ECLI:NL:RBROT:2025:6777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
ROT 25/2532 en ROT 25/2531
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor kappen van bomen

Op 5 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Eiser 1 had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor het kappen van zes bomen en 750 m2 houtopstand op een perceel in [plaats 1]. Het college van burgemeester en wethouders van [plaats 1] had het bezwaar van eiser 1 niet-ontvankelijk verklaard, wat eiser 1 betwistte. Eiser 2 had geen bezwaar ingesteld en zijn beroep werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht het bezwaar van eiser 1 niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser 1 niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om het besluit van het college te schorsen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om hun identiteit kenbaar te maken binnen de bezwaartermijn en bevestigt dat de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/2532 en 25/2531
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats 1] , eiser 1,

mede namens,
[eiser 2], uit [plaats 1] , eiser 2,
tezamen aangeduid, als eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats 1]

(gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: gemeente [plaats 1] (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet-ontvankelijk verklaren door het college van het bezwaar van eiser 1 tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van zes bomen en 750 m2 houtopstand. Eiser 1 is het niet eens dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en eisers zijn het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiser 1 door het college. Tevens zal de voorzieningenrechter het beroep van eiser 2 beoordelen.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het bezwaar van eiser 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser 1 krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Eiser 2 heeft geen bezwaar ingesteld, zodat zijn beroep niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Het college heeft met het primaire besluit van 12 september 2024 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het kappen van zes bomen en 750 m2 houtopstand op een perceel naast [adres] in [plaats 1] . Met het bestreden besluit van 5 februari 2025 heeft het college het bezwaar van eiser 1 niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1, de gemachtigde van het college en [persoon A] .
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig, omdat vergunninghoudster voornemens is om voor het broedseizoen van 2026 te gaan kappen.
Is het beroep van eiser 2 ontvankelijk?
4. Voor zover eiser 2 beroep heeft ingesteld, oordeelt de voorzieningenrechter dat zijn beroep niet-ontvankelijk is, omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt (artikel 6:13 en 7:1 van de Awb). Niet gebleken is dat hem niet verweten kan worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
Heeft het college het bezwaar van omwonenden terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Eiser 1 betoogt dat hij bezwaar heeft ingediend namens omwonenden en het bezwaar ontvankelijk had dienen te worden verklaard. In het bezwaarschrift staat het volgende: “
Ondergetekende maakt dit bezwaar in vervolg op het beroep, dat is ingesteld tegen het bestemmingsplan “ [plaats 2] ”. Dat beroep is ingesteld mede namens een aantal andere belanghebbenden. Ook dit bezwaarschrift wordt mede namens hen ingediend.” Eiser stelt dat hiermee voor het college kenbaar was wie de medeondertekenaars waren. Er wordt immers zeer concreet verwezen naar het beroepschrift tegen het bestemmingsplan [plaats 2] . Bij dat beroepschrift zit een lijst met namen, adressen en handtekeningen van personen. Dat beroepschrift moest ook bekend zijn bij het college en heeft ook betrekking op besluitvorming die nauw samenhangt met de onderhavige besluitvorming, namelijk de ontwikkeling van het plangebied [plaats 2] . In de door het college aangehaalde rechtspraak [2] gaat het om indieners van beroepschriften die ten tijde van indiening nog niet bekend waren. Hier is echter sprake van bezwaar. In bezwaar kan van het bestuursorgaan verwacht worden dat deze zich dienstbaar opstelt mede gelet op het feit dat de lijst eenvoudig achterhaalbaar was. Bovendien was de groep van medeondertekenaars bekend en vaststaand ten tijde van de indiening van het bezwaar, zodat daarmee uitgesloten was dat anderen zich naderhand alsnog zouden kunnen aansluiten bij dat bezwaar. Dit is ook wezenlijk anders dan in de genoemde uitspraak.
5.1.
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL1491, heeft overwogen, kan de omstandigheid dat bezwaar wordt gemaakt namens een persoon of personen van wie tijdens de bezwaartermijn de identiteit niet kenbaar is niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de bezwaartermijn immers in het geheel nog niet vast wie bezwaar heeft willen maken. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken bezwaar te maken namens nog onbekende personen. Daardoor zou voor deze personen de bezwaartermijn worden verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden. De in artikel 7:1 in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb neergelegde regeling met betrekking tot de bezwaartermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie bezwaar wordt gemaakt, voor afloop van de bezwaartermijn kenbaar moet zijn. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan aan deze eis worden voldaan zonder dat de naam van degene namens wie bezwaar is gemaakt in het bezwaarschrift is vermeld, mits kan worden vastgesteld dat deze binnen de bezwaartermijn opdracht heeft gegeven bezwaar te maken.
5.2.
Eiser 1 heeft op de hoorzitting toegelicht dat hij de 17 bewoners niet onnodig wilde lastigvallen met de vraag om het bezwaarschrift te ondertekenen. Dat neemt echter niet weg dat die 17 bewoners hun toestemming moeten geven aan eiser 1 om ook in deze procedure te willen worden behartigd. Eiser 1 had er niet zomaar vanuit kunnen gaan dat die bewoners ook die toestemming zouden geven. Hoewel de groep zich beperkt tot 17 bewoners, staat daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het geheel nog niet vast wie van de 17 bezwaar heeft willen maken. Het is ook niet aan het college om hier onderzoek naar te doen. Het college voert terecht aan dat de lijst van personen die in beroep zijn gegaan tegen het bestemmingsplan ziet op een andere procedure, tegen een ander bestuursorgaan, die wordt gevoerd bij een andere instantie (de Afdeling). Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college het bezwaar dat eiser 1 namens deze groep van bewoners heeft ingediend terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar?
6. Eiser 1 betoogt dat hij wel belanghebbende is en dus dat zijn bezwaar ontvankelijk had dienen te worden verklaard door het college. Het college heeft eiser 1 betrokken als actieve burger en hoort deze lijn door te zetten. In het verweerschrift van het college wordt eiser 1 ontvankelijk geacht in zijn beroep. Eiser 1 is in het beroep tegen het bestemmingsplan ontvankelijk verklaard door de Afdeling. Dat betekent dat eiser 1 ook ontvankelijk is in deze zaak. Eiser 1 is zeer betrokken bij de wijk en het behoud van de bomen. Hij is lid geweest van de wijkraad van de [wijk] . Hij vindt dat daar verplichtingen uit voortvloeien aangaande de wijk. Het afstandscriterium is niet van toepassing.
6.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, onder a, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.2.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3258 geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het voorgaande niet van toepassing is op kapvergunningen. Iemand is belanghebbende als hij zicht heeft op de bomen en/of in de directe omgeving van de bomen woont, maar ook als de kap van de bomen gevolgen van enige betekenis heeft voor de luchtkwaliteit bij zijn woning.
6.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het bezwaar van eiser 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Eiser 1 woont circa 1 kilometer van de kaplocatie en heeft geen zicht op de bomen. Dat het beroep van eiser 1 tegen het bestemmingsplan wel ontvankelijk is geacht betekent – wat daar ook van zij – nog niet dat het bezwaar van eiser 1 in deze procedure ontvankelijk had moeten worden verklaard. Ook is er geen aanleiding om het standpunt van eiser 1 te volgen waarbij afgeweken moet worden van het afstandscriterium omdat hij zeer betrokken is bij de bomen en de wijk. Eiser 1 heeft geen bezwaar ingesteld namens de wijkraad. Voor zover eiser 1 stelt dat uit het verweerschrift volgt dat het beroep van eiser 1 ontvankelijk is, merkt de voorzieningenrechter op dat dit juist is, maar niet betekent dat zijn bezwaar ook ontvankelijk is.
6.4.
Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser 1 is ongegrond en het beroep van eiser 2 is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De omgevingsvergunning blijft in stand. Omdat het beroep ongegrond en niet-ontvankelijk is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van eiser 1 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiser 2 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…].

Artikel 6:5

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
[…].
[…].

Artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
[…],
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:11

Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Artikel 7:1

Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, […].
[…].

Artikel 8:81

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
[…].

Artikel 8:86

Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
[…].
Partijen worden in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, gewezen op de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, en indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, tevens op de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1064.