Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser 1],
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 mei 2025, met bijlagen;
- de mail met producties van [gedaagde] van 20 mei 2025;
- de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde].
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die op 4 juni 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden eisers, bestaande uit twee verhuurders, betaling van een huurachterstand door gedaagde, een huurder van een bedrijfsruimte. De eisers stelden dat gedaagde een huurachterstand had van € 7.514,60 tot en met april 2025, en dat er nog een bedrag van € 2.430,69 openstond met betrekking tot de eindafrekening over 2023. In totaal vorderden zij een bedrag van € 14.445,29, inclusief rente en boetes, en vroegen zij om ontruiming van de bedrijfsruimte. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 erkende gedaagde de huurachterstand, maar stelde hij dat deze grotendeels was ingelopen en betwistte hij de hoogte van de gevorderde boetes en de eindafrekening.
Na de eiswijziging van eisers, waarbij zij hun vordering verminderden tot € 1.502,92, oordeelde de kantonrechter dat gedaagde dit bedrag moest betalen, maar matigde de gevorderde boete van € 4.500,- tot € 500,-. De kantonrechter oordeelde dat de spoed aanwezig was voor een kort geding, waardoor eisers ontvankelijk waren in hun vordering. De rente over het openstaande bedrag werd toegewezen vanaf mei 2025. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kon worden, ook als een van de partijen in hoger beroep ging.
De beslissing van de kantonrechter was dat gedaagde € 2.002,92 moest betalen, met wettelijke handelsrente vanaf mei 2025, en dat de partijen hun eigen proceskosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.C. Gerritse.