ECLI:NL:RBROT:2025:675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
C/10/691466 / KG ZA 24-1223
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen uit hoofde van een managementovereenkomst tussen Tabro Holding B.V. en Top Bedrijfskleding B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert Tabro Holding B.V. (hierna: Tabro) in kort geding betaling van onbetaalde facturen door Top Bedrijfskleding B.V. (hierna: Top) uit hoofde van een managementovereenkomst. De procedure is gestart na een reeks van gebeurtenissen waarin Tabro haar werkzaamheden voor Top heeft opgeschort wegens uitblijvende betalingen. De managementovereenkomst, die niet schriftelijk was vastgelegd, leidde tot een geschil over de betaling van facturen die Tabro aan Top had gestuurd. De vordering van Tabro bedraagt in totaal € 26.648,21, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Tabro voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien de afhankelijkheid van de managementvergoeding voor haar inkomsten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de opschorting van werkzaamheden door Tabro rechtsgeldig was, omdat Top haar verplichtingen niet nakwam. De rechtbank heeft de vordering van Tabro voor een deel toegewezen, tot een bedrag van € 24.865,50, en heeft Top veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over de uitvoering van overeenkomsten, vooral wanneer deze niet schriftelijk zijn vastgelegd. De rechter heeft ook de rol van de onderliggende documentatie en communicatie tussen de partijen in overweging genomen bij het nemen van zijn beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691466 / KG ZA 24-1223
Vonnis in kort geding van 20 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TABRO HOLDING B.V.,
gevestigd te Zevenbergen,
eiseres,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOP BEDRIJFSKLEDING B.V.,
gevestigd te Pernis,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te Den Haag.
Partijen worden hierna Tabro en Top genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 december 2024, met producties 1 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
  • de producties 15 t/m 17 van Tabro, met een toelichting daarop;
  • de producties 7 t/m 9 van Top;
  • de mondelinge behandeling op 6 januari 2025;
  • de pleitnota van Tabro;
  • de pleitnota van Top.

2.De feiten

2.1.
Top houdt zich bezig met de productie en verkoop van bedrijfskleding en toebehoren.
2.2.
Sinds 17 augustus 2018 worden de aandelen in Top voor 25% gehouden door Tabro en voor 75% door Top Holding & Investments B.V. (hierna: Top Holding). Tabro is de persoonlijke vennootschap van [persoon A] (hierna: [persoon A] ). [persoon B] (hierna: [persoon B] ) is de UBO van meerdere vennootschappen, waaronder Top Holding.
2.3.
Tussen partijen bestaat een rechtsverhouding in de vorm van een managementovereenkomst. Die afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd. Tabro heeft in het kader van de door haar verrichte managementwerkzaamheden facturen verzonden aan Top. Die facturen zijn door Top steeds voldaan, althans tot en met september 2024.
2.4.
Bij brief van 24 september 2024 heeft [persoon A] (namens Tabro) aan [persoon B] meegedeeld de samenwerking met Top op te zeggen per 31 december 2024 en de aandelen in Top ter overdracht aan te bieden.
2.5.
Bij e-mail van 8 oktober 2024 aan [persoon A] heeft [persoon B] bevestigd dat de managementovereenkomst per 31 december 2024 wordt beëindigd. Daarna zijn [persoon A] en [persoon B] via hun advocaten in overleg gegaan over de financiële afwikkeling van de samenwerking.
2.6.
Bij e-mail van 1 november 2024 heeft de advocaat van Tabro aan de advocaat van Top bericht dat Tabro niet akkoord gaat met het voorstel van Top voor de afwikkeling van de samenwerking. Verder staat in het mailbericht dat Tabro haar werkzaamheden voor Top zal opschorten indien haar facturen van oktober 2024 niet uiterlijk op 3 november 2024 worden voldaan.
2.7.
Omdat betaling uitbleef, heeft Tabro met ingang van 3 november 2024 haar werkzaamheden voor Top opgeschort.
2.8.
Tabro heeft Top gesommeerd om de facturen over oktober, november en december 2024 te betalen. Top heeft aan die sommaties geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Tabro vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Top te veroordelen om aan Tabro te betalen een bedrag van € 26.648,21 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
Top te veroordelen om aan Tabro te betalen een bedrag van € 2.040,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
Top te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, alsmede in de kosten van de gelegde beslagen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te wijzen vonnis.
3.2.
Het verweer van Top strekt ertoe Tabro niet in haar vorderingen te ontvangen dan wel deze geheel of gedeeltelijk af te wijzen, met veroordeling van Tabro in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van Tabro bij haar vordering is voldoende gegeven.
Tabro heeft onweersproken gesteld dat de aanwezige activa bestaan uit de vordering die zij heeft op Top ter zake van de managementvergoeding en de aandelen in Top. De inkomsten bestaan overwegend uit de managementvergoeding die zij van Top ontvangt. Tabro, en volgens haar ook [persoon A] , is daarmee grotendeels afhankelijk van de managementvergoeding. Daarbij komt dat er inmiddels een (door één van de vennootschappen van [persoon B] geïnitieerde) faillissementsprocedure loopt tegen Tabro vanwege vermeende schulden.
4.2.
Tabro legt aan de gevorderde hoofdsom van € 26.648,21 ten grondslag dat Top de volgende vijf facturen onbetaald heeft gelaten:
4.3.
De facturen met nummers 20240025, 20240030 en 20240033 zien op “
management fee” over oktober, november respectievelijk december 2024. De facturen met nummers 20240026 en 20240028 zien op “
laadsessie” en “
kilometervergoeding” over september respectievelijk oktober 2024.
4.4.
Top voert aan dat zij de drie facturen van oktober 2024 niet heeft betaald, omdat Tabro ondanks meerdere verzoeken daartoe niet alle onderliggende facturen en bonnetjes aan Top heeft verstrekt. Dat Tabro haar werkzaamheden opschortte vanwege het niet betalen van die facturen, was dan ook onterecht volgens Top. Dat maakt dat Top de factuurbedragen met betrekking tot november en december 2024 niet verschuldigd is.
Naar aanleiding van door Tabro in deze procedure overgelegde bonnen en facturen, komt Top tot de conclusie dat Tabro over 2023 en 2024 een bedrag van € 10.544,87 teveel heeft gedeclareerd op het gebied van kilometervergoeding en vergoeding voor laadsessies en overige onkosten.
4.5.
Allereerst is in geschil de vraag of de opschorting van werkzaamheden door Tabro rechtsgeldig is geweest. De voorzieningenrechter vindt van wel en licht dat hierna toe.
Uit de overgelegde facturen van Tabro blijkt dat Tabro maandelijks een bedrag van € 8.288,50 aan management fee in rekening bracht bij Top en dat Top die bedragen tot en met september 2024 heeft betaald. Het wordt er daarom voor gehouden dat partijen een vaste managementvergoeding van € 8.288,50 per maand zijn overeengekomen. De verplichting van Tabro om haar facturen die zien op onkostenvergoedingen te onderbouwen met onderliggende bonnen, staat los van de grondslag voor de managementvergoeding. Voor zover Tabro haar declaraties niet goed onderbouwde, vormt dat geen grond voor Top om de managementvergoeding over oktober 2024 niet te betalen. Op het moment van de opschorting, begin november 2024, was de managementvergoeding over oktober 2024 opeisbaar en was Top ook na sommaties daartoe niet tot voldoening overgegaan. Aannemelijk is dan ook dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Tabro gerechtigd was om haar werkzaamheden voor Top op te schorten.
4.6.
Ten aanzien van het verweer van Top dat Tabro over 2023 en 2024 teveel heeft gedeclareerd en dat – zo begrijpt de voorzieningenrechter – dit bedrag moet worden verrekend, wordt het volgende overwogen.
Tabro stelt dat zij alle facturen met betrekking tot de onkostenvergoedingen volledig heeft onderbouwd en zij heeft daartoe een grote hoeveelheid aan bonnen en facturen overgelegd. Na analyse van die stukken meent Top nog steeds dat Tabro een bedrag van € 10.544,87 onverantwoord heeft gelaten. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld of en in hoeverre Tabro haar declaraties heeft onderbouwd met de juiste onderliggende stukken. Gezien de verklaring van de boekhouder van Top over de aangeleverde stukken, valt niet uit te sluiten dat er gebreken kleven aan de verantwoording van kosten door Tabro. Daar staat echter tegenover dat Top pas na de opzegging van de managementovereenkomst door Tabro bezwaar heeft gemaakt tegen de verschuldigdheid van bepaalde declaraties van Tabro over 2023 en 2024, terwijl de meeste van die declaraties al (lang) zijn uitbetaald aan Tabro. Bovendien geldt dat de kosten van laadsessies en kilometervergoeding, duidelijk vermeld, in één factuur in rekening werden gebracht. Top heeft die facturen tot oktober 2024 steevast voldaan zonder daarbij vraagtekens te zetten. Dat roept de vraag op wat partijen, gelet op die werkwijze, hebben bedoeld af te spreken en wat zij van elkaar mochten verwachten bij de uitvoering van de managementovereenkomst. Die vraag zal in de bodemprocedure moeten worden beantwoord.
4.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er vooralsnog onvoldoende grond is om de vordering met betrekking tot de facturen die zien op laadsessies en kilometervergoeding (factuurnummers 20240026 en 20240028) toe te wijzen.
4.8.
De grondslag voor voldoening van de managementvergoeding (factuurnummers 20240025, 20240030 en 20240033) is daarentegen voldoende gegeven. Hoewel Top terecht stelt dat er sprake is van een reëel restitutierisico – de managementvergoeding is immers nagenoeg het enige inkomstenbron van Tabro – brengen de aannemelijkheid van de vordering en het spoedeisend belang van Tabro bij uitbetaling van de facturen met zich dat het belang van Tabro in deze zwaarder dient te wegen dan het belang van Top.
4.9.
De gevorderde hoofdsom wordt daarom toegewezen tot het bedrag van € 24.865,50 (zijnde de facturen 20240025, 20240030 en 20240033). Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan.
4.10.
Tabro maakt aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Tabro heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De voorzieningenrechter wijst ter zake van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten een bedrag toe van € 1.023,66. Dat is het tarief dat op grond van artikel 2 lid 1 van het Besluit geldt, gezien de hoogte van de toe te wijzen hoofdsom.
4.11.
Top wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Tabro veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 115,22
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.289,22
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.13.
Gesteld noch gebleken is dat Tabro ten laste van Top beslag heeft gelegd, zodat de gevorderde vergoeding van beslagkosten wordt afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Top om aan Tabro te betalen een bedrag van € 24.865,50 (zijnde de facturen 20240025, 20240030 en 20240033), vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
5.2.
veroordeelt Top om aan Tabro te betalen een bedrag van € 1.023,66 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt Top in de proceskosten van € 4.289,22, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet Top € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt Top in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.
2091 / 1729