ECLI:NL:RBROT:2025:6722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
ROT 23/7857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de opgelegde maatregel door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2025, in de zaak tussen eiseres en het UWV, heeft de rechtbank geoordeeld over de arbeidsongeschiktheid van eiseres en de opgelegde maatregel door het UWV. Eiseres had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV had deze geweigerd op basis van een inschatting van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat het UWV in eerste instantie terecht heeft vastgesteld dat eiseres arbeidsongeschikt is, maar dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit met betrekking tot de opgelegde maatregel. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 27 september 2021, waarin het beroep van eiseres gegrond werd verklaard en het UWV werd opgedragen om de aanspraken op een uitkering te herzien. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische kwetsbaarheid. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld, maar dat de motivering van de opgelegde maatregel niet voldoende was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de maatregel betreft en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Samenvatting

De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV tot een juiste inschatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is gekomen. De rechtbank constateert echter wel een motiveringsgebrek in het bestreden besluit ten aanzien van de opgelegde maatregel.

Procesverloop

Deze uitspraak is een vervolg op de tussen partijen gewezen uitspraak van deze rechtbank van 27 september 2021 (ROT 20/1077, partijen bekend). Voor een weergave van wat voorafging aan het hieronder genoemde primaire besluit verwijst de rechtbank naar deze uitspraak.
Met het primaire besluit van 27 december 2021 heeft het UWV geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat het recht niet kan worden beoordeeld.
Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar met ingang van 30 oktober 2017 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering naar een mate van 68,55% arbeidsongeschiktheid en daarnaast een maatregel opgelegd tot 18 januari 2022.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar dochter, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming bestreden besluit

1. In de uitspraak van 27 september 2021 heeft de rechtbank – samengevat - het beroep van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat eventuele uit de Wet WIA voortvloeiende aanspraken op een uitkering vanaf 30 oktober 2017 buiten aanmerking blijven voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Eiseres is hiertegen niet in hoger beroep gegaan.
1.1.
Op 9 februari 2021 heeft eiseres nogmaals een aanvraag om een WIA-uitkering vanaf 30 oktober 2017 bij het UWV ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts komt in het rapport van 12 oktober 2021 tot de conclusie dat het niet mogelijk is om de mogelijkheden van eiseres per einde wachttijd met terugwerkende kracht vast te stellen. Bij aanvullende rapporten van 13 oktober 2021 en 16 december 2021 komt de verzekeringsarts tot dezelfde conclusie. Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiseres een WIA-uitkering geweigerd, omdat haar mogelijkheden en beperkingen niet kunnen worden vastgesteld en het recht op een WIA-uitkering niet kan worden beoordeeld.
1.2.
Naar aanleiding van de bezwaargronden van eiseres, waarin zij expliciet stelt mee te willen weken aan alle aanvullende onderzoeken, heeft een psychiatrisch expertise plaatsgevonden. De bevindingen zijn opgenomen in het expertiserapport van [naam] van
7 april 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het voornoemde rapport de beperkingen van eiseres vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2023, geldig per 30 oktober 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een drietal functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 68,55%.
1.3.
Aan eiseres is met het bestreden besluit een WIA-uitkering toegekend per
30 oktober 2017. Het UWV heeft met toekenning van de WIA-uitkering aan eiseres een maatregel opgelegd vanwege gehele tijdelijke weigering tot het meewerken aan het onderzoek tot 18 januari 2022. In het bezwaarschrift van 18 januari 2022 heeft eiseres kenbaar gemaakt bereid te zijn om mee te werken aan een onderzoek.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert in beroep -samengevat- aan dat het medisch onderzoek een onvolledig en mogelijk eenzijdig beeld geeft van de fysieke en psychische beperkingen van eiseres en dat deze beperkingen onvoldoende zijn vertaald in de FML. Zij betoogt ten aanzien van de opgelegde maatregel dat het op de weg van het UWV had gelegen om rekening te houden met de psychische kwetsbaarheid van eiseres en om de onderzoekomstandigheden zodanig aan te passen dat deze tegemoetkomen aan haar beperkingen. In plaats van dit te interpreteren als onwil, had het UWV moeten voorzien in extra ondersteuning of een alternatieve onderzoeksopzet. Het UWV heeft volgens eiseres onvoldoende zorgvuldig gehandeld bij het vermeend onvoldoende meewerken. Ten slotte stelt eiseres dat ten onrechte een maatregel is opgelegd en dat de WIA-uitkering met terugwerkende kracht had moeten worden toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
3. De rechtbank verwijst voor enkele in deze zaak relevante (wettelijke) bepalingen naar de bijlage bij deze uitspraak
Medische beoordeling
4. De rechtbank overweegt allereerst dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op bestudering van het dossier, anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. Eveneens hebben aanvullende onderzoeken en langere spreekuurcontacten plaatsgevonden. Gelet op de consistentie tussen de rapportages en de psychiatrische expertise, ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgvuldige en juiste vaststelling van de klachten en beperkingen van eiseres, zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 3 mei 2023 beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert waarom wordt afgeweken van zijn eerdere oordeel aan de hand van de afgenomen psychiatrische expertise van [naam] van 7 april 2023. De psychiater duidde het psychiatrische toestandsbeeld als ongespecificeerde aanpassingsstoornis, waarbij de
aanpassingsstoornis op te vatten is als problematiek die niet gepaard gaat met
ernstige beperkingen. In het geval van eiseres lijkt de meest plausibele en consistente
beperking volgens de psychiater dan ook gelegen in een aggraverende klachtenpresentatie, waarbij de neiging om de huidige stressvolle omstandigheden niet zozeer actief aan te pakken als wel te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt er in 2017 geen ernstige beperkingen in persoonlijk of sociaal functioneren aan de orde waren, maar dat wel de beperkte tolerantie voor stresserende factoren te vertalen is naar beperkingen in arbeid. Eiseres is derhalve aangewezen op relatief eenvoudig en mentaal licht belastende werkzaamheden zonder aspecten waarvan bekend is dat die gepaard gaan met een relatief grote psychische belasting, zoals leidinggeven, conflicten hanteren of veelvuldige deadlines hanteren. Daarnaast is rekening gehouden met het medicatiegebruik in 2017 en het mogelijk beperkende effect op de alertheid. Naast de matig ernstige psychopathologie was in 2017 sprake van klachten aan het bewegingsapparaat grotendeels passend bij een aspecifiek chronisch pijnsyndroom (ook geduid als fibromyalgie) en diabetes mellitus type twee, waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen ten aanzien van fysiek zware belasting heeft aangenomen.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van
13 november 2024 gemotiveerd toegelicht dat in beroep geen feiten of omstandigheden naar voren worden gebracht die een ander beeld geven van de medische problematiek op datum in geding. Eiseres is reeds op fysiek als mentaal vlak aangewezen op relatief licht belastende werkzaamheden en op basis van de onderzoeksresultaten was duidelijk geen sprake van cognitieve stoornissen die reden zijn voor aanvullende beperkingen op het gebied van de aandacht en geheugenfunctie. Een indicatie voor een urenbeperking bestaat er evenmin. Er is namelijk geen sprake van een onderliggende zéér ernstige somatische- of psychiatrische aandoening (bijvoorbeeld ernstige cardiale- of pulmonale problematiek, een maligniteit of ernstig depressief/psychotisch beeld) die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt, noch van de nader in de standaard genoemde behandel- of preventieve aspecten.
Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezig pijnproblematiek, door eiseres aan te wijzen op fysiek en energetisch relatief licht belastende werkzaamheden.
4.3.
Eiseres heeft in dit verband niet met nadere (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat in de FML, waarin overigens vele en forse beperkingen zijn opgenomen en die ook tot een hoge mate van arbeidsongeschiktheid hebben geleid, toch nog onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres in de FML van
3 mei 2023 niet overschrijdt.
6. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van
68,55 %.
Terugwerkende kracht en maatregel
7. Voor zover eiseres verzoekt de WIA-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen, merkt de rechtbank op dat de WIA-uitkering per 30 oktober 2017, per einde wachttijd, aan haar is toegekend. Op grond van artikel 23, eerste lid van de Wet WIA geldt een wachttijd van 104 weken voordat de verzekerde aanspraak kan maken op de uitkering. Nu eiseres voorafgaand aan 30 oktober 2017 niet de wachttijd heeft volgemaakt, kan zij niet eerder dan die datum aanspraak maken op een WIA-uitkering.
8. Ten aanzien van de bij het bestreden besluit opgelegde maatregel per
30 oktober 2017 tot 18 januari 2022, overweegt de rechtbank het volgende. Het bestreden besluit houdt in dat eiseres per einde wachttijd, 30 oktober 2017, recht heeft op een WIA-uitkering. Over de periode van 30 oktober 2017 tot 18 januari 2022, een periode van vier jaar en drie maanden, wordt de uitkering niet uitbetaald. Dit is het gevolg van de door het UWV aan eiseres opgelegde maatregel. Die maatregel is opgelegd omdat eiseres eerder niet heeft meegewerkt aan (medische) onderzoeken die nodig zijn om de arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen.
8.1.
Uit de beslissing op bezwaar valt niet op te maken wat de grondslag van de opgelegde maatregel is. Er is geen toegepast artikel genoemd en ook overigens is de grondslag van maatregel niet gemotiveerd. Voor zover toepassing zou zijn gegeven aan artikel 88 in combinatie met artikel 90 van de Wet WIA is dit niet gemotiveerd. De rechtbank merkt daarbij op dat het om een maatregel gaat die is opgelegd per
30 oktober 2017. Met toepassing van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) zou een dergelijke langdurige weigering van uitkering enkel kunnen bij het niet nakomen van verplichtingen uit de vierde categorie (artikel 2, eerste lid, onder d van het Maatregelenbesluit). Het niet nakomen van verplichtingen uit de vierde categorie is echter niet aannemelijk geworden. Voor het overige kan er op grond van het Maatregelenbesluit maximaal een aantal maanden op de uitkering worden gekort, hetgeen in dit geval ruimschoots is overschreden. De rechtbank constateert daarom, voor zover dat ziet op de opgelegde maatregel, een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het UWV zal met een nieuw besluit nader moeten motiveren hoe en op welke grondslag voor lange tijd van de uitbetaling van het WIA recht kan worden afgezien, dan wel al dan niet met toepassing van een maatregel de feitelijke WIA-aanspraak van eiseres gemotiveerd moeten herzien. Voor zover een maatregel wordt opgelegd, moeten daarbij conform artikel 90 WIA de ernst van de gedraging en de verwijtbaarheid gemotiveerd worden betrokken.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep moet gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, maar alleen voor zover een maatregel is opgelegd. De rechtbank ziet geen ruimte voor finale geschilbeslechting, omdat er een nieuwe berekening door het UWV nodig is. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat de termijn voor het nemen van een nieuw besluit pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. De rechtbank ziet ook aanleiding om te oordelen dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- aan haar moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt het UWV ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de opgelegde maatregel;
- draagt het UWV op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: toepasselijke regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Artikel 88. Maatregelen UWV
1. Het UWV weigert een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien:
a. de verzekerde verplichtingen, bedoeld in artikel 27, tweede tot en met vijfde lid, 28, 29, of 30 niet of niet behoorlijk is nagekomen;
b. de verzekerde de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet binnen de door het UWV daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
c. de verzekerde zich niet houdt aan de verplichting, bedoeld in artikel 64, derde lid, of artikel 65;
d. de verzekerde tijdens het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking.
2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de uitkering blijvend geheel weigeren, indien de verzekerde door het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 28, eerste lid, het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de eigenrisicodrager, op grond van artikel 89, de bevoegdheid heeft de WGA-uitkering te weigeren.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan de voorschriften, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, artikel 64, derde lid, of in artikel 65, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan de voorschriften plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 90. Afstemming maatregel
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 88 of 89 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 91 wordt opgelegd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel.

Maatregelenbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

Artikel 2. Hoogte en duur van een maatregel
1. De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met m, genoemde wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op:
a. 5 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 2 procent of ten hoogste 20 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste een maand bij verplichtingen uit de eerste categorie, bedoeld in artikel 3;
b. 10 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 5 procent of ten hoogste 30 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste twee maanden bij verplichtingen uit de tweede categorie, bedoeld in artikel 4;
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6; of
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.

Beleidsregel maatregelen UWV

Artikel 2. Hoogte en duur van een maatregel
1. Voor zover in dit besluit niet anders is bepaald, stelt het UWV de hoogte en de duur van een op te leggen maatregel vast op:
a. 5 procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand bij het niet naleven van een verplichting uit de eerste categorie;
b. 10 procent van het uitkeringsbedrag gedurende twee maanden bij het niet naleven van een verplichting uit de tweede categorie;
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie;
d. blijvende gehele weigering van de uitkering bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie.