ECLI:NL:RBROT:2025:6625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/10/697497 / HA RK 25-337
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen griffierecht in civiele procedure met betrekking tot conservatoir beslag

In deze zaak heeft Asto B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Roos, verzet aangetekend tegen de heffing van griffierecht door de griffier van de Rechtbank Rotterdam. Het verzoekschrift van Asto, ingediend op 2 april 2025, betreft de heffing van griffierecht voor een verzoek tot verlenging van een beslagverlof dat eerder was verleend. Asto stelt dat er geen griffierecht geheven had mogen worden voor het verzoek van 6 maart 2025, omdat dit verzoek betrekking heeft op hetzelfde geding als het eerdere verzoek van 19 februari 2025, waarvoor al griffierecht was betaald.

De griffier daarentegen betwist dit en stelt dat voor een verzoek tot termijnverlenging opnieuw griffierecht in rekening mag worden gebracht, omdat de hoofdzaak nog niet aanhangig was op het moment van indiening van het verzoek. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat Asto tijdig in verzet is gekomen. Echter, de rechtbank oordeelt dat artikel 4 lid 2 aanhef en onder f van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) niet van toepassing is, omdat het verzoek tot termijnverlenging niet is ingediend in de loop van een aanhangig geding. De procedure die was ingeleid met het eerdere verzoekschrift was op dat moment niet meer aanhangig.

De rechtbank concludeert dat de griffierechten terecht zijn geheven en wijst het verzoek van Asto af. De beschikking is gegeven door mr. N. Doorduijn en openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/697497 / HA RK 25-337
Beschikking van 26 mei 2025
in de zaak van
ASTO B.V. M.H.O.D.N. ASTO SHIPYARD,
gevestigd in Geertruidenberg,
verzoekster,
advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK,
gevestigd in Rotterdam,
verweerder.
Partijen worden hierna Asto en de griffier genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift dat bij de rechtbank is binnengekomen op 2 april 2025, met producties;
  • het verweerschrift;
  • de e-mail van mr. Roos van 29 april 2025.
1.2.
Beide partijen hebben aangegeven dat de zaak zonder mondelinge behandeling kan worden afgedaan.

2.De feiten

2.1.
Op 19 februari 2025 heeft mr. Roos namens Asto een verzoekschrift tot het mogen leggen van conservatoir beslag (zaaknummer: 694649) ingediend bij deze rechtbank. De griffier heeft voor dat verzoek € 714,- aan griffierecht geheven. Het verzoek is toegewezen.
2.2.
Op 6 maart 2025 heeft mr. Roos namens Asto een verzoekschrift tot verlenging van de in het beslagverlof bepaalde termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak (zaaknummer: 695538) ingediend bij deze rechtbank. De griffier heeft voor dat verzoek
€ 714,- aan griffierecht geheven, welk bedrag op 2 april 2025 is betaald.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Asto verzoekt om de heffing van het griffierecht voor de indiening van het verzoek van 6 maart 2025 ongedaan te maken, de rekening-courant van mr. Roos daarvoor weer te crediteren en het betaalde bedrag terug te storten op de bankrekening van mr. Roos.
3.2.
Asto legt – samengevat – het volgende aan haar verzoek ten grondslag. Op grond van artikel 4 lid 2 sub f Wgbz had geen griffierecht mogen worden geheven voor de indiening van het verzoekschrift van 6 maart 2025. Dat heeft immers betrekking op het verzoekschrift van 19 februari 2025, waarvoor al € 714,- aan griffierecht was geheven. Het gaat bij beide verzoekschriften om hetzelfde geding.
3.3.
De griffier is het daar niet mee eens en voert – samengevat – het volgende verweer. Voor een verzoek tot termijnverlenging wordt opnieuw griffierecht in rekening gebracht. De vordering in de hoofdzaak is dan nog niet ingesteld, waardoor artikel 4 lid 2 sub f Wgbz niet opgaat. Dat artikel ziet op de indiening van een verzoekschrift in de loop van een aanhangig geding en het eerdere beslagrekest kan niet gezien worden als een aanhangig geding. Daarvan is alleen sprake als de hoofdzaak al aanhangig is en in de loop van dat geding een beslagrekest wordt ingediend.

4.De beoordeling

4.1.
Asto heeft het verzoek binnen een maand na betaling van het griffierecht op 2 april 2025 ingediend en is daarmee tijdig in verzet gekomen (artikel 29 lid 1 Wgbz).
4.2.
Partijen verschillen van mening over of artikel 4 lid 2 aanhef en onder f Wgbz hier van toepassing is. Op grond van die bepaling wordt geen griffierecht geheven voor de indiening van een verzoekschrift als dat in de loop van een aanhangig geding wordt ingediend en op dit geding betrekking heeft. De rechtbank oordeelt dat deze bepaling in dit geval toepassing mist. Het verzoekschrift van 6 maart 2025 tot termijnverlenging is immers niet ingediend in de loop van een aanhangig geding. De procedure die is ingeleid met het verzoekschrift van 19 februari 2025, waarnaar Asto verwijst, was op dat moment niet meer aanhangig. Het beslagverlof was immers al verleend en daarmee was die procedure afgelopen. Indien er vervolgens een hoofdzaak zou zijn aangebracht, dan waren de voor de verzoekschriften van 19 februari en 6 maart 2025 betaalde griffierechten op grond van artikel 11 lid 1 Wgbz in mindering gebracht op het griffierecht voor de hoofdzaak. Dat is de systematiek van de Wgbz.
4.3.
Er is dus op grond van artikel 3 lid 2 Wgbz terecht griffierecht geheven voor de indiening van het verzoekschrift van 6 maart 2025. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
3726 / 3931 / 1876