ECLI:NL:RBROT:2025:6652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
C/10/699710 / KG ZA 25-445
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot overplaatsing van een minderjarige naar een andere jeugdhulpaanbieder in kort geding

In deze zaak vordert een minderjarige, [eiser], in kort geding schorsing van een besluit van de GI om hem over te plaatsen naar een andere jeugdhulpaanbieder. De minderjarige is geboren op [geboortedatum] 2010 en is onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft besloten om [eiser] met ingang van 19 mei 2025 over te plaatsen naar een andere jeugdaanbieder, [naam instelling 2], gevestigd in [plaatsnaam 2]. De minderjarige is van mening dat deze overplaatsing niet in zijn belang is, aangezien hij bij de huidige jeugdaanbieder, [naam instelling 1], stabiliteit heeft gevonden. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 21 mei 2025 behandeld, waarbij de minderjarige niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn advocaat. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minderjarige procesbekwaam is, ondanks zijn minderjarigheid, en dat er sprake is van spoedeisend belang. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft de voorzieningenrechter besloten dat de GI bevoegd is om de overplaatsing te effectueren en heeft de vorderingen van de minderjarige afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer / rolnummer: C/10/699710 / KG ZA 25-445
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak in kort geding van 21 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , feitelijk verblijvend te [verblijfplaats] ,
eiser, hierna: [eiser] ,
advocaat mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
tegen
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Almere, mede kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde, hierna: de GI.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlage van [eiser] van 19 mei 2025;
  • het bericht met bijlagen van de GI van 20 mei 2025;
  • het bericht met bijlagen van [eiser] van 20 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • [eiser] en zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ;
  • de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4] .
De kinderrechter heeft [eiser] voorafgaand aan de mondelinge behandeling gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling was hij niet aanwezig in de zittingszaal, met uitzondering van het moment van het doen van de mondelinge uitspraak.
1.3.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog een stuk overgelegd. De voorzieningenrechter heeft dit stuk bij wijze van uitzondering geaccepteerd, dit in verband met de zeer korte dagvaardingstermijn en omdat de GI tegen indiening van dit stuk geen bezwaar maakt. Het stuk is dan ook in het dossier gevoegd.
1.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen. Ook deze is in het dossier gevoegd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op [geboortedatum] 2010 geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , uit zijn moeder [naam moeder] (hierna: moeder).
2.2.
Moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [eiser] . Zij heeft geen bekende woon- of verblijfplaats en alleen een briefadres in [plaatsnaam 3].
2.3.
Bij beschikking van 9 januari 2017 is [eiser] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2025 verlengd tot 9 januari 2026. In die laatste beschikking is aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [eiser] gedurende dag en nacht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de periode van 9 januari 2025 tot en met 8 januari 2026.
2.4.
[eiser] is op 2 oktober 2024 geplaatst bij jeugdaanbieder [naam instelling 1] , gevestigd te [plaatsnaam 1] (hierna: [naam instelling 1] ).
2.5.
Op 1 april 2025 werd [eiser] overgeplaatst naar een andere groep van [naam instelling 1] , in [plaatsnaam 2] .
2.6.
De GI heeft besloten [eiser] met ingang van 19 mei 2025 tot en met 8 januari 2026 over te plaatsen naar een andere jeugdaanbieder, te weten [naam instelling 2] , gevestigd te [plaatsnaam 2] (hierna: [naam instelling 2] ). Bij brief van 15 mei 2025 heeft de GI deze beslissing aan [eiser] kenbaar gemaakt.
2.7.
[eiser] heeft op 16 mei 2025 bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend met daarin verzoeken gegrond op artikel 1:265d lid 2 sub c BW (afzien van wijziging verblijfplaats) dan wel artikel 1:262b BW (geschillenregeling). Deze zaak is bekend onder zaaknummer C/10/699765 JE RK 25-999. Gelet op het briefadres van moeder, als gezaghebbende ouder van [eiser] , zal de zaak in de stand waarin die zich bevindt worden verwezen naar de rechtbank Den Haag.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert de GI te verbieden om gedurende de door hem aanhangig gemaakte bodemprocedure over te gaan tot tenuitvoerlegging van de beslissing van 15 mei 2025, inhoudende de wijziging van zijn verblijfplek met ingang van 19 mei 2025 tot en met 8 januari 2026 van jeugdhulpaanbieder [naam instelling 1] naar [naam instelling 2] , dan wel een andere jeugdhulpaanbieder. Hij vordert aan de GI een dwangsom op te leggen van € 1.000,- per dag dat de GI weigert om aan het voorgaande te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-. [eiser] vordert verder de GI te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De GI voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ontvankelijkheid
4.1.1.
De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of [eiser] kan worden ontvangen in zijn vorderingen. De beantwoording van deze vraag valt uiteen in een aantal deelvragen, onderverdeeld in tussenkopjes, welke hieronder zullen apart zullen worden besproken.
Procesbekwaamheid
4.1.2.
De voorzieningenrechter constateert dat [eiser] minderjarig is. Eerst dient dan ook te worden vastgesteld of [eiser] bekwaam is om een procedure aanhangig te maken.
4.1.2.1. In beginsel zijn minderjarigen immers onbekwaam om zelfstandig, dat wil zeggen als formele procespartij, in rechte op te treden. Zij behoeven daartoe de vertegenwoordiging van een wettelijk vertegenwoordiger. Aangezien moeder belast is met het ouderlijk gezag over [eiser] , is zij zijn wettelijk vertegenwoordiger en had zij [eiser] formeel moeten vertegenwoordigen in deze procedure. Namens [eiser] is naar voren gebracht dat minderjarigen soms wel als zelfstandige procespartij worden toegelaten bij een kort geding. In deze kwestie heeft de minderjarige, aldus de advocaat, een zelfstandige rechtsingang verkregen in een bodemprocedure. Daar is door de wetgever over nagedacht. [eiser] vraagt een voorlopig oordeel in kort geding zodat hij effectief gebruik kan maken van zijn rechtsingang in de bodemprocedure. Als de beslissing al feitelijk zou zijn uitgevoerd, maakt dat zijn positie in de bodemprocedure minder effectief. Volgens [eiser] heeft zijn moeder geen vaste verblijfplaats en is deze kwestie wel acuut. [eiser] is via zijn moeder niet in staat tijdig te handelen. Hij heeft op de dag van de mondelinge behandeling wel met zijn moeder gesproken en zij zou aanwezig zijn, maar dat wilde [eiser] niet. De moeder van [eiser] geeft toestemming voor de procedure, aldus de advocaat. Aangeboden is om na de mondelinge behandeling een door haar ondertekende volmacht aan te leveren. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij de mogelijkheid hebben geboden een procedure te starten om het besluit tot overplaatsing aan te vechten. Zij vinden de procedure voor [eiser] weliswaar belastend, zij hadden liever gezien dat de gezaghebbende ouder zou procederen, maar het is volgens de GI de vraag of de moeder daartoe in staat is. Moeder wist volgens de GI niet van de geplande mondelinge behandeling, zij is wel geïnformeerd over de overplaatsing. De GI erkent dat moeder werd verwacht bij de mondelinge behandeling, maar dat [eiser] heeft aangegeven dat hij niet wilde dat zijn moeder zou komen.
4.1.2.2. Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat als een minderjarige niet in contact kan komen met een ouder met gezag, dat niet mag betekenen dat de minderjarige in kort geding iets moet kunnen laten toetsen, zeker in geval er sprake is van een korte termijn. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de vordering inhoudelijk besproken. Impliciet heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [eiser] in onderhavige procedure procesbekwaam is.
Spoedeisend belang
4.1.3.
Gelet op het feit dat de GI de beslissing op 15 mei 2025 kenbaar heeft gemaakt aan [eiser] en de beslissing op 19 mei 2025 zou worden uitgevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
4.1.4.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat [eiser] kan worden ontvangen in zijn vorderingen, zodat wordt overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling daarvan.
4.2.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij het niet eens is met het besluit van de GI om hem over te plaatsen van jeugdhulpaanbieder [naam instelling 1] naar [naam instelling 2] . Volgens hem is overplaatsing niet in zijn belang. Hij is in het verleden immers al vijftien keer overgeplaatst en ervaart bij [naam instelling 1] eindelijk stabiliteit. Omdat elke groep bij [naam instelling 1] door [eiser] als ‘hetzelfde’ wordt ervaren door begeleiding, regels, structuur, inrichting, geeft hem dat een vertrouwd gevoel Hij wil in ieder geval graag in Amsterdam blijven wonen, zodat hij daar kan blijven voetballen.
4.2.2.
De GI heeft aangevoerd dat zij het in het belang van [eiser] vindt dat hij wordt overgeplaatst naar [naam instelling 2] in Amsterdam. Dit komt ten eerste doordat de GI door [naam instelling 1] structureel niet wordt meegenomen in de besluitvorming over [eiser] . Zo is [eiser] door [naam instelling 1] verschillende keren overgeplaatst zonder voorafgaande goedkeuring van de GI. Een eerste keer is [eiser] overgeplaatst van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2], terwijl dit tegen een
veiligheidsadvies van de politie was. [eiser] is toen op een kwetsbare meisjesgroep geplaatst, waar hij niet alleen niet thuishoort maar wat hem zelf ook kwetsbaar maakt. Vervolgens is [eiser] naar een andere locatie in Amsterdam verplaatst, waar hij alleen in een gezinshuis verblijft met een ander meisje die tot voor kort één op één begeleiding had. Ook dit is niet in het belang van [eiser] . Ook houdt [naam instelling 1] de GI niet op de hoogte van gebeurtenissen met betrekking tot [eiser] alsmede zijn behandeling. Zo is de GI pas later geïnformeerd dat er voor [eiser] op enig moment een ambulance is gekomen. Volgens de GI heeft [naam instelling 1] [eiser] door haar handelen op ontoelaatbare wijze blootgesteld aan veiligheids- en ontwikkelingsrisico’s. De GI heeft ook haar zorgen geuit over de opstelling van onder andere de vanuit [naam instelling 1] betrokken gedragswetenschapper jegens de GI. Volgens de GI bevindt [eiser] zich door de negatieve uitingen van [naam instelling 1] jegens de GI in een loyaliteitsconflict, hetgeen – mede gelet op zijn belaste verleden – niet in zijn belang is. De GI heeft [naam instelling 1] al verschillende keren aangesproken op haar negatieve werkwijze, zonder resultaat. Dat meerdere jeugdbeschermers zorgen hebben over de werkwijze van [naam instelling 1] , onder andere met betrekking tot het niet of onvoldoende informeren van de GI’s met alle risico’s van dien, blijkt uit de door de GI overgelegde brief aan [naam instelling 1] van 19 december 2024, welke is ondertekend door de GI, Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en Stichting William Schrikker Jeugd-bescherming en Jeugdreclassering. Kort samengevat heeft de GI geen vertrouwen meer in de samenwerking met [naam instelling 1] .
4.2.3.
De raad heeft naar voren gebracht dat [eiser] vanwege het geschil tussen [naam instelling 1] en de GI gesterkt wordt in zijn op het verleden gebaseerde idee dat volwassenen niet te vertrouwen zijn. Hij heeft behoefte aan duidelijkheid en een gezamenlijke beslissing van de bij hem betrokken hulpverleners. Wat de raad betreft ligt de sleutel dan ook in het oplossen van het geschil tussen [naam instelling 1] en de GI, in plaats van in een beslissing over het verplaatsen van [eiser] naar een andere jeugdhulpaanbieder.
4.2.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat zij zich veel zorgen maakt over [eiser] , net als de andere betrokkenen. Iedereen wil het beste voor [eiser] , maar tussen de volwassenen in zijn leven, met aan de ene kant de jeugdhulpaanbieder, [naam instelling 1] , en aan de andere kant de GI, bestaat een geschil. Het geschil gaat over wie de regie heeft, wie er mag beslissen over [eiser] . [eiser] voelt druk om te moeten kiezen tussen hen. Hij heeft het meest behoefte aan duidelijkheid en die duidelijkheid wenst de voorzieningenrechter hem te geven. De voorzieningenrechter beslist dat [eiser] overgeplaatst mag worden naar [naam instelling 2] in Amsterdam. Daartoe overweegt zij dat de GI op basis van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing de bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen over [eiser] , zodat zij van oordeel is dat de GI mag (en moet) beslissen over de verblijfplaats van [eiser] . Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de GI al twee jaar betrokken is bij [eiser] en het allerbeste wil voor hem. Iedereen is het erover eens dat [eiser] , zoals hij dit zelf wenst, in [verblijfplaats] kan blijven. .
De GI heeft naar voren gebracht dat het beter is voor [eiser] om op een jongensgroep te verblijven, welke op dit moment wel beschikbaar is bij [naam instelling 2] en niet bij [naam instelling 1] . De voorzieningenrechter ziet dit belang ook.
4.2.5.
De vordering van [eiser] tot het opleggen van een verbod aan de GI tot tenuitvoerlegging van het besluit van 15 mei 2025 zal dan ook worden afgewezen, alsmede de gevorderde dwangsom.
4.3.
Proceskosten
4.3.1.
Ook de vordering van [eiser] tot veroordeling van de GI in de proceskosten zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is mondeling gegeven door mr. S.L. Raphael, kinderrechter, in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 en schriftelijk uitgewerkt op 3 juni 2025. Dit vonnis is bij afwezigheid van mr. S.L. Raphael ondertekend door mr. E.M. Moerman op 3 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: