ECLI:NL:RBROT:2025:6730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
C/10/679986 / HA ZA 24-469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur in het kader van een overeenkomst van aanneming van werk

In deze zaak heeft DSPPM B.V. in opdracht van een stichting werkzaamheden verricht aan de Pastorie van de stichting. DSPPM heeft een groot deel van de facturen betaald gekregen, maar een factuur van € 806.181,67 bleef onbetaald. De partijen zijn het oneens over de prijs die moet worden gehanteerd voor de verrichte werkzaamheden, aangezien er geen vaste prijs was afgesproken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overeenkomst op regiebasis en bepaalt een redelijke prijs voor de werkzaamheden van DSPPM. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van DSPPM wordt afgewezen, omdat de stichting meer heeft betaald dan de door de rechtbank vastgestelde redelijke prijs van € 848.815,00. DSPPM wordt veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die in totaal € 13.799,00 bedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679986 / HA ZA 24-469
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
DSPPM B.V.,
gevestigd in Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Beekman te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Roepel te Rotterdam.
Partijen worden hierna DSPPM en [gedaagde] genoemd.

1.Korte aanduiding van de zaak

DSPPM heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht in en aan de Pastorie van [gedaagde] . [gedaagde] heeft een groot deel van de door DSPPM gestuurde facturen betaald, maar heeft een factuur van € 806.181,67 (inclusief btw) onbetaald gelaten. Partijen verschillen van mening welke prijs, bij gebreke van een overeengekomen vaste prijs, moet worden gehanteerd voor de door DSPPM verrichte werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een overeenkomst op regiebasis en bepaalt een redelijke prijs voor de werkzaamheden van DSPPM en dat [gedaagde] niet gehouden is tot betaling van de factuur. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen,

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 mei 2024, met producties 1-12;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1-15;
  • de rechtbank heeft aan partijen een mediationaanbod gedaan. De zaak is vervolgens verwezen naar de parkeerrol om partijen in de gelegenheid te stellen door middel van mediation het geschil op te lossen. Dat is niet gelukt;
  • de (oproep)brief van de rechtbank voor de mondelinge behandeling van 24 september 2024;
  • de akte indiening producties van DSPPM, met producties 14-17;
  • de e-mail van de rechtbank van 7 januari 2025, met het verzoek aan DSPPM om specifieke stukken toe te sturen;
  • de akte naar aanleiding van het verzoek om specifieke producties van DSPPM;
  • de e-mail van de rechtbank van 10 januari 2025, met het verzoek aan [gedaagde] om de specifieke stukken toe te sturen;
  • de mondelinge behandeling van 16 januari 2025, waarbij de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het vonnis van deze rechtbank van 15 februari 2023 (zaaknummer / rolnummer: 643039 / HA ZA 22-646) in een artikel 843a Rv procedure tussen DSPPM en [gedaagde] .
2.3.
Het vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
DSPPM is een bedrijf dat zich (onder meer) bezig houdt met het uitvoeren van onderhoud aan onroerend goed. [gedaagde] is een stichting die zich bezig houdt met het verlenen van maatschappelijke diensten, met name op het gebied van zorgactiviteiten.
3.2.
Op 15 december 2017 heeft DSPPM een offerte opgesteld ten behoeve van de door [gedaagde] beoogde verbouwing van de Pastorie voor de huisvesting van jongvolwassenen met een verstandelijke handicap (hierna: het project). DSPPM heeft deze verbouwing, de toeslagen en kosten daarin begrepen, begroot op een totaalbedrag van € 988.146,13 (inclusief btw). In deze offerte heeft DSPPM de werkzaamheden voor de Pastorie buiten en binnen apart begroot op € 418.833,13 (inclusief btw) respectievelijk € 569.313,13 (inclusief btw).
3.3.
DSPPM is op basis van een vooropdracht van [gedaagde] in december 2017 alvast begonnen met de sloop- en voorbereidende werkzaamheden.
3.4.
Bij aanvang van de bouwwerkzaamheden in februari/maart 2018 hebben partijen op 13/19 maart 2018 een budgetovereenkomst Pastorie exterieur te Rotterdam en een budgetovereenkomst Pastorie interieur te Rotterdam gesloten (hierna: de budgetovereenkomsten).
In beide budgetovereenkomsten staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“OVERWEGENDE DAT:
a de Opdrachtgever het voornemen heeft het gebouw de Pastorie van [gedaagde]
gelegen aan de [adres] te Rotterdam, te bouwen / renoveren
en aan te passen, hierna te noemen " het Project";
b de Opdrachtgever aan Enjoy Building B.V., gevestigd te Den Haag, hierna te
noemen "de Projectmanager", de opdracht heeft gegeven om hem te
vertegenwoordigen bij de ontwikkeling en realisatie van het Project; (…)
e. Opdrachtgever het voornemen heeft de Aannemer opdracht tot uitvoering van
de bouwkundige-, installatietechnische- en overige werkzaamheden voor het
Project te verstrekken, (i) indien de Projectmanager en de Aannemer
overeenstemming kunnen bereiken over de prijs, het bestek en de
bestekvoorwaarden en de bouwtijd van een dergelijke opdracht en (ii) de
Aannemer, indien het Project doorgaat, bereid en in staat is zodanige opdracht te
aanvaarden en na te komen, al dan niet In combinatie met een door de Aannemer
aan te wijzen derde, zijnde een voor de Opdrachtgever aanvaardbare partij, een en
ander onder voorbehoud van goedkeuring door de Opdrachtgever;
f de inschakeling van de Aannemer op hiervoor genoemde wijze, het aangaan van
een budgetovereenkomst (hierna te noemen deze overeenkomst) nodig maakt
teneinde regels vast te stellen voor het tot stand komen van de
aannemingsovereenkomst, de essentiële afspraken welke daarvoor zullen gelden
vast te leggen en zodanige voorwaarden te scheppen dat bij en na een mogelijke
beëindiging van de overeenkomst de Aannemer geen voorkeursrechten, direct of
Indirect, of financiële rechten op het werk kan doen gelden noch de verdere
prijsvorming en/of uitvoering van de werkzaamheden op enige wijze zal kunnen
beïnvloeden.
VERKLAREN HET VOLGENDE OVEREEN TE ZIJN GEKOMEN:
Artikel 2 - Budget
2.1
Partijen verklaren zich akkoord met de in de bijlagen bij deze overeenkomst
genoemde budgetten en omschrijvingen voor zowel de onderdelen als voor de
totale bouw en realisatie van het Project. Deze budgetten zullen de grondslag
vormen voor de definitieve aanneemsom op basis waarvan de Aannemer een aan
de Opdrachtgever conform de bepalingen van deze overeenkomst eventueel te
verlenen opdracht tot de bouw en realisatie van het Project zal aanvaarden.
In de budgetovereenkomst Pastorie exterieur te Rotterdam staat, voor zover hier van belang, het volgende:
2.2
De naar aanleiding van de selectieprocedure vastgestelde budgetprijs voor het
Project bedraagt € 260.000 (…) exclusief BTW. Deze budgetprijs is opgebouwd uit de volgende onderdelen en nader gespecificeerd in de bijlagen bij deze overeenkomst:
• Exterieur van de Pastorie;
Deze overeenkomst zal leiden tot een totale vaste prijs - "all-in" - voor alle
werkzaamheden benodigd voor een turnkey-oplevering van de werkzaamheden.
2.3
In de bijlage C bij deze overeenkomst zijn de budgetten en omschrijvingen nader
gespecificeerd voor het onderdeel exterieur Pastorie (C) als voor de totale bouw en
realisatie van het Project. Hierbij dient bijlage A als uitgangspunt voor de
overeengekomen budgetprijs.
In de budgetovereenkomst Pastorie interieur te Rotterdam staat, voor zover hier van belang, het volgende:
2.2
De naar aanleiding van de selectieprocedure vastgestelde budgetprijs voor het
Project bedraagt € 350.000 (…) exclusief BTW. Deze budgetprijs is opgebouwd uit de volgende onderdelen en nader gespecificeerd in de bijlagen bij deze overeenkomst:
• Interieur van de Pastorie;
Deze overeenkomst zal leiden tot een totale vaste prijs - "all-in" - voor alle
werkzaamheden benodigd voor een turnkey-oplevering van de werkzaamheden.
2.3
In de bijlage D bij deze overeenkomst zijn de budgetten en omschrijvingen nader
gespecificeerd voor het onderdeel interieur Pastorie (D) als voor de totale bouw en
realisatie van het Project. Hierbij dient bijlage A als uitgangspunt voor de
overeengekomen budgetprijs.
In beide budgetovereenkomsten staat vervolgens, voor zover hier van belang, verder:
2.4
De Aannemer verklaart uitdrukkelijk dat het in lid 2 omschreven budget voor het
gehele Project de maximale prijs is, aan welke 'budgetprijs' de Aannemer zich zal
houden en waarbinnen de Aannemer bereid is na opdrachtvertrekking op basis van
artikel 7 het Project te realiseren (tenzij de omschrijving/omvang van de
werkzaamheden wijzigt).
Artikel 3 - Budgetbewaking
3.1
Partijen zullen op basis van de eveneens bijgevoegde tekeningen en
beschrijvingen, onderdeel uitmakend van de hiervoor bedoelde bijlagen, verder tot
uitwerking van de besteksgerede (selectie)stukken overgaan, waarbij de
budgetbewaking door de Projectmanager zal geschieden op een wijze zoals nader
in artikel 6 is vastgelegd.
3.2
De Projectmanager kan, indien wenselijk voor de planontwikkeling, diverse
onderdelen afzonderlijk prijstechnisch in de markt onderzoeken, dan wel reeds
onderzocht hebben. In overleg met de Aannemer kan/kunnen deze offerte(s) en de
desbetreffende partij als onderaannemer in de te sluiten aannemingsovereenkomst
ingepast worden.
Artikel 4 - Totstandkoming aannemingsovereenkomst
4.1
De Aannemer en de Projectmanager zullen onder de in deze overeenkomst
vastgestelde voorwaarden streven naar de totstandkoming van de
aannemingsovereenkomst waarvan het model hierbij gevoegd is als bijlage B.
Hiertoe pleegt de Projectmanager als eerste overleg met de Aannemer. De
Opdrachtgever garandeert dat voor het einde van deze overeenkomst niet met
andere gegadigden dan de Aannemer voor het Project overleg wordt gepleegd,
onverminderd het bepaalde in artikel 3.2.
4.2
De aannemingsovereenkomst zal mede gebaseerd zijn op de door de
Projectmanager beschikbaar te stellen, in bouwteam op te stellen en door de
Projectmanager goed te keuren bestekken en tekeningen.
4.3
Op de te sluiten aannemingsovereenkomst met bijlagen is de UAV 2012 van
toepassing.(…)”.
3.5.
De heer [persoon A] van Enjoy Building B.V. (hierna: [persoon A] ) is door [gedaagde] aangesteld als projectleider voor het project.
3.6.
In een e-mail van 2 mei 2018 10:27 uit ( [persoon B] van) DSPPM tegenover [persoon A] zijn zorgen over het betalingssysteem en de daarmee samenhangende facturering voor de door DSPPM verrichte en nog te verrichten werkzaamheden. In reactie hierop schrijft [persoon A] in zijn e-mail van 2 mei 2018 20:29 aan ( [persoon B] van) DSPPM:
“ Je kunt en mag verwachten dat je netjes en snel voor je werk betaald wordt. Op 25-4 heb ik je geadviseerd een factuur van 25K tbv het binnenwerk te sturen. Als jij morgen aangeeft wat de financiële stand is bepalen we wat er nog meer gefactureerd kan worden.”
3.7.
Op 18 december 2018 heeft ( [persoon B] van) DSPPM uit hoofde van de tussen partijen gesloten budgetovereenkomsten een artikel 40 lid 13 UAV verklaring getekend, waarin zij akkoord gaat dat [gedaagde] rechtstreeks betalingen kan verrichten aan onbetaald gebleven onderaannemers en leveranciers en dat de reeds door [gedaagde] aan derden gedane betalingen in mindering strekken op de nog door [gedaagde] aan DSPPM verschuldigde termijnen.
3.8.
[gedaagde] heeft begin februari 2019 een opname voor de oplevering gedaan, waarna zij DSPPM schriftelijk heeft bericht dat de oplevering is goedgekeurd, zij het dat DSPPM nog een aantal restpunten moet afhandelen.
3.9.
Van 12 maart tot en met 3 mei 2019 hebben (de advocaat van) DSPPM en [gedaagde] onder andere gecorrespondeerd over de openstaande facturen van DSPPM en de door [gedaagde] aan derden gedane betalingen.
3.10.
Bij brief met bijlagen van 13 december 2019 heeft de heer [persoon C] (zoon van [persoon B] , bestuurder van DSPPM) (hierna: [persoon C] .) aan (de heer [persoon D] van) [gedaagde] een eindafrekening van het project van € 481.182,27 (inclusief btw) gestuurd (hierna: de eindafrekening).
3.11.
[gedaagde] heeft, onder verwijzing naar haar eerdere brieven van 26 maart en 3 mei 2019, in haar brief van 23 december 2019 deze eindafrekening van DSPPM afgewezen.
In reactie hierop schrijft [persoon C] ., namens DSPPM op 8 januari 2020 over het meerwerk het volgende:
"Meerwerk-overzichten"
Er is geen sprake van meerwerk in de traditionele zin van het woord. Er is nooit een definitieve gespecificeerde begroting opgesteld, er is alleen een budget overeenkomst opgesteld.
Er is geen aannemingsovereenkomst opgesteld. Concreet betekent dit dat, omdat de definitieve prijs voor specifieke werkzaamheden nooit is vastgelegd, de kosten worden berekend aan de hand van de verrichte werkzaamheden.
Wij verwerpen daarmee de term 'meerwerk.' De eindfactuur is de factuur voor het werk zoals dit geleverd is en nog niet is betaald.”
3.12.
Op 3 maart 2020 heeft er een bespreking plaatsgevonden over – kort gezegd – de afhandeling van het project en het meerwerk. In haar brief met bijlagen van 30 april 2020 aan (de advocaat van) DSPPM heeft [gedaagde] uiteengezet hoe een en ander volgens haar in elkaar steekt en aangegeven dat zij rechtstreeks aan onderaannemers van DSPPM een bedrag van € 288.943,81 heeft betaald.
3.13.
De advocaten van partijen hebben in de periode van november 2021 tot en met april 2022 met elkaar gecorrespondeerd, maar tot een oplossing van het geschil is het niet gekomen.
3.14.
Op 7 april 2023 heeft DSPPM een eindfactuur op basis van regie (met factuurnummer [factuurnummer] ) van € 1.618.662,41 (inclusief btw) voor ingekocht materiaal, inzet van ingeschakelde derden en uren van eigen mensen aan [gedaagde] gestuurd (hierna: de eindfactuur). [gedaagde] heeft aan DSPPM in totaal een bedrag van € 733.723,29 (inclusief btw) betaald. [gedaagde] heeft een bedrag van € 806.181,67 (inclusief btw) van de eindfactuur onbetaald gelaten [1] .

4.Het geschil

4.1.
DSPPM vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I. de hoofdsom van € 806.181,67;
II. de reeds vervallen wettelijke handelsrente van € 93.086,74;
III. de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. de buitengerechtelijke kosten van € 7.025,15, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van DSPPM in haar vorderingen, dan wel haar vorderingen af te wijzen, subsidiair de vorderingen toe te wijzen zonder dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat DSPPM zekerheid stelt tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van DSPPM in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening daarvan niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis plaatsvindt.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] , onder verwijzing naar artikel 85 lid 1 Rv bezwaar gemaakt tegen het toelaten van productie 17 van DSPPM (kort gezegd een pakket inkoopfacturen) als processtuk. De rechtbank heeft ter zitting het bezwaar van [gedaagde] afgewezen. De rechtbank zal recht doen op de door partijen in het geding gebrachte processtukken, met in begrip van productie 17 van DSPPM.
5.2.
Hoewel er geen schriftelijke overeenkomst van aanneming met een aanneemsom tussen partijen tot stand is gekomen, zijn partijen het erover eens dat de overeenkomst die zij hebben gesloten kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk (artikel 7:750 BW). De afgesproken werkzaamheden zien immers op het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard. Partijen verschillen van mening over de vraag wat voor (soort) prijs heeft te gelden voor de door DSPPM uitgevoerde werkzaamheden. In het verlengde hiervan is de vraag of [gedaagde] (nog) gehouden is een (gedeelte van het) bedrag van
€ 806.181,67 (inclusief btw) aan DSPPM te betalen.
Standpunt DSPPM
5.3.
Volgens DSPPM hebben partijen een overeenkomst van aanneming gesloten voor de verbouwing van de Pastorie van [gedaagde] zonder een vaste prijs te bepalen of een richtprijs af te spreken. Daarom moet op grond van artikel 7:752 lid 1 BW worden uitgegaan van een redelijke prijs, te weten aan de hand van de gewoonlijk bedongen prijzen, zoals die ook door DSPPM zijn gehanteerd.
5.4.
Daarbij stelt DSPPM zich op het standpunt dat:
- haar eindfactuur voor een groot deel ziet op de doorbelasting van kosten van ingekocht
materiaal en kosten van ingeschakelde derden. Deze kosten kwalificeren als redelijke
kosten, omdat zij niet meer in rekening heeft gebracht dan haar onderaannemers en
leveranciers bij haar in rekening hebben gebracht;
- de door haar bij [gedaagde] in rekening gebrachte uurtarieven voor haar eigen mensen (de
timmerman, de metselaar en de schilder (€ 45,00), de uitvoerder (€ 60,00) en de
projectleider (€ 80,00) redelijke kosten zijn en in 2018 gangbare tarieven waren. Al deze
uren heeft ( [persoon B] van) DSPPM bijgehouden in zijn agenda;
- er geen sprake kan zijn van opgewekte verwachtingen bij [gedaagde] dat de prijs lager zou zijn
dan deze tarieven. Noch uit de offerte noch uit de budgetovereenkomsten volgt dat DSPPM
een richtprijs heeft afgegeven waarop een maximale afwijking (van 10%) als bedoeld in
artikel 7:750 lid 2 BW van toepassing is. De offerte niet, omdat daarin stelposten en
uitsluitingen zijn opgenomen. De budgetovereenkomsten niet, omdat daarin niet is bepaald
welke werkzaamheden hier wel en welke werkzaamheden hier niet onder vallen;
- met de uitbreiding van de werkzaamheden, de verzochte wijzigingen nadat de
werkzaamheden waren uitgevoerd en het niet verstrekken van alle benodigde
(technische) tekeningen door [gedaagde] maken dat DSPPM veel meer tijd kwijt was dan vooraf
was te voorzien;
- een vergelijking van de offerteprijs met de factuurprijs gaat niet op, omdat de factuur op
veel meer werkzaamheden ziet dan de in de offerte genoemde werkzaamheden. Zeker
omdat in de offerte met stelposten en uitsluitingen is gewerkt;
- haar factuur mede bestaat uit facturen van haar onderaannemers en leveranciers.
Dit alles maakt volgens DSPPM dat [gedaagde] van de eindfactuur (€ 1.618,662,41(inclusief btw)) (zie 3.14) nog een bedrag van € 806.181,67 (inclusief btw) aan haar moet betalen.
Standpunt [gedaagde]
5.5.
Volgens [gedaagde] is het de bedoeling van partijen geweest om een vaste prijs voor de werkzaamheden van DSPPM af te spreken. Nu dat niet is gebeurd moet worden uitgegaan van de in de budgetovereenkomsten genoemde bedragen (in totaal € 738.100,00 (inclusief btw) als vaste prijs. Dit bedrag is gebaseerd op de offerte van DSPPM voor wie ten tijde van het uitbrengen daarvan de omvang van de werkzaamheden duidelijk was en bij haar bekend was. Zo niet, dan moeten deze bedragen dan wel de oorspronkelijke offerteprijs als richtprijs voor de werkzaamheden van DSPPM worden aangemerkt. Het door DSPPM gevorderde bedrag is geen redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 BW, omdat het door DSPPM gevorderde bedrag hoger is dan 110% van de door haar afgegeven richtprijs. Voor meer dan de door haar reeds verrichte betalingen aan DSPPM is volgens [gedaagde] geen grondslag.
5.6.
[gedaagde] stelt zich daarbij op het standpunt dat partijen zich tijdens de uitvoeringswerkzaamheden hebben gedragen alsof de in de budgetovereenkomsten genoemde bedragen een vaste prijs waren. DSPPM heeft termijnbedragen gefactureerd die overeenkomen met de in de budgetovereenkomsten genoemde prijzen voor de door haar te verrichten werkzaamheden. In geval van meer- dan wel minderwerk hebben partijen afspraken gemaakt en heeft [gedaagde] DSPPM voor het door haar geaccordeerde meerwerk betaald.
5.7.
Voor zover het bedrag uit de budgetovereenkomsten niet als richtprijs kwalificeert, dan geldt volgens [gedaagde] op grond van dezelfde argumenten dat in elk geval de prijs uit de oorspronkelijke offerte van € 988.146,13 (inclusief btw) de afgegeven richtprijs is.
Omdat DSPPM [gedaagde] niet gewaarschuwd heeft voor een overschrijding van dit bedrag mag de richtprijs niet met meer dan 10% worden overschreden. [gedaagde] meent dat DSPPM geen recht meer heeft op betaling van haar eindfactuur.
5.8.
Verder betwist [gedaagde] de onderbouwing van de eindfactuur en daarmee het gevorderde bedrag. Een onderbouwing voor het verschil tussen de eindafrekening van
€ 481.182,87 (inclusief btw) en de eindfactuur van € 806.181,07 (inclusief btw) ontbreekt. De in de eindfactuur opgevoerde posten arbeid, materiaal en onderaannemers kunnen daarvoor geen verklaring zijn. De uitvoering van het project op regiebasis en een uurtarief voor arbeid zijn partijen niet overeengekomen. De uurtarieven voor de eigen mensen zijn te hoog en het aantal door hen beweerdelijk gewerkte uren is buitensporig en ongeloofwaardig. De agenda van ( [persoon B] van) DSPPM is, bij gebreke van controle op de bestede uren, geen deugdelijke onderbouwing van die uren. Ook zijn onderliggende materiaalfacturen deels onzichtbaar gemaakt en dus niet te controleren. Bovendien zijn er materiaalkosten en uren van diverse onderaannemers opgevoerd voor werkzaamheden die met het project niets van doen hebben.
Tenslotte heeft DSPPM niet € 288.943,81 (inclusief btw) maar € 78.757,45 (inclusief btw) in aftrek gebracht ter zake rechtstreekse betalingen van [gedaagde] aan derden.
Wettelijk kader
5.9.
Op grond van artikel 7:752 BW geldt bij aanneming van werk dat, als de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs is verschuldigd. Bij de bepaling van de redelijke prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
Redelijke prijs
5.10.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was om een overeenkomst van aanneming te sluiten en een vaste prijs af te spreken, namelijk de maximale prijs uit de budgetovereenkomsten. DSPPM was al bezig met werkzaamheden voor het project. Eerst via een vooropdracht van [gedaagde] in december 2017 en daarna op grond van de budgetovereenkomsten in maart 2018. Feitelijk zijn partijen, zoals zij zelf ook hebben aangegeven, ingehaald door de tijd en is het er niet meer van gekomen alsnog een overeenkomst van aanneming met een vaste prijs te sluiten, terwijl dat wel zo in de budgetovereenkomsten is vastgelegd (zie 3.4).
Deze gang van zaken maakt dat de beoogde overeenkomst van aanneming een overeenkomst van aanneming op regiebasis is geworden, zodat er een redelijke prijs voor de werkzaamheden van DSPPM moet worden bepaald.
5.11.
Bij het bepalen van een redelijke prijs wordt rekening gehouden met i) de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bedongen prijzen en ii) de door de aannemer gewekte verwachtingen ten aanzien van de vermoedelijke prijs. Deze verwachtingen kunnen worden gewekt door bijvoorbeeld het opgeven van een geschatte prijs, richtprijs of het overleggen van een prijsindicatie.
5.12.
Het is aan DSPPM als degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde redelijke prijs, om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan een redelijke prijs kan worden bepaald.
5.13.
De vraag is of DSPPM met de afgegeven offerteprijs en de daarna in de budgetovereenkomsten vastgelegde prijzen bij [gedaagde] verwachtingen heeft gewekt die strijdig zijn met de eindfactuur.
Het was de bedoeling van partijen om de prijzen van de budgetovereenkomsten als vaste all-in prijzen vast te leggen in een nog te sluiten overeenkomst van aanneming. DSPPM heeft in de afgegeven offerte, die in totaal 82 pagina’s omvat, waarin (onder meer) zijn opgenomen de stabucodes, een omschrijving van de werkzaamheden, een urentotaal, de materiaalkosten, een samenvatting en rekenbladen, de werkzaamheden gedetailleerd beschreven en begroot op € 988.146,13 (inclusief btw). De werkzaamheden buiten en binnen de Pastorie heeft zij in deze offerte apart begroot op € 418.833,13 (inclusief btw) respectievelijk € 569.313,13 (inclusief btw).
De stelling van DSPPM dat de offerteprijs is afgegeven op basis van tekeningen van de architect van [gedaagde] op VO niveau en dat gewerkt is met stelposten en uitsluitingen en dat daaraan door [gedaagde] geen verwachtingen over de prijs mogen worden ontleend, gaat niet op. Tussen partijen is niet in geschil dat deze uitgebreide en gedetailleerde offerte aan de basis heeft gelegen van de budgetovereenkomsten. In de budgetovereenkomsten zijn partijen daarna een maximale prijs van € 738.100,00 (inclusief btw) overeengekomen en daar heeft DSPPM voor getekend. Daardoor is de offerteprijs als het ware achterhaald. De e-mail van 2 mei 20218 van ( [persoon B] van) DSPPM en het antwoord daarop van [persoon A] is daarvan een bevestiging, namelijk afrekenen op basis van factuur (zie 3.6) binnen de budgetovereenkomst all-in prijs, waarbij geaccordeerd meerwerk door [gedaagde] wordt afgerekend. De rechtbank is van oordeel dat DSPPM verwachtingen heeft gewekt die strijdig zijn met de eindfactuur.
5.14.
Bij een overeenkomst van aanneming op regiebasis mag van de aannemer worden verwacht dat deze een deugdelijke projectadministratie heeft. De aannemer moet aan zijn opdrachtgever op ieder gewenst moment inzichtelijk kunnen maken, onder meer aan de hand van afgetekende werkbonnen, hoeveel uren er zijn besteed en welke mensen en materialen waarvoor zijn ingehuurd en ingekocht. Hetgeen DSPPM als onderbouwing voor haar vordering heeft aangeleverd, voldoet daar niet aan. Van een agenda met handgeschreven uren en een pakket van inkoopfacturen zonder nadere toelichting en met (onbetwist) meerdere facturen die niets te maken hebben met het onderhavige project kan niet gezegd worden dat dit een deugdelijke manier van administreren is bij een overeenkomst van aanneming op regiebasis. Dit is een omstandigheid die voor risico komt van DSPPM en die de rechtbank meeweegt bij het bepalen van een redelijke prijs voor het project.
5.15.
Verder heeft DSPPM niet (nader) kunnen uitleggen waaruit het verschil bestaat tussen de finale eindafrekening van 13 december 2019 van € 481.182,87 (inclusief btw) en de eindfactuur van 7 april 2023 van € 806.181,07 (inclusief btw), anders dan dat tijdens de door partijen eerder gevoerde artikel 843a Rv-procedure is gebleken dat tussen partijen op regiebasis moest worden afgerekend en dat dit extra kosten met zich bracht. Dat verklaart op zichzelf genomen niet het grote verschil tussen beide bedragen. Temeer nu ook de finale eindafrekening van 13 december 2019 uitgaat van het werk zoals dat is uitgevoerd (bijlagen bij de finale eindafrekening: productie 11 van [gedaagde] ).
5.16.
In de gegeven omstandigheden sluit de rechtbank bij het bepalen van een redelijke prijs aan bij de bedragen uit de budgetovereenkomsten, te weten in totaal € 738.100,00 (inclusief btw). Omdat sprake is van een overeenkomst op basis van regie telt de rechtbank daarbij op de door DSPPM gehanteerde en door [gedaagde] niet betwiste opslagpercentages (over € 738.100,00) voor winst en risico van 3% (€ 22.143,00), bouwplaatskosten van 2% (€ 14.762,00) en algemene kosten van 10% (€ 73.810,00) (alle bedragen inclusief btw). De rechtbank stelt op grond hiervan de redelijke prijs vast op in totaal (€ 738.100,00 + € 22.143,00 + € 14.762,00 + € 73.810,00 =) € 848.815,00 (inclusief btw).
5.17.
Volgens DSPPM is door [gedaagde] betaald een bedrag van € 812.480,74 (inclusief btw), waarvan aan haar een bedrag van € 733.723,29 (inclusief btw) en aan derden een bedrag van € 78.757,45 (inclusief btw).
Volgens [gedaagde] heeft zij aan DSPPM betaald een bedrag van € 1.022.666,29 (inclusief btw), waarvan aan DSPPM een bedrag van € 733.723,29 (inclusief btw) en aan derden een bedrag van € 288.943,00 (inclusief). Dit verschil is terug te voeren op door [gedaagde] aan derden betaalde bedragen. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van dit bedrag een overzicht van de door haar verrichte betalingen aan derden in het geding gebracht (productie 12 van [gedaagde] ). Uit dit overzicht kan worden afgeleid dat [gedaagde] € 250.000,00 (inclusief btw) aan derden heeft betaald. Dit in het overzicht genoemde bedrag heeft DSPPM tijdens de zitting niet dan wel onvoldoende weersproken. Daardoor is in rechte voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] bovenop het aan DSPPM betaalde bedrag van € 733.723,29 (inclusief btw) een bedrag van
€ 250.000,00 (inclusief btw) aan derden heeft betaald, in totaal dus € 983.723,29 (inclusief btw). Dit betekent dat [gedaagde] meer aan DSPPM heeft betaald dan de door de rechtbank vastgestelde redelijke prijs van € 848.815,00 (inclusief btw).
5.18.
Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van DSPPM wordt afgewezen. Omdat de hoofdvordering van DSPPM wordt afgewezen, worden de nevenvorderingen eveneens afgewezen.
Proceskosten
5.19.
Omdat DSPPM ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van [gedaagde] betalen. Deze kosten bestaan uit:
- griffierecht € 6.617,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten x tarief € 3.502,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.799,00
5.20.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar op de wijze als in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst af de vorderingen,
6.2.
veroordeelt DSPPM in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op
€ 13.799,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als DSPPM niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet DSPPM € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt DSPPM tot betaling aan [gedaagde] van de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de proceskosten als deze kosten niet uiterlijk veertien dagen na dit vonnis worden voldaan,
6.4.
verklaart de onderdelen 6.2 en 6.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025
1451/1918

Voetnoten

1.Het verschil tussen beide bedragen van € 78.757,45 (inclusief btw) is het bedrag dat [gedaagde] volgens DSPPM rechtstreeks aan onderaannemers en leveranciers heeft betaald.