Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen Europe Metals B.V. en [persoon A]. In dit incident vorderde [persoon A] om toestemming te krijgen om [bedrijf B] en de erfgenamen van [persoon B] in vrijwaring op te roepen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [bedrijf B] en de erfgenamen van [persoon B] mogelijk verplicht zijn om de nadelige gevolgen van een veroordeling van [persoon A] in de hoofdzaak te dragen. De rechtbank benadrukte dat het in dit stadium niet vereist is dat de verplichting tot vrijwaring al vaststaat, maar dat dit pas bij de inhoudelijke behandeling van de vrijwaringszaak aan de orde komt.
De procedure begon met een dagvaarding van 4 februari 2025, gevolgd door een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring en een conclusie van antwoord in het incident. Europe Metals vorderde in de hoofdzaak betaling van een bedrag van € 130.285,68 van [persoon A], op grond van artikel 477a lid 1 Rv, en stelde dat [persoon A] als derdebeslagene onterecht had verklaard niets verschuldigd te zijn aan [bedrijf A].
De rechtbank heeft de vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen en [persoon A] de gebruikelijke termijn van zes weken gegeven om [bedrijf B] en de erfgenamen van [persoon B] in vrijwaring te dagvaarden. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten betaalt. De zaak zal op 16 juli 2025 weer op de rol komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door [persoon A].