: geproduceerd in 2018, dus eind 2022 4 à 5 jaar oud.
2.29.
Partijen verschillen van mening over de levensduur van de opslagtanks waarmee moet worden gerekend. [eiseres 1] heeft een technische levensduur genoemd van tussen de 25 en 35 jaar, gebaseerd op het gebruik van deze opslagtanks in de Verenigde Staten. [gedaagde 1] meent dat moet worden uitgegaan van de economische afschrijfduur. [eiseres 1] heeft ter zitting verklaard dat de opslagtanks over een periode van vijftien jaar lineair economisch worden afgeschreven. De kantonrechter is voornemens om bij de toepassing van de ‘nieuw voor oud formule’ uit te gaan van de economische afschrijfduur. Omdat [eiseres 1] pas op de zitting mondeling met informatie is gekomen over deze afschrijfduur, zijn [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onvoldoende in de gelegenheid gesteld om hier deugdelijk op te reageren. De kantonrechter zal [eiseres 1] daarom opdragen om zich bij akte uit te laten over de door haar gehanteerde afschrijvingsduur van de opslagtanks en de wijze van afschrijving. Dat zal zij met bewijsstukken moeten staven. Die akte moet zij niet alleen indienen in de hoofdzaak, maar ook delen met de gedaagde partijen in de vrijwaringszaak en de ondervrijwaringszaak. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] mogen vervolgens vier weken na het indienen (en toesturen) van die akte (tegelijk) daarop reageren.
2.30.
Aan herstelkosten acht de kantonrechter een bedrag van € 21.578,67 (exclusief btw) toewijsbaar. [eiseres 1] heeft een factuur van Stracon overgelegd waaruit blijkt dat opslagtank [nummer 5] voor dit bedrag is gerepareerd. Daarmee is die schadepost voldoende onderbouwd. Het betoog van [gedaagde 1] dat [eiseres 1] door het herstel weer de beschikking heeft over een zo goed als nieuwe opslagtank volgt de kantonrechter niet; het betreft immers een opslagtank met reparatiesporen. De vordering voor opslagtank [nummer 4] van € 2.537,97 (exclusief BTW) wordt afgewezen. Op de factuur van Stracon wordt melding gemaakt van ‘diverse uren, verwijderen en vervangen van pakkingen’. [gedaagde 1] heeft betwist dat dit kosten zijn ter reparatie van de schade aan die tank en [eiseres 1] heeft daarop niet goed uitgelegd dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren tot herstel van schade vanwege de opslag van een zure vloeistof. Bovendien ontbreekt, zoals al overwogen, bij de stukken een rapport of ander document waaruit blijkt welke schade op welk moment aan die tank is aangetroffen en daarom kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor enige schade aan die opslagtank.
Overige kosten
2.31.
Van de gevorderde ‘overige kosten’ is een bedrag van € 8.734,80 toewijsbaar. De gevorderde kosten van onderzoek door Coatect en Stracon zijn toewijsbaar, met uitzondering van de onderzoekskosten van Stracon voor opslagtank [nummer 4] à € 500,-, omdat niet vast staat dat aan die tank schade is ontstaan als gevolg van de opslag van een zure vloeistof. [gedaagde 1] heeft opgemerkt dat voor de gevorderde transportkosten (3 × € 345,- en 2 × € 690,-) maar één factuur van € 345,- is overgelegd. Zij betwist de overige bedragen. Zoals hiervoor overwogen, hoeft bij een abstracte schadeberekening niet iedere factuur te worden overgelegd. Omdat schade aan vier tanks is komen vast te staan, gaat de kantonrechter uit van vier keer transportkosten voor de opslagtanks, ook al is maar één rekening overgelegd. [eiseres 1] heeft echter volstaan met het overleggen van een factuur van € 345,- en heeft niet toegelicht waarom drie maal dit bedrag en twee maal het dubbele (€ 690,-) is gevorderd. Zij had wel deugdelijk moeten onderbouwen waarom in twee gevallen € 690,- aan transportkosten is gerekend. Dat heeft zij niet gedaan, daarom gaat de kantonrechter uit van toewijsbaarheid van vier maal transportkosten à € 345,-. Aan ‘dismantling costs’ wordt het gevorderde bedrag van € 3.300,- toegewezen, ondanks dat één factuur ontbreekt. Als het ontmantelen van één opslagtank € 1.100,- kost, dan kan voor het ontmantelen van drie opslagtanks worden uitgegaan van het drievoudige daarvan.
Misgelopen omzet
2.32.
[eiseres 1] vordert een bedrag van in totaal € 31.750,=- aan misgelopen omzet. Zij baseert dit op de veronderstelling dat zij de beschadigde opslagtanks ten minste 50% van de tijd verhuurd had kunnen hebben en dat heeft zij tijdelijk niet gekund. [gedaagde 1] heeft opgemerkt dat niet moet worden uitgegaan van omzet, maar dat rekening moet worden gehouden met kostenbesparingen. Ook heeft zij betwist dat [eiseres 1] de opslagtanks gedurende 50% van de tijd had kunnen verhuren voor de genoemde huurprijs en meent zij dat [eiseres 1] maatregelen had moeten nemen om haar schade te beperken.
2.33.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres 1] aanspraak kan maken op vergoeding van haar vermogensschade. In dit geval moet het ervoor worden gehouden dat die schade bestaat uit de misgelopen winst. [eiseres 1] heeft op de zitting verklaard dat het winstpercentage 32% zou bedragen. Dit zou betekenen dat 32% over de misgelopen huurprijs over 50% van de genoemde periode voor vergoeding in aanmerking zou komen. Ook hier geldt echter dat [eiseres 1] dit percentage pas op de zitting, mondeling, heeft genoemd en dat de andere procespartijen daar nog niet deugdelijk op hebben kunnen reageren. De kantonrechter zal [eiseres 1] daarom opdragen om, aan de hand van stukken, toe te lichten waarop zij het door haar genoemde winstpercentage van 32% baseert, waaruit volgt dat de opslagtanks 50% van de tijd verhuurd hadden kunnen worden en waarop zij de door haar genoemde gemiddelde huurprijs van € 63,50 per dag baseert. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] mogen ook hierop (tegelijk) reageren en pas daarna zal de kantonrechter een beslissing nemen over deze schadepost.
Opbrengst oud metaal
2.34.
[gedaagde 3] brengt op de gevorderde schadevergoeding € 9.240,- in mindering. Dit is het bedrag dat het metaal van de opslagcontainers heeft opgebracht. [naam 3] heeft namens [gedaagde 1] op de zitting opgemerkt dat hij bereid zou zijn geweest om 10% meer voor het metaal te betalen, maar uit niets blijkt dat hij dat aanbod eerder heeft gedaan aan [eiseres 1] en daarnaast is niet gebleken dat het door [eiseres 1] genoemde bedrag (veel) te laag zou zijn. De kantonrechter gaat daarom uit van dit bedrag.
Het vervolg van de procedure
2.35.
De kantonrechter verwijst de drie zaken naar de hierna te noemen rolzitting. [eiseres 1] moet op die datum in de hoofdzaak een akte nemen zoals onder 2.29. en 2.33. bedoeld. Die akte dient zij toe te sturen aan (de gemachtigden van) [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] mogen vervolgens vier weken later (tegelijk) op de akte met bijlagen van [eiseres 1] reageren. Daarna zal in beginsel een datum worden bepaald voor het wijzen van eindvonnis.
2.36.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat partijen in dit tussenvonnis aanleiding zien om (toch) verder met elkaar in onderhandeling te treden over een minnelijke regeling. In dat geval zal een (eenstemmig) uitstelverzoek van partijen natuurlijk worden gehonoreerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [eiseres 1] op om zich op de rolzitting van
donderdag 3 juli 2024 om 11.30 uurbij akte uit te laten zoals onder 2.29. en 2.33. van dit vonnis bepaald;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909