ECLI:NL:RBROT:2025:6695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
10.372092.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot seksueel binnendringen van een slachtoffer in een staat van lichamelijke onmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. De verdachte, geboren op Curaçao in 1962, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 mei 2024 te Rotterdam, terwijl het slachtoffer in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde, heeft geprobeerd haar seksueel te binnendringen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot verkrachting, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede door steunbewijs uit andere bronnen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 191 dagen, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn huidige zorgstructuur.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.372092.24
Datum uitspraak: 30 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
Daarbij geldt dat de tenlastelegging (onder andere) is gebaseerd op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zoals dat luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit zou zijn begaan de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval artikel 243 (oud) Sr.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (poging tot verkrachting);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr inhoudende een contactverbod ten aanzien van aangeefster [aangeefster] voor de duur van 3 jaar, waarbij per overtreding één week hechtenis opgelegd wordt, met een maximumduur van 26 weken en de dadelijke uitvoerbaarverklaring van deze maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak primair ten laste gelegde verkrachting
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde poging tot verkrachting
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De aangeefster heeft wisselend verklaard over de mogelijke seksuele handelingen die plaats hebben gevonden. Haar verklaringen zijn onvoldoende betrouwbaar om te worden gebruikt voor het bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen. Subsidiair voert de verdediging aan dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster, zodat de rechtbank ook om die reden de verdachte dient vrij te spreken
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken zoals deze veelal sprake is van twee verklaringen, namelijk die van het veronderstelde slachtoffer en die van de veronderstelde dader, waarbij de verklaringen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. Vaak zijn er ook geen getuigen die de tenlastegelegde gedragingen hebben waargenomen en zo is dat ook in deze zaak. De rechtbank dient in dat geval kritisch naar de verklaring van het veronderstelde slachtoffer te kijken en deze te beoordelen op betrouwbaarheid. In het algemeen geldt daarbij dat uitlatingen en verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Als de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt gevonden, moet de rechtbank bepalen of voldoende steunbewijs uit (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is, zij het dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs nodig is. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is namelijk bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op één verklaring. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen.
De aangeefster (hierna: [aangeefster]) heeft verklaard dat zij op 2 mei 2024 bij de verdachte thuis was. De verdachte ging rond 22:00 uur weg om eten te halen. Zij is toen op de bank in slaap gevallen. Zij werd wakker omdat zij iets tegen haar vagina voelde aanduwen. [aangeefster] zag vervolgens dat de verdachte helemaal naakt op zijn knieën voor haar zat met een stijve penis. Ook waren haar legging en onderbroek uitgetrokken.
De verdachte heeft verklaard dat hij bij aankomst in zijn woning zag dat [aangeefster] zichzelf aan het vingeren was op de bank in de woonkamer. Hij heeft toen zichzelf afgetrokken en is daarna naar haar toegelopen om haar wakker te maken, omdat zij in een soort “trance” leek te zijn.
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van [aangeefster] voldoende betrouwbaar is. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of er voldoende aanvullend (steun)bewijs aanwezig is.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster]
De verklaringen van [aangeefster] zijn gedetailleerd en consistent. Haar verklaring tijdens het informatief gesprek zeden op 4 mei 2024, komt op belangrijke onderdelen overeen met de aangifte. Ook heeft zij direct na de gebeurtenissen, namelijk de volgende ochtend, tegen haar begeleidster [naam 1] in de kern hetzelfde verteld over de gebeurtenissen van die bewuste avond als bij de politie. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Dat [aangeefster] in datzelfde gesprek tegen [naam 1] heeft gezegd dat de verdachte haar heeft verkracht, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen van [aangeefster] onbetrouwbaar zijn. De rechtbank acht de verklaring van [aangeefster] voldoende betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De verklaring van [aangeefster] vindt naar het oordeel van de rechtbank op relevante onderdelen steun in ander bewijsmateriaal.
De verdachte heeft op 7 mei 2024, vijf dagen na het incident, via Whatsapp contact opgenomen met [aangeefster]. Hij stuurde [aangeefster] het volgende bericht: “
Ha! Hey Wijfie?,, [aangeefster] hoe is verders Nou met mij gaat het wel. Maar het kan beter. Ik zit me hier spaak en klem te gebruiken. En wat doe ik het voor. Alleen omdat ik m’n duim vinger in een meisjes kut wilde doen en me heb af getrokken. Wat dit waard is??”.De rechtbank leest in dit bericht dat de verdachte tegen [aangeefster] zegt dat hij zijn duim dan wel een vinger in haar vagina wilde brengen. Het verweer van de verdediging dat dit niet als steunbewijs kan dienen, omdat [aangeefster] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft willen penetreren met zijn penis, wordt door de rechtbank verworpen. De kern van het verwijt dat [aangeefster] richting de verdachte maakt is dat hij haar wilde penetreren terwijl zij sliep. Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit bericht dan ook voldoende steun aan de aangifte van [aangeefster].
Disclosure getuige
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat steunbewijs onder meer kan bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige (zogeheten
disclosure-getuige) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer. Het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de waargenomen emoties is daarbij relevant. Meestal gaat het om bewijs waaruit emoties blijken die kort na het incident door een getuige zijn waargenomen. Wel is behoedzaamheid op haar plaats bij het gebruik van emoties als steunbewijs.
De getuige [naam 1] is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als
disclosure-getuige. Zij verklaart dat [aangeefster] haar de ochtend na het incident overstuur heeft opgebeld. [aangeefster] was aan het huilen en schelden aan de telefoon en vertelde dat zij op bezoek was geweest bij de verdachte. Toen de verdachte weg was gegaan om eten te halen, is zij op de bank in slaap gevallen. Zij werd wakker omdat de verdachte zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel wilde stoppen. Deze verklaring komt in de kern overeen met wat [aangeefster] bij de politie heeft verklaard. Ook heeft de getuige [aangeefster] diezelfde middag nog gezien. De getuige zag dat [aangeefster] een aantal keren moest huilen. Tot slot heeft de getuige een gedragsverandering opgemerkt bij [aangeefster]. Na het incident is zij meer drugs gaan gebruiken en is haar uiterlijke verzorging achteruit gegaan. De rechtbank is dan van oordeel dat ook deze getuigenverklaring steun biedt aan de aangifte.
Alternatief scenario
De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst. De kern van dit scenario is dat [aangeefster] een verkeerde veronderstelling van zaken heeft gehad, omdat de verdachte zichzelf aan het aftrekken was. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario in het licht van de verklaringen en mede gelet op het Whatsappbericht die de verdachte aan [aangeefster] heeft verzonden, onvoldoende aannemelijk is geworden.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Dit betekent dat aan het bewijsminimum van 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan. De rechtbank is daarnaast tot de overtuiging gekomen op grond van de bewijsmiddelen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het ten laste gelegde is dus wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van lichamelijke onmacht verkeerde,
een handeling te plegen, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster],
immers heeft verdachte geprobeerd zijn penis en/of duim en/of vinger in haar vagina,
althans tussen haar schaamlippen, te brengen, terwijl hij wist dat die [aangeefster] lag te
slapen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot, met iemand van wie hij weet dat hij in staat van lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, nadat hij samen met het slachtoffer drugs had gebruikt in zijn woning, het slachtoffer ontkleed terwijl zij sliep en vervolgens geprobeerd haar te penetreren. Het slachtoffer werd hierdoor wakker en heeft zich tegen de handelingen van de verdachte kunnen verzetten waardoor het bij een poging is gebleven.
Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid die zich voordeed en de staat waarin het slachtoffer verkeerde. Daarnaast heeft hij het vertrouwen dat zij in hem had geschonden. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden vaak (langdurig) psychisch nadelige gevolgen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdachte is wel eerder (ruim 40 jaar geleden) veroordeeld voor een zedenfeit. De rechtbank zal hier geen rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
7.3.2.
Rapportages
Klinisch psycholoog [naam 2], heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 6 mei 2025. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
Bij de verdachte is er sprake van een licht verstandelijke beperking en langdurige verslavingsproblematiek, inhoudende een stoornis in het gebruik van cocaïne, in vroege remissie in een gereguleerde setting en een stoornis in het gebruik van opioïden, in langdurige remissie met onderhoudsbehandeling. Ten tijde van het hem ten laste gelegde was daar eveneens sprake van.
Zowel de cognitieve als adaptieve vaardigheden van de verdachte zijn beperkt, wat zich uit in beperkt kunnen metalliseren. Emotieregulatie vaardigheden zijn eveneens beperkt ontwikkeld; de verdachte reageert op reactieve wijze op wat er in zijn omgeving gebeurt. In een poging om zijn eigen behoeften te bevredigen, kan hij grenzen overschrijden, maar hij wordt ook ervaren als een sociale man die met voldoende structuur goed te begeleiden valt. Bij de verdachte wordt in onderhavig onderzoek enige preoccupatie met het contact met vrouwen opgemerkt, maar met de huidige informatie ontbreekt het aan een pathologisch en persisterend beeld van problematiek, waardoor niet tot een classificatie op zedengebied wordt gekomen. Van hyperseksualiteit lijkt niet direct sprake. Mogelijk treedt er seksuele ontremming op bij drugsgebruik, maar ook daar is onvoldoende zicht op verkregen. Omdat de verdachte het feit ontkent, kan geen uitspraak worden gedaan over een eventuele doorwerking van pathologie. Er kan geen delictscenario worden opgesteld en er kan ook niet van een delictpatroon worden gesproken. De psycholoog onthoudt zich om die reden van het geven van een advies over de mate van toerekenen.
Een helder en gedetailleerd delictscenario is nodig om een zo goed mogelijke inschatting van het recidiverisico en eventuele doorwerking van pathologie te maken. Omdat de verdachte ontkent is een risicotaxatie niet goed mogelijk en kan om die reden geen afgewogen risicoanalyse worden uitgevoerd.
Evenmin kunnen om die zelfde reden adviezen worden gegeven over passende interventies die het risico op recidive zouden kunnen verlagen. Datzelfde geldt voor het advies over
een eventueel juridisch kader. De vastgestelde problematiek maakt dat de verdachte kan worden gezien als een kwetsbare man met geringe vaardigheden om zijn leven zelfstandig en adequaat vorm te geven, terwijl hij zichzelf kan overschatten. Bij hem is sprake van een blijvende behoefte aan begeleiding en ondersteuning. Hij heeft een indicatie voor de Wet langdurige zorg (WLZ), waardoor verwachte problemen op het gebied van wonen in ieder geval kunnen worden ondervangen.
Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor), heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 mei 2025. Dit rapport houdt – verkort weergegeven – het volgende in.
Eerder werd hij in 1984 veroordeeld voor een soortgelijk feit en in 2020 werd hem een misdrijf tegen de zeden tenlastegelegd welke is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Er kan niet worden gesproken over een delictpatroon. Ondanks de ontkennende proceshouding van de verdachte heeft de reclassering getracht de (mogelijk) criminogene factoren in kaart te brengen en het recidiverisico in te schatten. De leefgebieden huisvesting en het sociaal netwerk ten tijde van de verdenking worden direct delictgerelateerd geacht. Het middelengebruik, het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte staan mogelijk ook in verband met het delict. Er lijkt sprake van een deels negatief sociaal netwerk.
Positief is te noemen dat de verdachte ingebed is in zorg; hij heeft een WLZ-indicatie. Na detentie kan hij begeleid gaan wonen, hij staat onder bewindvoering en heeft behandeling bij Antes (o.a. methadon verstrekking). De verdachte is ontvankelijk en gemotiveerd voor de omschreven (huidige) hulpverlening. Er is momenteel geen sprake van een pro-criminele houding daar de verdachte benoemt al enige tijd buiten beeld te blijven van politie en justitie en de wens te hebben dit ook zo te houden. Ook zijn leeftijd en zijn gezondheid dragen hieraan bij. De reclassering twijfelt aan de haalbaarheid van bijzondere voorwaarden, echter bij bewezenverklaring wordt gezien de aard van de verdenking een ambulante behandeling gericht op het grensoverschrijdend aspect van het delictgedrag geïndiceerd geacht en adviseert de reclassering een contactverbod met het slachtoffer op grond van artikel 38v Sr.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de verdachte voldoende is ingebed in zorg vanuit het WLZ-kader, er geen sprake is van een delictspatroon en de reclassering twijfelt aan de haalbaarheid van de bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank af van het opleggen van een voorwaardelijke straf in combinatie met bijzondere voorwaarden. Voor het opleggen van een maatregel op grond van artikel 38v Sr ten aanzien van het slachtoffer, zoals door de officier van justitie geëist, ziet de rechtbank op basis van de rapporten en het verhandelde ter zitting geen noodzaak.
Alles afwegend acht de rechtbank een straf gelijk aan het voorarrest passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 45 en 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 191 (honderdeenennegentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, zijnde heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 mei 2024 te Rotterdam,
met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster],
te weten het brengen van zijn penis en/of duim en/of vinger(s) in haar vagina,
althans tussen haar schaamlippen;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster],
immers heeft verdachte zijn penis en/of duim en/of vinger(s) tegen haar lichaam
gebracht, althans geprobeerd zijn penis en/of duim en/of vinger(s) in haar vagina,
althans tussen haar schaamlippen, te brengen, terwijl hij wist dat die [aangeefster] lag te
slapen en/of onder invloed van verdovende middelen verkeerde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.