ECLI:NL:RBROT:2025:6567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11482028 CV EXPL 25-499
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en vertegenwoordigingsbevoegdheid in geschil over onverschuldigde betaling van huur

In deze zaak vorderde eiseres, die een kamer huurde in een woning, het te veel betaalde bedrag aan huur terug van gedaagde, naar aanleiding van een uitspraak van de Huurcommissie. De Huurcommissie had geoordeeld dat de huurprijs van € 750,00 per maand niet redelijk was en had deze vastgesteld op € 380,14 per maand. Eiseres stelde dat er een huurovereenkomst was tussen haar en gedaagde, terwijl gedaagde betwistte dat zij een huurovereenkomst met eiseres had gesloten. Gedaagde stelde dat de persoon die als vertegenwoordiger in de huurovereenkomst was opgenomen, niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen. De kantonrechter oordeelde dat er geen huurovereenkomst tot stand was gekomen tussen eiseres en gedaagde, omdat gedaagde niet betrokken was bij de totstandkoming van de huurovereenkomst. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11482028 CV EXPL 25-499
datum uitspraak: 30 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. de Lange,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door dhr. [persoon A] (bestuurder).
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 december 2024, met bijlagen;
  • het antwoord.
1.2.
Op 16 april 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiseres] met haar gemachtigde en namens [gedaagde] dhr. [persoon A] (bestuurder) en dhr. [persoon B] (beheerder woningen).

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] huurde een kamer in een woning in [plaats 3] voor een bedrag van
€ 750,00 aan kale huur per maand. De eigenaar van die woning is [gedaagde] . In de huurovereenkomst die aan het huren van de woonruimte door [eiseres] ten grondslag lag staat [gedaagde] als verhuurder opgenomen en dhr. [persoon C] als vertegenwoordiger. [eiseres] heeft voorafgaand, tijdens en na het eindigen van de huurovereenkomst feitelijk alleen contact gehad met [persoon C] .
2.2.
In november 2023 heeft [eiseres] een verzoek ingediend bij de Huurcommissie om de aanvangshuurprijs te toetsen. De Huurcommissie heeft daarop in een uitspraak van
30 juli 2024 geoordeeld dat de met ingang van 1 juli 2023 overeengekomen huurprijs van
€ 750,00 per maand niet redelijk is en een huurprijs van € 380,14 per maand met ingang van 1 juli 2023 wel redelijk is.
2.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] als verhuurster en [eiseres] als huurster moeten worden geacht de lagere huurprijs van € 380,14 per maand te zijn overeengekomen en eist in deze procedure betaling door [gedaagde] van het meerdere als onverschuldigd betaald. Zij eist een totaalbedrag van € 2.219,16 aan hoofdsom, met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
2.4.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Zij betwist dat zij een huurovereenkomst heeft gesloten met [eiseres] . Zij stelt zich op het standpunt dat alleen de bestuurder van [gedaagde] mag vertegenwoordigen en dat zij [persoon C] nooit een opdracht heeft verstrekt om [gedaagde] te vertegenwoordigen en/of om namens [gedaagde] een woning te verhuren. Volgens [gedaagde] heeft zij de betreffende woning aan [bedrijf] verhuurd en is [persoon C] de bestuurder van [bedrijf] . Deze zaak staat volgens [gedaagde] niet op zich. [gedaagde] stelt dat zij er op een gegeven moment achter is gekomen dat [persoon C] woningen die [bedrijf] huurde van [gedaagde] is gaan verhuren op naam van [gedaagde] , zonder daar toestemming voor te hebben. [bedrijf] mocht volgens [gedaagde] de woningen enkel op eigen naam onderverhuren. De woningen werden door [bedrijf] en/of [persoon C] opgedeeld in kamers en voor die kamers ontving [persoon C] veel te veel geld van huurders, aldus [gedaagde] .
De eis wordt afgewezen; er is geen huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres]
2.5.
De eis van [eiseres] , inclusief nevenvorderingen, wordt afgewezen. De eis strandt al omdat de kantonrechter er niet van kan uitgaan dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en [eiseres] . Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.6.
[eiseres] heeft de feitelijke gang van zaken zoals door [gedaagde] gesteld niet betwist. Feit is dus dat [persoon C] zich tegenover [eiseres] heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van [gedaagde] als verhuurster, terwijl hij dat helemaal niet was. Feitelijk is [gedaagde] bij (het aangaan van) de huurovereenkomst met [eiseres] op geen enkele manier betrokken geweest. Zij was op dat moment de eigenaar van de woonruimte en verhuurde de woning aan [bedrijf] , niet meer dan dat. [persoon C] of [bedrijf] heeft [gedaagde] dus niet bevoegd vertegenwoordigd.
2.7.
Voor zover [eiseres] zich op het standpunt heeft willen stellen dat er sprake is geweest van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid door [bedrijf] of [persoon C] die aan [gedaagde] kan worden toegerekend, heeft zij dit naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Dit laatste licht de kantonrechter als volgt toe.
In ieder geval is niet in geschil dat [gedaagde] niet wist dat [persoon C] of [bedrijf] woningen van [gedaagde] op naam van [gedaagde] verhuurde. Namens [eiseres] is op de zitting gezegd dat het pand in beheer zou zijn gegeven aan [bedrijf] De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [gedaagde] dat zij dit betwist. [eiseres] heeft op haar beurt niet gesteld wat zij precies bedoelt met ‘het in beheer geven van het pand’. Van het bestaan van een schriftelijke beheerovereenkomst op grond waarvan [gedaagde] het beheer van het betreffende pand aan [bedrijf] zou hebben opgedragen is de kantonrechter niet gebleken. Verder zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit de aan [gedaagde] toe te rekenen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid afgeleid zou moeten worden.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen op € 50,- aan onkosten (artikel 238 lid 1 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
757